ECLI:NL:GHARN:2011:BQ7402

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.070.709/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Breemhaar
  • J. Verschuur
  • H. Voorink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schikking in hoger beroep tussen Vastgoed Borger B.V. en Maatschap Belvast III

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tussen Vastgoed Borger B.V. (appellante) en Maatschap Belvast III (geïntimeerde). De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vond in een kort geding vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin Belvast Borger had gedagvaard. Belvast vorderde in eerste aanleg een verbod voor Borger om een eerder arrest van het Gerechtshof Amsterdam te executeren, op straffe van een dwangsom. De kern van het geschil was of er een schikking was bereikt tussen partijen voordat het eindarrest van het Gerechtshof Amsterdam werd gewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat Borger op 28 januari 2010 instemde met het voorstel van Belvast om een bedrag van € 15.000,00 te betalen. Dit voorstel was gedaan in een e-mail van 20 januari 2010, waarbij Belvast had aangegeven dat het voorstel zou vervallen indien Borger niet binnen zeven dagen zou reageren. Borger had tijdig gereageerd, maar de vraag was of de mededeling van Belvast op 27 januari 2010 dat het voorstel ongewijzigd bleef, ook betrekking had op de termijn van zeven dagen.

Het hof oordeelde dat de mededeling van Belvast redelijkerwijs moest worden opgevat als een bevestiging van het eerdere schikkingsvoorstel. Het hof concludeerde dat er inderdaad een schikking was getroffen voordat het arrest van het Gerechtshof Amsterdam werd gewezen. De grief van Borger werd verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis waarvan beroep, waarbij Borger werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van de uitleg van overeenkomsten en de intenties van partijen bij het aangaan van een schikking. Het hof heeft de kosten van de procedure aan de zijde van Belvast begroot en verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Arrest d.d. 31 mei 2011
Zaaknummer 200.070.709/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Vastgoed Borger B.V.,
gevestigd te Borger,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Borger,
advocaat: mr. A.J.A. van Dijk, kantoorhoudende te Amsterdam,
die ook heeft gepleit,
tegen
Maatschap Belvast III,
gevestigd te Veenendaal,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Belvast,
advocaat: mr. J.L. Souman, kantoorhoudende te Zutphen,
die ook heeft gepleit.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 2 april 2010 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, hierna: de voorzieningenrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 28 april 2010 is door Borger hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Belvast tegen de zitting van 21 september 2010. Belvast heeft Borger bij exploot van 28 juni 2010 bij vervroeging opgeroepen tegen de zitting van 6 juli 2010. Borger heeft verzuimd dat exploot van aanzegging tijdig ter griffie in te dienen. Bij exploot van 15 juli 2010 heeft Belvast opnieuw Borger bij vervroeging opgeroepen tegen de zitting van 27 juli 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"dat het Gerechtshof te Leeuwarden behage voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het gewraakte vonnis van 2 april 2010 bekend onder nummer 168578 KG ZA 10-113 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad tussen partijen gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende - voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, eventueel onder aanvulling van gronden en/of feiten, de door geïntimeerde ingestelde vorderingen niet ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van zowel deze procedure als de procedure in eerste aanleg."
Bij memorie van antwoord is door Belvast verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het uw Gerechtshof behage bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Vastgoed Borger B.V. in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep ongegrond te verklaren dan wel te verwerpen, met veroordeling van Borger Vastgoed in de kosten van de procedure in beide instanties."
Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten onder overlegging van pleitnota's door hun advocaten.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een dag bepaald waarop arrest zal worden gewezen.
Met instemming van partijen wordt recht gedaan op het door Borger na de pleidooien gefourneerde procesdossier en het door Belvast voordien ingezonden pleitdossier.
De grieven
Borger heeft één grief opgeworpen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.18 van het beroepen vonnis (waarvan een kopie is aangehecht aan dit arrest) is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Voorts is in hoger beroep komen vast te staan:
1.1. In het in r.o. 2.5 van het beroepen vonnis vermelde e-mailbericht van 27 januari 2010 heeft mr. Steenbergen het volgende aan de toenmalige raadsman van Borger bericht:
"Uw voorstel is niet acceptabel. Uw cliënt vergeet dat hij als het goed is de verschillende waarborgsommen die cliënt aan hem heeft voldaan voor de huurders ook nog onder zich heeft. Cliënt ziet in het voorstel zoals het nu voor u ligt af van die sommen. Kortom: het voorstel blijft ongewijzigd."
1.2. Het in r.o. 2.9 van dat vonnis bedoelde tweede bericht van mr. Steenbergen van 1 februari 2010 van later op die dag bevatte het volgende:
"Betaling vindt ook zo spoedig mogelijk plaats. Overigens wendde uw cliënte zich opnieuw tot mij. Deze keer heb ik hem niet teruggebeld."
1.3. In de in r.o. 2.11 vermelde brief van 4 februari 2010 heeft de raadsman van Borger het volgende aan mr. Steenbergen bericht:
"Cliënte heeft zojuist telefonisch contact met mij opgenomen en mij medegedeeld er stevig van te balen dat het bedrag ad € 15.000,-- nog steeds niet door uw cliënte is overgemaakt op de op naam van cliënte staande bankrekening.
Namens cliënte verzoek ik uw cliënte, en indien nodig sommeer ik haar, om per ommegaande over te gaan tot betaling. "
1.4. Op 4 februari 2010 is een bedrag van € 11.000,00 van Belvast binnengekomen op de Derdengeldenrekening van de raadsman van Belvast.
1.5. Belvast is op 5 februari 2010 bekend geworden met het in r.o. 2.17 bedoelde eindarrest van het Hof Amsterdam van 2 februari 2010.
Het geschil en de procedure in eerste aanleg
2. Belvast heeft Borger op 8 maart 2010 gedagvaard voor de voorzieningenrechter en gevorderd - kort samengevat weergegeven - Borger te verbieden het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 februari 2010 te executeren, op straffe van een dwangsom. Belvast heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat partijen voorafgaand aan voormeld eindarrest van 2 februari 2010 overeenstemming hebben bereikt over een regeling in der minne van het geschil, waarop het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 februari 2010 betrekking heeft, en dat executie van dit arrest onrechtmatig is.
3. De voorzieningenrechter heeft bij voormeld vonnis de vorderingen van Belvast toegewezen en Borger veroordeeld in de kosten van de procedure.
De grief
4. De grief richt zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat tussen Borger en Belvast een schikking tot stand is gekomen en het verbod aan Borger tot executie van het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 februari 2010.
5. Het hof leest in de grief en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en door de rechtbank gemotiveerd verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en beslist. Het hof neemt die motivering over en voegt daaraan het navolgende toe.
6. Namens Belvast is bij e-mailbericht van 20 januari 2010 een voorstel gedaan om het geschil, waarover de procedure bij het Gerechtshof Amsterdam aanhangig was, te regelen. Belvast heeft verklaard bereid te zijn daartoe een bedrag van
€ 15.000,00 te betalen aan Borger. Belvast heeft aan Borger meegedeeld dat dit voorstel zou komen te vervallen indien zij niet binnen zeven dagen een reactie van Borger zou hebben ontvangen.
7. Van de zijde van Borger is daarop een tegenvoorstel gedaan in het e-mailbericht van 26 januari 2010. Dit tegenvoorstel is bij e-mailbericht van 27 januari 2010 namens Belvast afgewezen met de mededeling dat het voorstel van Belvast ongewijzigd blijft.
8. Vervolgens heeft Borger verklaard in te stemmen met het voorstel van Belvast tot betaling aan haar van een bedrag van € 15.000,00 bij e-mailbericht (tevens schrijven) van 28 januari 2010.
9. Tussen partijen is in geschil of zij met het vorenstaande een schikking hebben getroffen, zodat hun geschil reeds was geëindigd voordat het eindarrest van 2 februari 2010 werd gewezen.
10. Voorop staat dat de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet enkel kan worden beantwoord op grond van de taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Het komt immers steeds aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, LJN: AG4158).
11. Het hof oordeelt dat de mededeling van Belvast van 27 januari 2010 dat het voorstel ongewijzigd blijft, anders dan Borger heeft gesteld, redelijkerwijze dient te worden opgevat als een herhaling van de kern van haar schikkingsvoorstel van 20 januari 2010, te weten de betaling van een bedrag van € 15.000,00 aan Borger.
12. Voor zover al aangenomen moet worden dat de mededeling van Belvast dat het voorstel ongewijzigd bleef ook betrekking heeft gehad op de door Belvast op 20 januari 2010 gestelde termijn acht het hof een redelijke uitleg dat het daarbij wederom zou gaan om een termijn van zeven dagen, ditmaal vanaf het betreffende e-mailbericht van 27 januari 2010. Daarbij overweegt het hof dat uit de tekst van het e-mailbericht van 20 januari 2010 slechts volgt dat het voorstel zou vervallen indien Borger niet binnen zeven dagen zou hebben gereageerd. Die reactie heeft Borger tijdig, namelijk op 26 januari 2010, gegeven.
13. Voor wat betreft de mededeling van Borger in haar e-mailbericht van 28 januari 2010 dat zij graag zag dat het bedrag van € 15.000,00 diezelfde dag voor 16.00 uur op haar bankrekening werd bijgeschreven, is het hof met de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake is van een - ontbindende of opschortende - voorwaarde waaronder de overeenkomst is aangegaan.
14. Partijen hebben derhalve een schikking getroffen voordat het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 2 februari 2010 werd gewezen.
15. De grief faalt.
De slotsom.
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van Borger als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (advocaatkosten 3 punten x tarief V à € 2.632,00).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Borger in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Belvast tot aan deze uitspraak op € 314,00 aan verschotten en € 7.896,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. Breemhaar, voorzitter, Verschuur en Voorink, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 31 mei 2011 in bijzijn van de griffier.