ECLI:NL:GHARN:2011:BQ4993

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.075.262/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid van vordering en proceskostenveroordeling in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin hij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering. De appellant had op 14 april 2010 een overeenkomst gesloten met Victron Energy B.V. voor werkzaamheden als verkoper/marktontwikkelaar, maar er ontstond onenigheid over de afwikkeling van deze opdracht. Op 24 augustus 2010 legde de appellant conservatoir derden-beslag onder de ABN AMRO Bank, en op 15 september 2010 dagvaardde hij Victron voor een kort geding. Op de avond voor de zitting, op 22 september 2010, diende de advocaat van de appellant een uitstelverzoek in, maar dit verzoek werd niet tijdig aan de wederpartij, Victron, gecommuniceerd. De voorzieningenrechter verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat hij niet had voldaan aan de vereisten van het procesreglement voor kort gedingen. In hoger beroep vorderde de appellant vernietiging van de niet-ontvankelijkverklaring en de kostenveroordeling. Het hof oordeelde dat de appellant geen spoedeisend belang meer had bij zijn vordering, omdat hij geen voorziening meer vroeg. Het hof bekrachtigde de beslissing van de voorzieningenrechter en verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in zijn vordering, met veroordeling in de proceskosten. Het hof benadrukte dat de advocaat van de appellant niet voldoende had gedaan om het uitstelverzoek tijdig bij de wederpartij bekend te maken, en dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van consensus over het uitstelverzoek.

Uitspraak

Arrest d.d. 26 april 2011
Zaaknummer 200.075.262/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer, kantoorhoudende te Amsterdam,
voor wie gepleit heeft mr J. Stam, advocaat te Amsterdam.
tegen
Victron Energy B.V.,
gevestigd te Almere,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Victron,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
voor wie gepleit heeft mr. Q.J.A. Meijnen, advocaat te Amsterdam.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 23 september 2010 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 5 oktober 2010 is door [appellant] (spoed)hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Victron tegen de zitting van 19 oktober 2010.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"te vernietigen voormeld vonnis op voornoemde grieven of andere gronden en opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van appellant alsnog ontvankelijk te verklaren en geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Victron verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis in kort geding van de Rechtbank
Zwolle-Lelystad d.d. 23 september 2010 tussen partijen gewezen, zonodig onder aanvulling en verbetering der gronden te bekrachtigen met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten, in geval van mr. Meijnen onder overlegging van een pleitnota.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een dag bepaald waarop arrest zal worden gewezen.
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
1.1. Tussen partijen is op 14 april 2010 overeengekomen dat [appellant] op opdrachtbasis werkzaamheden voor Victron zou verrichten als verkoper/marktontwikkelaar. [appellant] zou met name de Zuid-Amerikaanse markt gaan bewerken.
1.2. Tussen partijen is onenigheid ontstaan over de afwikkeling van deze opdracht.
[appellant] heeft op 24 augustus 2010 conservatoir derden-beslag doen leggen onder de ABN AMRO Bank waarbij hij zijn vordering heeft begroot op € 45.000,--. Dit beslag is opgeheven nadat Victron zekerheid had gesteld.
1.3. Bij inleidende dagvaarding in kort geding van 15 september 2010 heeft [appellant], met bijstand van mr. Stam, Victron gedagvaard voor de zitting van 23 september 2010 te 11.15 uur van de voorzieningenrechter te Lelystad, waarbij hij vorderde dat Victon zou worden veroordeeld tot betaling van € 35.000,--.
1.4. Victron heeft op 22 september 2010, in de eerste helft van de ochtend, een 20-tal producties (grotendeels bevattende correspondentie tussen haar en [appellant]) in het geding gebracht door toezending daarvan aan de griffie en aan mr. Stam.
1.5. Mr. Stam heeft, nadat hij van deze stukken kennis had genomen, contact opgenomen met zijn cliënt in Spanje. Deze was niet in staat om een ticket te bemachtigen waarmee hij tijdig op de zitting in Lelystad van 23 september 2010 te 11.15 uur in Lelystad aanwezig kon zijn.
1.6. Mr. Stam heeft op de avond van 22 september 2010 eigenhandig een brief gericht aan de voorzieningenrechter te Lelystad met de volgende inhoud:
"In opgebelde zaak verzoek ik u het kort geding aan te houden. Cliënt is met het vliegtuig gestrand. Ik had het wel aangedurfd zonder hem te verschijnen maar de stapel producties die ik heden ontving vereist dat hij zelf aanwezig is. Ik stuur u heden nog de verhinderdata van beide partijen."
1.7. Deze brief heeft hij naar de griffie gefaxt. Ook is, om 22.13 uur, een kopie van de brief gefaxt naar het kantoor van mr. Meijnen, met een begeleidend briefje waarin gevraagd werd om de verhinderdata door te geven. Dit is evenwel niet in de brief aan de voorzieningenrechter opgenomen.
1.8. Mr. Stam heeft noch met de griffie noch met (het kantoor van) mr. Meijnen gebeld over het door hem gedane uitstelverzoek.
1.9. Het kort geding is op het daarvoor bepaalde tijdstip behandeld, waarbij aanwezig waren, behoudens de voorzieningenrechter en de griffier, mr. Meijnen en twee vertegenwoordigers van Victron.
Victron heeft daar geconcludeerd tot nietigheid van de inleidende dagvaarding.
De beslissing in eerste aanleg
2. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [appellant] in strijd heeft gehandeld het artikel 1.5 van het procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie, nu uit het faxbericht aan de voorzieningenrechter niet blijkt dat hij gelijktijdig een afschrift van zijn uitstelverzoek tot aanhouding aan de wederpartij heeft gezonden.
2.1. De voorzieningenrechter heeft om die reden [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, waarbij zij heeft laten meewegen dat van de zijde van de rechtbank contact is opgenomen met de advocaat van [appellant] over de vraag of de wederpartij akkoord was met het uitstelverzoek en dat, ondanks de toezegging dat teruggebeld zou worden, zulks niet is gebeurd, Victron ter zitting is verschenen en heeft betwist dat zij bekend was met het verzoek om aanhouding en dus geen sprake was van consensus met betrekking tot het aanhoudingsverzoek.
2.2. Verder heeft de voorzieningenrechter [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
De ontvankelijkheid van [appellant] in zijn appel
3. [appellant] stelt in zijn memorie van grieven, zoals ten pleidooi toegelicht, dat hij geen belang meer heeft bij toewijzing van zijn oorspronkelijke vordering. In zijn memorie van grieven heeft hij aangegeven dat een uitspraak "opnieuw rechtdoende" te lang op zich laat wachten gelet op de doorlooptijden bij het gerechtshof. Ter zitting heeft zijn advocaat aangegeven dat [appellant] voor de hoofdzaak, na het hier aangevochten vonnis in kort geding, een andere advocaat in de arm heeft genomen.
3.1. [appellant] vordert in deze procedure uitsluitend de vernietiging van de niet-ontvankelijkverklaring en van de kostenveroordeling. Voor het overige beperkt [appellant] zijn vordering tot het alsnog ontvankelijk verklaren in zijn vordering in eerste aanleg. Volgens mr. Stam kan [appellant] vervolgens bij die uitkomst het kort geding alsnog kosteloos intrekken.
3.2. Victron heeft betwist dat [appellant] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, terwijl de kostenveroordeling lager is dan de appelgrens. Zij heeft de niet-ontvankelijkverklaring in het appel bepleit.
4. Het hof oordeelt dat volgens vaste jurisprudentie (vgl. HR 30 juni 2000, LJN AA6341) in appel van een kort geding procedure, het hof ambtshalve dient vast te stellen of er ten tijde van het kort geding sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van de oorspronkelijke eiser bij de gevraagde voorziening.
Het hof oordeelt dat nu [appellant] geen voorziening meer vordert, er van een spoedeisend belang reeds daarom geen sprake meer kan zijn. Zijn vordering om ontvankelijk te worden verklaard in een niet gehandhaafd verzoek ontbeert elk belang, zodat van een spoedeisend belang al in het geheel niet gesproken kan worden. In dat onderdeel van zijn vordering kan hij dan ook niet worden ontvangen.
5. Vervolgens resteert de proceskostenveroordeling. Volgens de vaste (zij het bepaald niet onomstreden) jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR
22 september 2006, LJN AX9705) kan de partij die in eerste aanleg in kort geding in het ongelijk is gesteld onder veroordeling van de kosten, die kostenveroordeling in appel aanvechten, ook als het bedrag van de kostenveroordeling zelf lager is dan de appelgrens. De appelgrens heeft alleen betrekking op de oorspronkelijke vordering waarover de rechter had te oordelen. Nu de oorspronkelijke vordering ruim boven de appelgrens uitkwam, speelt die in dit geding geen rol. Het hof zal dan ook ingaan op de kostenveroordeling. In zoverre is [appellant] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Ten aanzien van de kostenveroordeling
6. [appellant] heeft aangevoerd dat van de advocaat van Victron verwacht had mogen worden dat hij kennis had verkregen van de op de avond voor de terechtzitting om 22.13 uur aan zijn kantoor gefaxt uitstelverzoek. Volgens hem heeft de voorzieningenrechter ten onrechte aan het ontbreken van de zinsnede dat het uitstelverzoek ook aan de wederpartij was verzonden de consequentie van niet-ontvankelijkheid verbonden. Volgens mr. Stam had de voorzieningenrechter zondermeer het uitstelverzoek moeten toestaan.
7. Het hof oordeelt dienaangaande als volgt.
Het procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie (in de versie die gold op 23 september 2010) bepaalt ten aanzien van verzoeken om verplaatsing van de zitting het volgende:
10 VERPLAATSING ZITTING
10.1 Verplaatsingsverzoek
Een verzoek om verplaatsing van de terechtzitting wordt schriftelijk gedaan, onder vermelding van de verhinderdata van (de behandelend advocaten van) alle partijen. Een verplaatsingsverzoek kan in een procedure in totaal maar één maal worden gedaan.
10.2 Gronden
Verplaatsing kan alleen worden toegestaan:
op eenstemmig verzoek van alle partijen;
op verzoek van een partij op grond van klemmende redenen, of
op verzoek van de gedaagde partij, indien de eisende partij de verhinderdata
van (de behandelende advocaat van) de gedaagde partij niet heeft opgegeven.
Een verzoek om verplaatsing op grond van klemmende redenen wordt gemotiveerd.
10.3 Mededeling beslissing
De beslissing op het verzoek wordt schriftelijk medegedeeld aan de behandelend advocaten van partijen, voor zover bekend. Indien de naam van de behandelende advocaat van een partij niet is vermeld op het aanvraagformulier, maar wel bekend is bij de verzoekende partij, bericht de verzoekende partij deze advocaat zo spoedig mogelijk over de beslissing. Indien geen advocaat van de partij bekend is, verzendt de verzoekende partij het bericht rechtstreeks aan deze partij.
10.4 Oproeping
Indien een verplaatsingsverzoek van de eisende partij wordt verleend op grond van klemmende redenen en de gedaagde partij meedeelt niet vrijwillig op de nader bepaalde terechtzitting te zullen verschijnen, roept de eisende partij de gedaagde partij bij exploot op voor de nader bepaalde terechtzitting.
8. Anders dan mr. Stam heeft betoogd, volgt uit deze regeling niet dat de eisende partij in kort geding te allen tijde aanhouding (in de zin van verplaatsing van de oorspronkelijke zittingsdag) kan vragen en dat dit verzoek per definitie automatisch zou moeten worden toegestaan – of in de praktijk wordt toegestaan - door de voorzieningenrechter. Het hele procesreglement gaat er op dit punt juist vanuit dat de voorzieningenrechter toestemming moet verlenen voor een aanhouding. Bij de beslissing of die toestemming wordt verleend kunnen behalve de belangen van partijen ook het algemeen belang c.q. het belang van een goede rechtspleging in het algemeen worden betrokken, zoals de beperkte beschikbaarheid van zittingsdagen en -ruimte, zodat zelfs bij consensus tussen de procespartijen zij er niet zondermeer vanuit mogen gaan dat het aanhoudingsverzoek door de voorzieningenrechter wordt gehonoreerd. In dit geval was van consensus geen sprake.
9. Victron was van het uitstelverzoek de facto niet op de hoogte. Anders dan
mr. Stam heeft betoogd, behoefde Victron niet bedacht te zijn op stukken die om 22.13 uur op de vooravond van de zitting nog naar het kantoor van haar advocaat werden gezonden. Het hof wijst op artikel 6.2 van het genoemde procesreglement dat bepaalt dat stukken die korter dan 24 uur tevoren worden ingediend, in beginsel buiten beschouwing worden gelaten. Als mr. Stam zekerheid wilde dat het uitstelverzoek Victron nog voor de zitting bereikte, het had op zijn weg gelegen om in de ochtenduren van 23 september 2010 - op een moment dat vermoed kon worden dat het kantoor van mr. Meijnen ‘bemenst’ was - naar dat kantoor te bellen en te attenderen op het uitstelverzoek voor de zitting van die ochtend. Dit heeft hij nagelaten.
10. Victron valt derhalve niet te verwijten dat zij op de voor het kort geding bepaalde tijdstip is verschenen. Wel valt mr. Stam een verwijt te maken dat hij niet meer heeft gedaan teneinde te bewerkstelligen dat het te elfder ure gedane uitstelverzoek daadwerkelijk bij Victron en haar advocaat bekend was geraakt.
Ook had mr. Stam er niet van mogen uitgaan dat het uitstelverzoek, dat hij kennelijk heeft gestoeld op klemmende redenen - zondermeer zou worden ingewilligd. Het feit dat [appellant] eerst zeer kort voor de zittingsdatum, kennelijk vruchteloos, heeft getracht vervoer naar Lelystad te regelen, ligt naar 's hofs oordeel - behoudens indien sprake is van bijzondere omstandigheden waarvan althans ter zitting onvoldoende is gebleken - in de risicosfeer van [appellant].
11. Het hof acht de beslissing van de voorzieningenrechter om bij deze handelwijze van [appellant] en zijn advocaat - waarbij het toepasselijke procesreglement noch naar de letter noch naar de geest is nageleefd, met toepassing van artikel 1.1. van het procesreglement [appellant] in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren onder veroordeling in de proceskosten, noch onbegrijpelijk noch onjuist.
12. Op het voorgaande stuiten de grieven af.
Aangezien mr. Stam ten pleidooie heeft verklaard dat hij voor deze appelprocedure bij verlies geen factuur zal sturen aan zijn cliënt, behoeft artikel 245 Rv. geen bespreking.
De slotsom
13. Het hof zal [appellant] in zijn vordering in appel, voor zover niet betrekking hebbende op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, niet-ontvankelijk verklaren en de aangevochten proceskostenveroordeling in eerste aanleg bekrachtigen.
Aangezien [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij moet worden beschouwd, zal het hof hem in de proceskosten veroordelen, voor wat het salaris van de advocaat betreft te begroten op 3 punten naar tarief I.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering in hoger beroep, voor zover die niet ziet op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg;
bekrachtigt de proceskostenveroordeling in eerste aanleg;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Victron op € 1.080,-- aan verschotten en € 1.896,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, M.C.D. Boon-Niks en
W.A. Zondag, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 26 april 2011 in bijzijn van de griffier.