Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-002925-10
Uitspraak d.d.: 9 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 2 december 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1932],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 februari 2011, 16 mei 2011 en 26 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, bewezenverklaring van hetgeen verdachte onder 1 primair en onder 2 is tenlastegelegd en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C.F. Korvinus, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 april 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [1933]) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] met een (vuist)hamer/moker en/of (het heft van) een mes (met kracht) op het hoofd heeft/hebben geslagen en/of haar mond heeft/hebben afgeplakt en/of (daarna) een doek tegen haar mond en/of neus gedrukt heeft/hebben gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer] (geboren [1933]), opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door deze opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal met een (vuist)hamer/moker en/of (het heft van) een mes (met kracht) op het hoofd te slaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [1933]) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] met een (vuist)hamer/moker en/of (het heft van) een mes (met kracht) op het hoofd heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 30 april 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [1933]) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben)/ is (zijn) hij verdachte en/of zijn mededader met dat opzet:
- de woning van [slachtoffer] binnengegaan en/of
- [slachtoffer] (in haar woning) een mes getoond en/of
- [slachtoffer] (daardoor) gedwongen plaats te nemen in een stoel en/of
- [slachtoffer] vastgebonden met tape aan een stoel en/of
- de mond van [slachtoffer] afgeplakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 primair tenlastegelegde, aangezien het handelen van de verdachte niet gericht zou zijn geweest op levensberoving.
Vaststelling van de feitelijke gang van zaken
Het hof gaat bij de beoordeling van het bewijs voornamelijk uit van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], aangezien diens verklaring in belangrijke mate steun vindt in delen van de aangifte en de concrete uitvoeringshandelingen. Het hof stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de navolgende feitelijke gang van zaken vast:
Verdachte is geobsedeerd door de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader waarbij zijns inziens zijn zus [slachtoffer] ten koste van hem zou zijn bevoordeeld. Verdachte heeft om die reden op woensdag 28 april 2010 contact opgenomen met zijn medeverdachte [medeverdachte] en hem verzocht mee te gaan naar het huis van zijn zus om iets gedaan te krijgen met betrekking tot de erfenis.
Verdachte heeft vervolgens samen met [medeverdachte] het plan opgevat om het slachtoffer te knevelen, bewusteloos te maken en uiteindelijk te doden. In dat kader heeft verdachte voor [medeverdachte] een plattegrond van de woning getekend. Verdachte zou met de smoes dat hij van het toilet gebruik wilde maken zorgen dat ze binnenkwamen. Terwijl hij op het toilet zou zijn, zou [medeverdachte] het slachtoffer knevelen en bewusteloos maken. Ten slotte zou verdachte haar doden.
Op 30 april 2010 gaan verdachte en [medeverdachte] op weg om het plan uit te voeren. Zoals afgesproken komen ze binnen met het verhaal dat verdachte van het toilet gebruik wilde maken. Terwijl verdachte naar het toilet gaat, loopt [medeverdachte] met het slachtoffer naar de achterkamer. Vervolgens zet hij haar een mes op de keel en slaat haar daarna meermalen met het heft van het mes op het hoofd met als gevolg dat zij bloedende hoofdwonden oploopt. Verdachte komt dan van het toilet en samen binden zij het slachtoffer met behulp van tape vast aan de armleuningen van haar stoel en plakken zij haar mond af.
Omdat het niet lukt om het slachtoffer bewusteloos te maken door haar herhaaldelijk met het heft van het mes op het hoofd te slaan, overlegt verdachte met [medeverdachte] in de gang over het vervolg van hun actie. Daarop besluit verdachte om een vuisthamer uit de auto te halen. Als hij met de hamer terug is in de woning, slaat verdachte in aanwezigheid van [medeverdachte] met de hamer meermalen op het hoofd van het slachtoffer dat intussen een arm los had gekregen en daarmee de slagen probeert af te weren.
[medeverdachte] kan het dan niet meer aanzien en besluit naar buiten te gaan. Hij maant verdachte om mee te komen. Verdachte blijft echter in de woning en probeert met een doek het slachtoffer te verstikken. Kort daarna komt [medeverdachte] weer naar de woning en maant verdachte opnieuw om mee te komen. Daarop vertrekken zij beiden en laten het slachtoffer gewond en aan een arm nog vastgebonden aan de stoel achter.
Het slachtoffer weet zich met behulp van een binnen haar bereik liggend schaartje uit de stoel te bevrijden. Ze is echter niet meer in staat de voordeur te openen. Uiteindelijk weet ze het alarmnummer te bellen. Bij het slachtoffer is op dat moment sprake van ernstig bloedverlies uit verschillende grote en diepe hoofdwonden, waarbij een deel van het beenvlies is komen los te liggen. De verwondingen zijn operatief hersteld met meer dan 80 hechtingen.
Opzet
De wijze waarop de beide verdachten gezamenlijk uitvoering hebben gegeven aan het plan geeft blijk van een nauwe en bewuste samenwerking. De uitvoering van het plan is echter in het eerste stadium (knevelen en bewusteloos maken) blijven steken. Het slachtoffer is weliswaar gekneveld, maar verdachten zijn er niet in geslaagd haar bewusteloos te maken. Desondanks worden bovengenoemde (bewezen verklaarde) geweldshandelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm geacht te zijn gericht op de dood van het slachtoffer, nu deze naar hun aard geschikt zijn om de dood te bewerkstelligen. Het onder de genoemde omstandigheden slaan met een vuisthamer en met het heft van een mes op het hoofd van een bejaarde vrouw kan immers - naar algemene ervaringsregels - leiden tot de dood van het slachtoffer. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het slaan tot (zeer) hevige pijn bij het slachtoffer leidde, hetgeen een aanwijzing is dat met enige kracht is geslagen. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat het geconfronteerd worden met een gewelddadige overval in de eigen woning, zeker bij een slachtoffer op leeftijd, hevige emoties oproept, die tot de dood kunnen leiden. Door zo te handelen wordt bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de dood als gevolg van dat handelen zal intreden.
Voorbedachte raad
Uit voormelde feitelijke gang van zaken volgt dat verdachte van meet af aan de intentie heeft gehad om het slachtoffer om het leven te brengen. Hij heeft voorafgaand aan en tijdens de autorit naar de woning van het slachtoffer, maar ook gedurende de potentieel dodelijke mishandeling van het slachtoffer voldoende gelegenheid gehad om over de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1 primair:
hij op 30 april 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [1933]) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, die [slachtoffer] met een (vuist) hamer/moker en het heft van een mes (met kracht) op het hoofd heeft geslagen en haar mond heeft afgeplakt en daarna een doek tegen haar mond en neus gedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op 30 april 2010 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [1933]) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers hebben/zijn hij verdachte en zijn mededader met dat opzet:
- de woning van [slachtoffer] binnengegaan en
- [slachtoffer] in haar woning een mes getoond en
- [slachtoffer] daardoor gedwongen plaats te nemen in een stoel en
- [slachtoffer] vastgebonden met tape aan een stoel en
- de mond van [slachtoffer] afgeplakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 een beroep gedaan op vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht.
Voor het aannemen van vrijwillige terugtred is vereist dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Of gedragingen van de dader toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. Uit de bewezenverklaring volgt dat het hof van oordeel is dat hier sprake is geweest van een dergelijke voltooide poging.
Verdachte heeft met zijn medeverdachte een bejaarde vrouw ernstig mishandeld. Enkel onder druk van zijn medeverdachte die zo snel mogelijk weg wilde heeft verdachte zijn pogingen om haar om het leven te brengen gestaakt. Hij is vertrokken en heeft het slachtoffer met hevig bloedende hoofdwonden en vastgebonden aan een stoel achtergelaten.
Het weglopen van verdachte, nadat het slachtoffer door hem was toegetakeld op een manier zoals hiervoor is omschreven, namelijk hevig bloedend en verzwakt door het bloedverlies, is geen zodanig optreden dat naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg, te weten de dood van het slachtoffer, te beletten. Het verweer faalt derhalve.
het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot moord.
het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn omtrent verdachte door [deskundige 1], psychiater en psychoanalyticus, en [deskundige 2], psycholoog, d.d. 31 augustus 2010 respectievelijk 25 augustus 2010 Pro Justitia rapporten uitgebracht.
Door beide deskundigen wordt geconcludeerd - zakelijk weergegeven - dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit een lichte cognitieve functiestoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een gemengde persoonlijkheidsstoornis met schizotypische en antisociale trekken, bestond.
Beide deskundigen concluderen dat genoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ook aanwezig zijn geweest ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit en verdachtes gedragingen beïnvloed hebben.
Volgens beide deskundigen dient verdachte derhalve als verminderd toerekeningsvatbaar te worden aangemerkt.
Het hof kan zich met de conclusies van de deskundigen verenigen en neemt deze over. Met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte concludeert het hof dat het bewezen verklaarde feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
Nu niet is gebleken dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet valt toe te rekenen en er ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord op en wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn op dat moment 76-jarige zus, waarbij het motief was gelegen in de volgens verdachte onrechtvaardige verdeling van een erfenis na het overlijden van zijn vader in 1968. Verdachte heeft enkel met het oog op geldelijk gewin het plan opgevat op zijn zus van het leven te beroven en is daartoe met hulp van zijn medeverdachte op laffe wijze de woning van het slachtoffer binnengedrongen om haar vervolgens te (laten) overmeesteren en ernstig te mishandelen.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 26 oktober 2010, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld ter zake van een levensdelict waarbij de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging is opgelegd. Tevens houdt het hof rekening met het feit dat verdachte ter zake van de bewezen verklaarde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal opleggen.
Door en namens verdachte is aangevoerd dat een dergelijke maatregel, mede gelet op de gemiddelde behandelingsduur en de leeftijd van verdachte, betekent dat verdachte naar alle waarschijnlijkheid tijdens de tenuitvoerlegging van de maatregel zal komen te overlijden. Dat noopt tot terughoudendheid en een zorgvuldig onderzoek naar de beschikbare alternatieven, aldus de raadsman van verdachte. Het maatregelrapport van de reclassering d.d. 9 mei 2011 biedt de mogelijkheid van een proefopname van verdachte in de FPA in Heiloo, zodat aan de hand daarvan eventueel een behandelaanbod kan worden gedaan. De raadsman verzoekt om met het oog daarop de behandeling aan te houden en de voorlopige hechtenis te schorsen.
Subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling aan te houden teneinde op een nadere zitting [deskundige 2] als deskundige te horen. Het rapport van [deskundige 2] geeft immers aan dat behandeling niet noodzakelijk in een residentiële setting hoeft plaats te vinden, maar dat begeleiding in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel aangewezen is. De behandeling zou dan klinisch kunnen starten en geleidelijk via semiambulante begeleiding overgaan in een begeleidende woonvorm.
Meer subsidiair verzoekt de raadsman om een contra-expertise door prof. dr. [deskundige 3], hoogleraar forensische psychiatrie te Maastricht. Indien het hof geen noodzaak ziet de behandeling aan te houden, wordt oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden bepleit.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht omtrent de persoon van verdachte. Nu nader onderzoek naar de persoon van de verdachte niet noodzakelijk wordt geacht, wijst het hof de verzoeken daartoe af.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld binnen welke modaliteit de behandeling van verdachte dient plaats te vinden; die van de terbeschikkingstelling met voorwaarden of die van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Het hof stelt vast dat de beide deskundigen in hun rapporten de kans op herhaling groot achten en weinig verwachten van het risicobeperkende effect van behandeling. [deskundige 1] stelt dat verdachte eenmaal in ambulante setting toch weer kan afglijden naar een situatie dat hij zijn impulsiviteit in een agressieve daad omzet. [deskundige 2] stelt dat behandeling niet zozeer de functie heeft om verbetering te bewerkstelligen, maar om verslechtering tegen te gaan. De maximale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden - na maximaal negen jaren eindigt de maatregel abrupt, ook indien de behandelaars van mening mochten zijn dat de risico's nog onvoldoende zouden zijn teruggebracht - verdraagt zich naar het oordeel van het hof niet met de verwachte onbehandelbaarheid van verdachte. Bij de afweging van de betrokken belangen dient naar het oordeel van het hof in dit geval die van de beveiliging van de samenleving te prevaleren boven die van verdachte. Dit houdt in dat het hof meent dat, mocht dat noodzakelijk blijken te zijn, gedwongen behandeling van verdachte ook na negen jaren moet kunnen worden voortgezet. Om die reden kan naar het oordeel van het hof niet met de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden worden volstaan. Bij deze beslissing betrekt het hof tevens de vaststelling dat verdachte, wiens eigen lichaamskracht en vitaliteit leeftijdsconform tanende lijkt, klaarblijkelijk niettemin bij machte is andere, jongere personen te mobiliseren.
De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen eist de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Die veiligheid van anderen eist tevens dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Het hof zal - evenals de rechtbank - de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan verdachte opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45, 47, 57, 282 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. de Ruijter, griffier,
en op 9 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken,
zijnde mr. Rietveld voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.