ECLI:NL:GHARN:2011:BQ2592
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- M. Meijer-Campfens
- A. Lahuis
- J. Dolfing
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in zaak van uitkeringsfraude wegens gebrek aan bewijs van inkomsten en opzettelijk nalaten van gegevens
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 22 april 2011, stond de verdachte terecht in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte werd beschuldigd van uitkeringsfraude, waarbij het primair ten laste gelegde bestond uit valsheid in geschrift en het subsidiair ten laste gelegde uit opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken. De verdachte en haar medeverdachte werden vrijgesproken van beide tenlasteleggingen. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte en haar medeverdachte inkomsten hadden genoten in de ten laste gelegde periode van 12 juli 1999 tot en met 10 mei 2007. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte en haar medeverdachte wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat de werkzaamheden van de medeverdachte bij het sloopbedrijf van zijn neef van belang waren voor hun bijstandsuitkering. De verdediging stelde dat de medeverdachte analfabeet was en dat zijn werkzaamheden vooral gericht waren op sociale contacten, wat het hof in zijn overwegingen meenam. De uitspraak van de bestuursrechter, die bepaalde dat bepaalde werkzaamheden als op geld waardeerbare werkzaamheden moesten worden aangemerkt, stond niet in de weg aan de vrijspraak door de strafrechter. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde.