ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5286

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.045.438-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatie en echtscheiding: beoordeling van behoefte en draagkracht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 15 februari 2011, gaat het om een hoger beroep inzake de alimentatie en echtscheiding tussen een man en een vrouw. De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder op 15 juli 2009 de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld op € 423,- per maand. De man heeft in hoger beroep verzocht deze beschikking te vernietigen, met name de alimentatie, en deze op nihil te stellen. De vrouw heeft in incidenteel beroep haar behoefte aan alimentatie betwist en verzocht om een hogere bijdrage.

Het hof heeft de geschilpunten tussen partijen beoordeeld, waaronder de echtscheiding, de behoefte van de vrouw, de draagkracht van de man, en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning. Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding bekrachtigd. Wat betreft de behoefte van de vrouw heeft het hof geoordeeld dat de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte correct heeft vastgesteld, zonder rekening te houden met fiscale voordelen. De vrouw heeft een netto inkomen van € 892,63 per maand, terwijl haar behoefte is vastgesteld op € 3.005,- netto per maand.

De draagkracht van de man is eveneens beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de man een bruto inkomen heeft van € 33.594,- per jaar, wat neerkomt op een netto inkomen van € 1.771,47 per maand. Na een jusvergelijking heeft het hof geconcludeerd dat de vrouw in een financieel gunstigere positie komt te verkeren dan de man bij betaling van alimentatie. Uiteindelijk heeft het hof de alimentatie vastgesteld op € 915,- bruto per maand, met een verhoging naar € 984,- bruto per maand zodra de vrouw zelf woonlasten moet betalen. De ingangsdatum van de alimentatie is vastgesteld op de datum van inschrijving van de echtscheiding.

De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en de alimentatie is opnieuw vastgesteld. Het hof heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning afgewezen, omdat zij haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 15 februari 2011
Zaaknummer 200.045.438
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.C. Ramdihal, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.R.H. Boasman-Trustfull, kantoorhoudende te Almere.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 15 juli 2009 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, onder meer de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bepaald op € 423,- per maand. Tevens heeft de rechtbank bij die beschikking het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 12 oktober 2009, heeft de man verzocht de beschikking van 15 juli 2009 te vernietigen voor wat betreft de echtscheiding en de partneralimentatie, en opnieuw beslissende de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie op nihil te stellen en de beschikking op het punt van de echtscheiding te vernietigen.
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie op 29 december 2009, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht om het verzoeken van de man af te wijzen.
Tevens heeft de vrouw bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 15 juli 2009 te vernietigen voor zover het de daarbij vastgesteld alimentatie betreft en opnieuw beslissende de door de man aan haar te betalen partneralimentatie te bepalen op € 1.158,17 netto en daarnaast te bepalen dat de vrouw na de echtscheiding voor de duur van zes maanden het voortgezet gebruik van de echtelijke woning heeft en dat de man de woning gedurende die periode, behoudens met toestemming van de vrouw, niet mag betreden.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 8 februari 2010, heeft de man het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Bij beschikking van dit hof van 15 april 2010 heeft het hof onder meer het verzoek van de vrouw tot het treffen van voorlopige voorzieningen met betrekking tot de onderhoudsbijdrage en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, afgewezen.
Bij faxbericht van 14 september 2010 hebben partijen het hof bericht dat zij conform artikel 1.4.7. van het procesreglement gezamenlijk afzien van een mondelinge behandeling en hebben zij meegedeeld dat zij zich nader schriftelijk wensen uit te laten over het geschil. Partijen zijn daarop door het hof in de gelegenheid gesteld om zich tot 20 oktober 2010 nader schriftelijk uit te laten.
Het hof heeft kennisgenomen van een faxberichten van mr. Ramdihal en een faxbericht van mr. Boasman-Trustfull, beide van 19 oktober 2010 met bijlage.
De beoordeling
De geschilpunten
1. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de echtscheiding;
- de behoefte van de vrouw;
- de draagkracht van de man;
- de draagkrachtvergelijking;
- de ingangsdatum;
- het voortgezet gebruik van de echtelijke woning.
De echtscheiding
2. Uit de stukken is gebleken dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht zodat het hof de bestreden beschikking in zoverre zal bekrachtigen.
De behoefte van de vrouw
3. De vrouw heeft in haar incidenteel beroep gesteld dat haar behoefte bij de bestreden beschikking onjuist is vastgesteld. Zij heeft daarbij aangevoerd dat het netto gezinsinkomen volgens de in de draagkrachtberekeningen van de rechtbank vermelde besteedbare inkomens van de man en van haar, hoger is dan de inkomens op basis waarvan de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte heeft berekend. Tevens heeft de vrouw gesteld dat haar huidige inkomen lager is dan waar in de bestreden beschikking vanuit is gegaan.
4. Het hof overweegt dat voor zover de man hier tegenin heeft gebracht dat de vrouw haar grieven ten aanzien van de alimentatie onvoldoende heeft gespecificeerd, het hof de man daarin niet volgt. Immers heeft de vrouw onder nr. 20 in het incidenteel appel haar behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man becijferd en daarmee haar verzoek in incidenteel appel naar het oordeel van het hof voldoende geconcretiseerd.
5. Het hof is daarbij echter van oordeel dat de vrouw met haar stelling miskent dat de rechtbank het volgens de aanbevelingen van de werkgroep Tremanormen geldende uitgangspunt heeft gehanteerd dat - anders dan ter vaststelling van de draagkracht - de huwelijksgerelateerde behoefte wordt vastgesteld door het gezinsinkomen te bepalen zonder rekening te houden met de fiscale voordelen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven om van het voornoemde uitgangspunt af te wijken zodat het hof deze grief van de vrouw passeert en evenals de rechtbank uitgaat van een gezinsinkomen van
€ 3.005,- netto per maand.
6. De vrouw heeft voorts gesteld dat haar huidige inkomen bestaat uit een uitkering ter hoogte van € 1.388,74 bruto/€ 892,63 netto per maand. De man heeft in zijn verweerschrift in incidenteel appel bevestigd dat de vrouw een WAO-uitkering ontvangt die net iets meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de stelling van de vrouw als niet dan wel onvoldoende weersproken is komen vast te staan. Dit brengt mee dat de vrouw volgens de aan deze beschikking gehechte berekening ter voorziening in haar behoefte een aanvullende bijdrage van de man nodig heeft van (€ 3.005,- x 60%) € 1.803,- netto/ € 2.583,- bruto per maand minus haar eigen inkomsten van
€ 1.388,74 bruto per maand, oftewel € 1.194 bruto per maand.
De draagkracht van de man
Het inkomen
7. Bij de bestreden beschikking is het inkomen van de man bepaald aan de hand van zijn jaaropgave over 2008, te weten € 33.594,- bruto. De man en de vrouw hebben dit inkomen bestreden waarbij de man in zijn beroepschrift heeft gesteld dat moet worden uitgegaan van een netto inkomen van € 1.771,47 per maand, zoals dat blijkt uit de salarisspecificatie van januari 2009, en de vrouw in haar incidenteel beroepschrift heeft gesteld dat het inkomen moet worden vastgesteld aan de hand van het inkomen vermeerderd met toeslagen zoals blijkt uit de salarisspecificaties van februari tot en met april 2009.
8. Voor zover de man heeft betoogd dat zijn inkomen in 2009 is gedaald ten opzichte van het inkomen in 2008 tot € 1.771,47 is het hof van oordeel dat de man zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof overweegt hiertoe dat de stelling van de man geen steun vindt in de overgelegde salarisspecificaties van januari tot en met april 2009 aangezien de gestelde vermindering daar niet uit blijkt.
Voor zover de man zich heeft beroepen op een verklaring van zijn werkgever waaruit zou blijken dat hij rekening moet houden met vermindering van zijn werkzaamheden, welke verklaring in hoger beroep overigens niet is overgelegd, is het hof van oordeel dat uit de voornoemde salarisspecificaties niet is gebleken dat de vermindering van werkzaamheden daadwerkelijk is gerealiseerd. Het hof is daarnaast met de vrouw van oordeel dat het enkele feit dat de salarisspecificatie van januari geen toeslagen vermeldt, niet tot een ander oordeel kan leiden aangezien uit die specificatie tevens blijkt dat de man die maand vakantie heeft opgenomen en er aldus in die maand geen overuren zijn gemaakt. Het hof overweegt dat wanneer in een alimentatiekwestie het inkomen in geschil is partijen ter onderbouwing van de door hen ingenomen standpunten in ieder geval onder meer de meest recente jaaropgave en/of salarisspecificaties dienen over te leggen. Het hof is van oordeel dat het gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, op de weg van de man had gelegen om het door hem gestelde inkomen door middel van zijn jaaropgave van 2009 en salarisspecificaties van 2010 nader te onderbouwen. De man heeft dit echter nagelaten ondanks dat hij daartoe - gelet op de geplande behandeling van de zaak ter zitting van het hof op 15 september 2010 - ruimschoots de gelegenheid heeft gehad.
9. Aangezien de meest recente inkomensgegevens van de man bestaan uit de salarisspecificaties van januari tot en met april 2009 zal het hof daarvan uitgaan. Het hof zal daarbij het basissalaris zoals dat uit die specificaties blijkt in aanmerking nemen en daarnaast het gemiddelde van de toeslagen over de maanden januari februari, maart en april (€ 1.777,30/4 = € 444,32 per maand/
€ 5.331,90 per jaar).
De hypotheeklast
10. De man heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de hogere hypotheeklasten na overname van de woning en afkoop van de vrouw. Voor zover deze stelling als zelfstandige grief opgevat kan worden verwerpt het hof deze grief nu deze hogere lasten (nog) niet aan de orde zijn en de man evenmin een concreet bedrag aan hogere lasten heeft genoemd.
De draagkrachtberekening van de man
11. Het hof is bij de berekening van de draagkracht van de man - behoudens voor wat betreft hetgeen hiervoor omtrent het inkomen is overwogen - uitgegaan van de overige posten zoals daarvan uit de bestreden beschikking blijkt en welke in hoger beroep niet zijn betwist.
12. Uit die berekening volgt dat de man € 984,- bruto per maand aan alimentatie kan betalen.
De jusvergelijking
13. Het hof zal wel een jusvergelijking maken om te kunnen beoordelen of de man bij betaling van voornoemd bedrag minder vrije ruimte overhoudt dan de vrouw bij betaling van dit bedrag zou hebben. Dit kan ook het geval zijn wanneer het inkomen van de vrouw klein is, zodat dit op zich geen reden is om af te zien van een jusvergelijking. Het hof zal hiertoe de draagkrachtberekening van de rechtbank hanteren met uitzondering van het daarin genoemde inkomen van de vrouw. Het hof gaat ter zake van het inkomen van de vrouw uit van het onder 6 vermelde inkomen.
14. Het hof zal wel rekening houden met de stelling van de vrouw dat zij nu geen woonlasten heeft, omdat partijen nog bij elkaar wonen en de man alle lasten betaalt, maar dat zij straks wel woonlasten zal hebben en dus een lagere draagkracht. Vanaf het moment dat partijen niet meer samenwonen en de vrouw zelf woonlasten moet betalen zal het hof uitgaan van een vermindering van de draagkracht van de vrouw met een in redelijkheid te bepalen woonlast van € 277,- (inclusief aftrek gemiddelde basishuur bijstandsnorm) welke dan evenveel bedraagt als die van de man momenteel.
15. Uit de aangehechte jusvergelijking (zonder woonlast) blijkt dat de vrouw in een financieel gunstiger positie komt te verkeren dan de man, in het geval laatstgenoemde € 984,- bruto per maand partneralimentatie aan haar dient te betalen. Het hof zal de door de man te betalen alimentatie daarom vaststellen op
€ 915,- bruto per maand; bij dat bedrag hebben beide partijen evenveel ruimte.
16. Zoals uit de aangehechte en door de griffier gewaarmerkte jusvergelijking (met woonlast) blijkt, houdt de vrouw bij toekenning van de partneralimentatie van
€ 984,- bruto per maand (genoemd in overweging 12) niet méér vrij besteedbaar over dan de man. Het hof zal de alimentatie in die situatie daarom op voornoemd bedrag vaststellen.
De ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage
17. De vrouw heeft gesteld dat de man misbruik van zijn procesrecht heeft gemaakt door uitsluitend tegen de echtscheiding te appelleren om (nog) niet gehouden te zijn tot betaling van alimentatie. Zij heeft daarbij betoogd dat de ingangsdatum van de door de man te betalen alimentatie daarom moet worden vastgesteld op drie maanden vanaf de datum van de bestreden beschikking, zijnde de termijn waarbinnen de echtscheiding had kunnen worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand indien geen hoger beroep door de man was ingesteld.
18. Het hof is van oordeel dat, wat er ook zij van de stelling van de vrouw omtrent vermeend misbruik van procesrecht door de man, dit niet kan leiden tot bepaling van een ingangsdatum gelegen vóór de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, nu eerst per die datum de echtscheiding tot stand komt en alimentatie verschuldigd is. In toekenning van een onderhoudsbijdrage voor het moment van inschrijving van de echtscheiding kan worden voorzien door middel van voorlopige voorzieningen. Het feit dat een verzoek van de vrouw daartoe is afgewezen, doet daar niet aan af.
Het verzoek tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning
19. Voor zover de vrouw heeft verzocht om haar met uitsluiting van de man het voortgezet gebruik van de echtelijke woning toe te kennen, is het hof van oordeel dat de vrouw haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof overweegt hierbij dat de vrouw weliswaar heeft gesteld dat de verhouding tussen partijen ernstig is verslechterd, maar er is onvoldoende gesteld dan wel gebleken om de conclusie te rechtvaardigen dat haar belang moet prevaleren boven dat van de man. Aangezien partijen bovendien hebben afgezien van een mondelinge behandeling en het verzoek niet nader is toegelicht, ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten om het verzochte toe te wijzen.
De slotsom
20. De beschikking waarvan beroep dient te worden bekrachtigd voor zover dit is gericht tegen de bij de bestreden beschikking uitgesproken echtscheiding en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning, en de bestreden beschikking dient gedeeltelijk te worden vernietigd voor zover het de partneralimentatie betreft, waarbij er opnieuw zal worden beslist zoals hieronder aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van 15 juli 2009, waarvan beroep, voor zover het de daarbij uitgesproken echtscheiding en het voortgezet gebruik van de echtelijke woning betreft;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de daarbij vastgestelde partneralimentatie betreft;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en tot het moment dat partijen niet meer samenwonen en de vrouw zelf woonlasten moet betalen, op € 915,- per maand, en vanaf het moment dat partijen niet meer samenwonen en de vrouw zelf woonlasten moet betalen op € 984,- per maand;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, G. Jonkman en J.G. Idsardi, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 februari 2011 in bijzijn van de griffier.