ECLI:NL:GHARN:2011:BQ2592

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-002761-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van uitkeringsfraude wegens gebrek aan bewijs van inkomsten en opzettelijk nalaten van gegevens

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 22 april 2011, stond de verdachte terecht in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte werd beschuldigd van uitkeringsfraude, waarbij het primair ten laste gelegde bestond uit valsheid in geschrift en het subsidiair ten laste gelegde uit opzettelijk nalaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken. De verdachte en haar medeverdachte werden vrijgesproken van beide tenlasteleggingen. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte en haar medeverdachte inkomsten hadden genoten in de ten laste gelegde periode van 12 juli 1999 tot en met 10 mei 2007. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte en haar medeverdachte wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat de werkzaamheden van de medeverdachte bij het sloopbedrijf van zijn neef van belang waren voor hun bijstandsuitkering. De verdediging stelde dat de medeverdachte analfabeet was en dat zijn werkzaamheden vooral gericht waren op sociale contacten, wat het hof in zijn overwegingen meenam. De uitspraak van de bestuursrechter, die bepaalde dat bepaalde werkzaamheden als op geld waardeerbare werkzaamheden moesten worden aangemerkt, stond niet in de weg aan de vrijspraak door de strafrechter. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde.

Uitspraak

Parketnummer: 24-002761-09
Parketnummer eerste aanleg: 07-870020-07
Arrest van 22 april 2011 van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 16 oktober 2009 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1950] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door haar raadsman mr. W.P. Maris, advocaat te Zwolle.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal vrijspreken en haar ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Na de door de politierechter toegelaten wijziging en de verbeterde lezing van de politierechter is aan verdachte ten laste gelegd, dat:
zij in of omstreeks de periode van 12 juli 1999 tot en met 10 mei 2007 te [plaats], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met [medeverdachte], althans alleen, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een (inkomsten)formulier van de Eenheid Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente [gemeente] (gericht aan [medeverdachte]), waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van inkomsten - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) valselijk op dat/die formulier(en) aangekruist en/of vermeld dat verdachte en/of die [medeverdachte] in de periode waarop dat/die formulier(en) betrekking had(den) (telkens) geen inkomsten had(den) gehad, in elk geval (telkens) niet op dat/die formulier(en) vermeld dat verdachte en/of die [medeverdachte] inkomsten had(den) gehad en/of (telkens) dat/die formulier(en) ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 12 juli 1999 tot en met 10 mei 2007 te [plaats], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, in strijd met een hem/haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en Bijstand, opzettelijk heeft/hebben nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten zijn/haar/hun recht op een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en/of de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn/haar mededader in de voornoemde periode werkzaamheden (al dan niet tegen betaling) (te/bij de [bedrijf] te [plaats]) verricht en/of die werkzaamheden niet vermeld aan de Eenheid Sociale zaken en werkgelegenheid van de gemeente [gemeente].
Vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte] het primair ten laste gelegde hebben begaan. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode inkomsten hebben genoten.
Het hof overweegt met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde het volgende.
Het hof acht niet overtuigend bewezen dat verdachte en zijn echtgenoot [medeverdachte] in de subsidiair ten laste gelegde periode wisten, althans redelijkerwijze moesten vermoeden, dat de werkzaamheden die verdachtes echtgenoot [medeverdachte] in die periode bij het bedrijf van zijn neef, [bedrijf] te [plaats], verrichtte, werkzaamheden betroffen, die van belang waren voor de vaststelling van hun recht op een verstrekking of tegemoetkoming van hun bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat de werkzaamheden en betrokkenheid van verdachtes echtgenoot [medeverdachte] bij het bedrijf van zijn neef in het teken stonden van het onderhouden van sociale contacten in en om dat bedrijf. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat verdachtes echtgenoot [medeverdachte] analfabeet is en - aldus verdachte - om die reden voor een zinvolle dagbesteding sterk afhankelijk is van zijn sociale contacten in en om het bedrijf van zijn neef. Van bewustheid bij verdachte of haar echtgenoot [medeverdachte] dat het hier werkzaamheden betroffen waarvan melding had moeten worden gemaakt bij de uitkeringsinstantie, is het hof niet gebleken.
Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat verdachte zowel van het primair als subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De omstandigheid, dat de bestuursrechter bij uitspraak van 12 september 2008 heeft geoordeeld dat (een deel van) voormelde door verdachtes echtgenoot [medeverdachte] verrichte werkzaamheden aangemerkt kunnen worden als op geld waardeerbare werkzaamheden, die van belang moeten worden geacht voor de toepassing van de bijstandsuitkering van verdachte en haar medeverdachte, sluit niet uit dat de strafrechter op grond van de tenlastelegging die ziet op het valselijk niet opgeven van inkomsten althans het opzettelijk niet vermelden van werkzaamheden en daarmee een ander verwijt betreft tot een vrijspraak komt.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt haar daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. Meijer-Campfens, voorzitter, mr. Lahuis en mr. Dolfing, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier.