ECLI:NL:GHARN:2011:BQ7638

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.089.822
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over het aanbrengen van een schotelantenne in strijd met huurreglement en de belangenafweging met artikel 10 EVRM

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin de stichting Stichting Volkshuisvesting Arnhem (SVA) werd toegewezen in haar vordering tot verwijdering van een door [appellant] geplaatste schotelantenne. De kantonrechter had geoordeeld dat de plaatsing van de schotelantenne in strijd was met het huurreglement, dat vereist dat de huurder voorafgaande toestemming van de verhuurder moet vragen voor wijzigingen aan het gehuurde. [appellant] had de schotelantenne zonder deze toestemming geplaatst, wat leidde tot de vordering van SVA.

In hoger beroep heeft [appellant] zes grieven aangevoerd, waaronder de stelling dat SVA haar recht op verwijdering van de schotelantenne had verwerkt en dat de plaatsing niet in strijd was met de voorwaarden die SVA hanteerde. Het hof oordeelt dat het enkele tijdsverloop niet voldoende is om aan te nemen dat SVA haar rechten heeft prijsgegeven. Bovendien is vastgesteld dat de schotelantenne niet aan de voorwaarden voldeed, aangezien deze niet inpandig was geplaatst.

Daarnaast heeft [appellant] betoogd dat de handelwijze van SVA in strijd is met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op vrije informatiegaring waarborgt. Het hof heeft echter geoordeeld dat de belangen van SVA, die streeft naar een esthetisch aanvaardbare aanblik van het appartementencomplex, zwaarder wegen dan het belang van [appellant] bij de ontvangst van buitenlandse televisieprogramma's. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.069.822
(zaaknummer rechtbank 655394)
arrest van de vijfde civiele kamer van 7 juni 2011
inzake
[a[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe,
tegen:
de stichting
Stichting Volkshuisvesting Arnhem,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.L. Bongers.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
14 december 2009 en 26 april 2010 die de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) tussen appellant (hierna ook te noemen: [appellant]) als gedaagde en geïntimeerde (hierna ook te noemen: SVA) als eiseres heeft gewezen; van dat laatste vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 25 juni 2010 SVA aangezegd van het vonnis van
26 april 2010 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van SVA voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] zes grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden en nieuwe producties in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de vorderingen van SVA alsnog zal afwijzen, althans deze aan haar zal ontzeggen met veroordeling van SVA in de kosten van beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft SVA de grieven bestreden, en heeft zij bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof [appellant] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans dat beroep zal verwerpen, het bestreden vonnis zal bekrachtigen zonodig onder verbetering van gronden en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan vast de door de kantonrechter vastgestelde feiten.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In eerste aanleg heeft SVA de veroordeling van [appellant] gevorderd tot verwijdering van de door hem geplaatste schotelantenne, met machtiging van SVA om, wanneer [appellant] daaraan geen uitvoering zou geven, de verwijdering zelf te doen bewerkstelligen op kosten van [appellant]. [appellant] heeft verweer gevoerd. De kantonrechter heeft de vorderingen van SVA toegewezen. Daartegen komt [appellant] in hoger beroep op.
4.2 In grief I betoogt [appellant] dat SVA haar recht om verwijdering van de schotelantenne heeft verwerkt, althans dat de eisen van de redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat SVA pas vier jaar na plaatsing van de schotelantenne aanspraak maakt op verwijdering daarvan. Het hof stelt voorop dat het enkele tijdverloop of stilzitten van SVA onvoldoende is om aan te nemen dat SVA haar rechten tot het vorderen van verwijdering van de schotelantenne heeft verwerkt. Daarvoor moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij [appellant] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat SVA haar rechten niet meer geldend zou maken hetzij [appellant] in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld wanneer SVA haar rechten alsnog geldend zou kunnen maken. [appellant] voert in dat kader aan dat de plaatsing van de schotelantenne niet in strijd is met de daarvoor door SVA gehanteerde voorwaarden. Bovendien zijn die voorwaarden gepubliceerd nadat [appellant] de schotelantenne heeft geplaatst en heeft SVA niet direct na plaatsing van de antenne door [appellant] de verwijdering daarvan gevorderd, aldus [appellant].
4.3 Tussen partijen is niet in geding dat het huurreglement in artikel 9.1 de huurder verbiedt om zonder voorafgaande toestemming van de verhuurder wijzigingen aan het gehuurde aan te brengen. Het artikel zegt met zoveel woorden dat daaronder ook wordt verstaan het plaatsen van antennes. Vast staat dat [appellant] in februari 2006 zonder de daarvoor vereiste toestemming aan SVA te vragen, is overgegaan tot plaatsing van de schotelantenne. Wanneer [appellant] die toestemming zou hebben gevraagd, zou SVA hebben aangegeven aan welke voorwaarden [appellant] diende te voldoen om tot plaatsing te mogen overgaan. Het enkele feit dat de voorwaarden die SVA stelde aan het plaatsen van een antenne, zijn gepubliceerd in maart 2006, nadat [appellant] tot plaatsing ervan is overgegaan, maakt niet dat [appellant] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij daarvóór zonder meer over mocht gaan tot plaatsing van de antenne. Het niet publiceren van voorwaarden immers wil nog niet zeggen dat SVA geen voorwaarden hanteerde of mocht hanteren voor plaatsing van schotelantennes. Tegen de achtergrond van het negeren van het toestemmingsvereiste mocht [appellant] evenmin uit het feit dat SVA niet meteen na plaatsing van de antenne actie jegens hem heeft ondernomen, gerechtvaardigd afleiden dat SVA haar rechten prijsgaf. Van rechtsverwerking is dan ook geen sprake. Grief I faalt daarom.
4.4 Voorts voert [appellant] aan dat de schotelantenne niet in strijd met de daarvoor door SVA gehanteerde voorwaarden is geplaatst. Immers, zo meent [appellant], kan van hem niet geëist worden dat hij de antenne inpandig, aan de binnenzijde van het balkon plaatst, omdat de balkons zoals die er voorheen waren, zijn dicht gemaakt.
4.5 Het hof verwerpt ook dat verweer van [appellant]. Vast staat dat [appellant] de schotelantenne niet (geheel) inpandig aan de binnenzijde van het balkon heeft aangebracht. Dat is in strijd met de door SVA voorgeschreven eis dat de schotelantenne inpandig dient te zijn, zoals door haar aangegeven in de aan [appellant] gerichte brief van 9 juni 2009. Daaraan is niet voldaan, zodat de plaatsing van de schotelantenne, nog daargelaten dat [appellant] daarvoor in strijd met het huurreglement voorafgaand geen toestemming had gevraagd, in strijd met de voorwaarden is. Grief II faalt daarom eveneens.
4.6 In de (toelichting op de) grieven III, IV en V betoogt [appellant] dat de handelwijze van SVA in strijd is met het in artikel 10 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de mens (EVRM) neergelegde recht op vrije informatiegaring. [appellant] betoogt voorts dat de handelwijze van SVA strijdig is met de artikelen 28 en 49 van het EG-verdrag, welke bepalingen zien op het vrije verkeer van goederen en diensten.
4.7 Voorop gesteld wordt dat het recht op informatiegaring een fundamenteel recht is, waarop desondanks op grond van het bepaalde in artikel 10 lid 2 EVRM een inbreuk kan worden gemaakt. Bij de beoordeling van de vraag of, en zo ja, in hoeverre, een dergelijke inbreuk gerechtvaardigd is, dienen -anders dan [appellant] betoogt- de belangen van de huurder en die van de verhuurder tegen elkaar afgewogen te worden. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Sinds het arrest van het EHRM van 16 december 2008, LJN: BH1809, ECHR 2009, 17, geldt dat de ontvangst van informatie door middel van kranten of radio niet vergelijkbaar is met de ontvangst van informatie via de televisie. Onder informatiegaring valt het recht op ontvangst van informatie op allerlei gebied. Niet alleen het ontvangen van politiek en sociaal nieuws, maar ook culturele expressie en puur entertainment behoren daartoe. Uit dat arrest kan voorts worden afgeleid dat de enkele omstandigheid dat een schotelantenne een ontsierend effect zou kunnen hebben, onvoldoende kan zijn, zeker wanneer het gehuurde zich bevindt in een buurt zonder enige esthetische aspiratie.
4.8 De vraag of de voorwaarden die SVA aan de plaatsing van een schotelantenne stelt neerkomen op een algeheel verbod, zoals [appellant] stelt maar SVA betwist, kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven. Zoals overwogen is [appellant] overgegaan tot plaatsing van een antenne zonder daarvoor toestemming te vragen aan SVA, dat in strijd is met de bepalingen van het huurreglement. De vraag is of, al aangenomen dat juist is de stelling van [appellant] dat het door SVA op dit punt gevoerde beleid neerkomt op een algeheel verbod op plaatsing van een schotelantenne, die beperking van het recht op informatiegaring in dit geval gerechtvaardigd is.
4.9 SVA stelt dat zij er belang bij heeft te voorkomen dat het appartementencomplex wordt ontsierd door de aangebrachte schotelantenne, dat het aanbrengen van de schotelantenne aan de gevel schade toebrengt aan het gehuurde en dat zij gegronde reden heeft te vrezen voor precedentwerking die zou uitgaan van het niet optreden tegen de plaatsing van de antenne, terwijl zij zich juist heeft ingespannen om alle schotelantennes van het complex te doen verwijderen, hetgeen -op vier schotels na- is gelukt. Zij wenst bovendien de uniformiteit te bewaren in de opgeknapte wijk.
Daarnaast wijst SVA er op dat er voor [appellant] alternatieven zijn om de door hem gewenste informatie te ontvangen, zoals via internet.
4.10 Het hof oordeelt als volgt. Het behoud van een niet door de schotelantenne en bijbehorende bedrading ontsierde aanblik van het appartementencomplex, ook aan de achterzijde -die immers ook vanaf de openbare weg zichtbaar is getuige de in het geding gebrachte foto’s-, kan een valide belang zijn van SVA dat bescherming verdient, hetgeen te meer telt omdat, zoals [appellant] niet heeft betwist, SVA zich heeft ingespannen om alle schotelantennes van het complex te doen verwijderen, hetgeen nagenoeg is gelukt. Anders dan in de hiervoor genoemde uitspraak van het EH RM is in het onderhavige geval geen sprake van een wijk zonder “bijzondere esthetische aspiraties”. Integendeel: er is juist sprake van een wijk waarvan SVA de aanblik heeft willen verbeteren, door middel van haar beleid om de plaatsing van antennes aan voorwaarden te verbinden, hetgeen getuige de overgelegde foto’s ook is gelukt. Het belang van SVA om die situatie en dus haar beleid op dit punt te handhaven en geen precedenten te laten ontstaan, weegt naar het oordeel van het hof zwaar.
4.11 Daar staat tegenover [appellant]s belang bij de vrije ontvangst van buitenlandse programma’s. [appellant] stelt dat hij via de schotelantenne aanzienlijk meer programma’s kan ontvangen dan via de (digitale) televisie. Op zichzelf is dat door SVA niet weersproken. Volgens [appellant] kan hij met de schotelantenne tot 4.000 zenders ontvangen en in productie 14 bij memorie van grieven heeft [appellant] aangegeven welke zenders hij graag bekijkt, die niet beschikbaar zijn via UPC of een andere aanbieder van digitale televisie. Het gaat daarbij om twintig zenders. [appellant] heeft echter niet aangegeven wat zijn belang is bij ontvangst van juist die twintig zenders laat staan de 4.000 mogelijk te ontvangen zenders, anders dan dat het zijn hobby is om veel televisie en veel verschillende zenders en programma’s te bekijken. In tegenstelling tot het geval dat geleid heeft tot de hiervoor genoemde uitspraak van het EHRM, waar het ging om een echtpaar van Irakese afkomst, heeft [appellant] geen specifiek belang om informatie in zijn moedertaal te kunnen ontvangen of om voeling te houden met zijn moederland. Van enig ander specifiek belang van [appellant] is evenmin gebleken. Weliswaar geeft artikel 10 EVRM een recht op informatie, maar in het kader van de vraag of op dat recht beperkingen gerechtvaardigd zijn, dient het belang dat de ontvanger bij die informatie heeft te worden meegewogen en te worden afgezet tegen het belang van degene die het recht op informatiegaring beperkt.
4.12 Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat in de afweging van de belangen van partijen het belang van SVA bij naleving van artikel 9.1 van het huurreglement zwaarder dient te wegen dan het belang van [appellant] bij de handhaving van de schotelantenne. Dat betekent dat ook de grieven III, IV en V niet tot vernietiging van het bestreden vonnis kunnen leiden. Ook grief VI faalt, nu [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in eerste aanleg terecht in de proceskosten is veroordeeld.
4.13 De slotsom is dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd en dat [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij ook in hoger beroep de proceskosten dient te dragen.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het bestreden vonnis,
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak begroot op
€ 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 263,- voor griffierecht,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, C.J.H.G. Bronzwaer en M.G.W.M. Stienissen en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2011.