TBS P11/0066
Beslissing d.d. 30 mei 2011
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende onder verantwoordelijkheid van [kliniek] te [plaats] bij de instelling [naam instelling] te [plaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Maastricht van 31 januari 2011, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van rogatoir horen van de terbeschikkinggestelde d.d.
13 januari 2010;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde d.d. 14 februari 2011;
- het advies van de [kliniek] van 11 november 2010, met daarbij gevoegd de wettelijke aantekeningen over de periode van 1 april 2010 tot 6 september 2010;
- de pro justitia rapportage d.d. 11 november 2010 opgemaakt door [psycholoog], GZ-psycholoog;
- de pro justitia rapportage d.d. 29 oktober 2010 opgemaakt door [psychiater], psychiater;
- de aanvullende informatie van de [kliniek] van 11 mei 2011, met daarbij gevoegd de wettelijke aantekeningen over de periode van 1 januari 2011 tot 1 april 2011;
- het proces-verbaal van rogatoir horen van de terbeschikkinggestelde d.d. 15 april 2011.
Het hof heeft ter zitting van 16 mei 2011 gehoord de raadsman van de terbeschikkinggestelde mr F.P. Holthuis, advocaat te 's-Gravenhage, en de advocaat-generaal mr A.C.M. Welschen. De terbeschikkinggestelde is niet ter zitting verschenen in verband met bedlegerigheid.
Het standpunt van de kliniek
Uit het advies van de [kliniek] d.d. 11 november 2010 blijkt het volgende:
Betrokkene is een terminaal zieke man, die dusdanig fysiek beperkt is dat het risico op recidive van een seksueel delict gering is. De kans dat betrokkene psychische schade toebrengt aan mensen in zijn omgeving (en dan m.n. vrouwen) is echter onverminderd groot.
Betrokkene heeft absoluut niet de bereidheid iets bij zichzelf te veranderen. Zijn narcistische persoonlijkheid zorgt ervoor dat hij niet meewerkt aan de behandeling, een hoge mate van trots ervaart en zichzelf boven de ander voelt staan. De momentane situatie waarin hij, meestal door vrouwen, verpleegd moet worden, is in dit opzicht ongunstig. Betrokkene ervaart deze situatie als krenkend en reageert dit sterk af op zijn omgeving. Dit noopte tot beveiliging aan het bed en in ieder geval tot ernstige beperkingen voor verzorgenden in de uitoefening van hun beroep.
De huidige situatie waarin betrokkene - afhankelijk van de ernst van zijn fysieke gesteldheid - in de [kliniek] zelf verblijft, dan wel in [instelling] onder verantwoordelijkheid van de [kliniek], biedt enerzijds de zorg die betrokkene nodig heeft en anderzijds het benodigde toezicht met het oog op de maatschappelijke veiligheid. Deze samenwerking tussen de [kliniek] en [instelling] is gekoppeld aan de TBS-status van betrokkene. De prognose is dat betrokkene deze gecombineerde zorg tot aan zijn dood nodig zal hebben.
De kliniek adviseert de terbeschikkingstelling te verlengen met één jaar.
In aanvulling op dat advies heeft de [kliniek] d.d. 11 mei 2011 het navolgende overwogen:
Betrokkene heeft op medische en humanitaire gronden bij [instelling] verbleven in de periode van 6 september 2010 tot 24 november 2010. Betrokkene is ongeneeslijk ziek. Er vindt geen behandeling meer plaats gericht op de risicofactoren van betrokkene. De focus van het behandelteam is gericht op hoe betrokkene zo goed mogelijk te ondersteunen en te verzorgen binnen veilige kaders. In de afgelopen weken is sprake van een lichamelijke achteruitgang. Inmiddels is betrokkene bijna volledig bedlegerig. Voor de pijnbestrijding krijgt betrokkene een hogere dosis morfine toegediend. Besloten is om betrokkene op zeer korte termijn over te plaatsen naar [instelling].
De rapportage Pro Justitia
Uit het rapport van 29 oktober 2010 van [psychiater], psychiater, blijkt onder meer het volgende:
Er is bij betrokkene sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische kenmerken. De persoonlijkheid van betrokkene kenmerkt zich door een egocentrisch wereldperspectief met een sterke behoefte aan macht en bewondering, waarbij hij grenzen van anderen nauwelijks respecteert en zich slechts in geringe mate in anderen (bijvoorbeeld zijn slachtoffers) kan verplaatsen. Betrokkene is de delicten waarvoor hij is veroordeeld altijd blijven ontkennen en heeft zich nooit geconfirmeerd aan de behandeling.
Ten aanzien van het recidiverisico is de klinische inschatting in deze bijzondere casus beduidend zwaarwegender dan de gestructureerde risico-inventarisatie met behulp van taxatie instrumenten. De slechte (terminale) lichamelijke gezondheidstoestand doet het gevaar voor zowel hernieuwde zeden- als geweldsdelicten aanzienlijk dalen. Het gevaar voor een zedendelict wordt ingeschat als laag, dat voor een gewelddadig delict als matig (waarbij het risico vooral ligt in bedreigingen tegen enig misdrijf tegen het leven gericht).
Voor de beantwoording van de vraagstelling naar de wenselijkheid van verlenging van de terbeschikkingstelling is het evident de lichamelijke toestand van betrokkene, zijn naderende levenseinde, alsmede zijn scrupuleuze persoonlijkheidsstructuur en eerdere negatieve ervaringen zonder een dwingend TBS-kader (in de periode van de abusievelijke gratie), mee te laten wegen. Het huidige TBS-kader wordt noodzakelijk geacht om de (verpleeghuis)behandeling te garanderen en daarmee recht te doen aan een humaan levenseinde van betrokkene. Onderzoeker adviseert de maatregel van terbeschikkingstelling te verlengen voor de periode van één jaar.
Uit het rapport van 11 november 2010 van [psycholoog], GZ-psycholoog, blijkt onder meer het volgende:
Er is sprake van een dilemma: Het risico op (seksueel) geweld van het hands-on type is, gelet op de thans aanwezige alles overheersende ziektestatus, niet meer aannemelijk. Het risico op hands-off (seksueel) geweld is nog steeds aanwezig, doch in welke mate en feitelijke ernst is moeilijk vast te stellen.
Hoewel het opheffen van de TBS-maatregel dan wel de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging overwogen zou kunnen worden, zijn er zaken van direct praktische en wellicht zelfs van humanitaire aard die tot een verlenging van de terbeschikkingstelling zouden kunnen nopen. Hetzelfde geldt overigens ook voor gratie indien dat zou worden verzocht.
Betrokkenes verblijf binnen de als noodzakelijk geziene hoog gespecialiseerde verpleegzorg van de [instelling] is direct verbonden aan het TBS-kader, in ieder geval aan een gedwongen justitieel kader. De [instelling] geeft daarbij aan dat men alleen binnen dit kader in geval van betrokkene de beoogde zorg wenst te bieden. In het geval van het opheffen van de TBS zou de zorg van betrokkene ernstig in het geding kunnen komen. In het geval van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging zou de verpleging bij de [instelling] wel gecontinueerd kunnen worden. Van een duidelijke meerwaarde kan men echter bij een voorwaardelijke beëindiging niet spreken. Eerder doet het afbreuk aan de rust en zulks zou men in het terminale stadium waarin betrokkene zich bevindt niet voor ogen moeten hebben. Wat thans vanuit menswaardig oogpunt voorop dient te staan, is de beste palliatieve zorg bieden. In zoverre is de [instelling] de beste optie, daar zou men niet aan moeten sleutelen. Temeer ook daar betrokkene zelf er vrede mee heeft, geen veranderingen meer wenst wat betreft verpleegzorg en een menswaardig overlijden tegemoet wil gaan. Gelet op de voorafgaande overwegingen wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling met de duur van één jaar te verlengen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De terbeschikkinggestelde is ernstig ziek en bevindt zich in de terminale fase. De verpleegzorg van [instelling] is gekoppeld aan het TBS-kader. Het is maar de vraag of die verpleegzorg gewaarborgd is bij het wegvallen van dat kader. Geconcludeerd is daarom de beslissing van de rechtbank te bevestigen: verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met één jaar.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
Op 15 april 2011 heeft de voorzitter van de penitentiaire kamer de terbeschikkinggestelde in de kliniek gehoord. De terbeschikkinggestelde heeft toen onder meer verklaard – zakelijk weergegeven - :
Ik zou graag willen dat de terbeschikkingstelling beëindigd wordt. Ik zou de laatste dagen van mijn leven graag ergens anders willen doorbrengen dan in de kliniek. Ik wil van alle beperkingen af.
Op de vraag van de voorzitter of ik nog verbaal dreigend kan zijn, antwoord ik dat ik verbaal nog weleens vervelend kan zijn. Dit is ook het laatste wat ik kan doen, omdat het fysiek gezien steeds slechter met mij gaat.
Het standpunt van de raadsman
De terbeschikkinggestelde is op 13 mei 2011 overgebracht naar [instelling], waar voor hem dezelfde beperkingen gelden als in de kliniek. Dit betekent onder andere dat de terbeschikkinggestelde, die inmiddels volledig bedlegerig is, niet met zijn bed buiten in de zon mag worden geplaatst. Er is een laatste wilsbeschikking opgemaakt en de terbeschikkinggestelde heeft met zijn huisarts gesproken over een euthanasieverklaring. Primair wordt verzocht de vordering af te wijzen, zodat de terbeschikkinggestelde een menswaardig overlijden tegemoet kan zien. Subsidiair is verzocht de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen, teneinde de kliniek en [instelling] handvatten te kunnen bieden om de situatie van de terbeschikkinggestelde draaglijker te maken. Daarvoor zou de behandeling moeten worden aangehouden om de reclassering te laten rapporteren over de voorwaarden waaronder de voorwaardelijke beëindiging zou kunnen plaatsvinden. De kans is echter reëel dat de terbeschikkinggestelde komt te overlijden nog voordat die voorwaarden zijn vastgesteld.
Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het tot een andere beslissing komt.
De primaire doelstelling van de maatregel van de terbeschikkingstelling is de beveiliging van de samenleving. De maatregel wordt opgelegd aan personen die een ernstig delict hebben gepleegd en bij wie ten tijde van het begaan van dat delict een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond die (mede) van invloed is geweest op het plegen van het delict. Behandeling van die stoornis is noodzakelijk om het recidivegevaar tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.
Bij arrest van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 18 februari 2004 is de terbeschikkinggestelde veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ter zake van een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot verkrachting. Ten tijde van het begaan van dit delict was bij de terbeschikkinggestelde sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische trekken.
De terbeschikkingstelling is formeel ingegaan op 18 januari 2005 en loopt thans ruim zes jaar. De termijn van een terbeschikkingstelling kan worden verlengd indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist.
Ten tijde van het opleggen van de terbeschikkingstelling werd een zodanig gevaar voor herhaling van ernstige (gewelds-)delicten aanwezig geacht dat het opleggen van de maatregel noodzakelijk werd bevonden. Gelet op voormelde rapportages is thans de kans op recidive van met het indexdelict vergelijkbare delicten naar het oordeel van het hof niet meer bestaand althans te gering om een verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling te kunnen rechtvaardigen. De terbeschikkinggestelde is terminaal ziek. Zijn lichamelijke conditie is in de afgelopen periode ernstig verslechterd: hij is bijna volledig bedlegerig. Overigens is gesteld noch gebleken dat zich de laatste maanden ernstige (verbaal) agressieve incidenten hebben voorgedaan.
Gelet op het bovenstaande zal het hof de vordering van de officier van justitie afwijzen.
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Maastricht van 31 januari 2011 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [naam terbeschikkinggestelde].
Wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr E. van der Herberg en mr T.M.L. Wolters als raadsheren,
en drs. R. Vecht-van den Bergh en drs. R. Poll als raden,
in tegenwoordigheid van mr I.H.A. Bijl als griffier,
en op 30 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.