ECLI:NL:GHARN:2011:BQ7887

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000154-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak met nihilstelling van betalingsverplichting na hoger beroep

In deze ontbindingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 november 2007. De zaak betreft de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de advocaat-generaal een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 8.562,- heeft gedaan en verzocht om nihilstelling van de betalingsverplichting. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering en de argumenten van de veroordeelde.

Tijdens de zittingen op 11 mei 2009 en 27 mei 2011 heeft het hof het bewijs en de omstandigheden van de zaak onderzocht. De veroordeelde had financieel voordeel genoten uit illegale activiteiten, waaronder de teelt van 100 planten, wat resulteerde in een opbrengst van € 9.112,-. Na aftrek van kosten, waaronder de aanschaf van de planten en elektriciteitskosten, werd het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 8.562,-.

Het hof heeft echter, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, besloten de verplichting tot betaling aan de Staat op nihil te stellen. Dit betekent dat, ondanks de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de veroordeelde niet verplicht is om dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 512,- is geschat, maar de betalingsverplichting is vastgesteld op nihil, conform de vordering van de advocaat-generaal.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000154-08
Uitspraak d.d.: 10 juni 2011
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 november 2007 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 11 mei 2009 en 27 mei 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vaststelling van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 8.562,- en nihilstelling van de betalingsverplichting. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 8562,- (achtduizend vijfhonderdtweeënzestig euro) en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van datzelfde bedrag. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd zoals hiervoor vermeld.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 10 juni 2011 (parketnummer 24-000153-08) terzake van het in de zaak met parketnummer 07-470652-06 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 07-602837-06 onder 1 veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het in de zaak met parketnummer 07-470652-06 onder 1 bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van EUR 512,- (vijfhonderdtwaalf). Het hof komt als volgt tot deze schatting:
1. het door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar op 28 november 2006 opgemaakte proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel, zakelijk weergegeven inhoudende:
Oogst: 100 planten 3,4 kg (opgaaf verdachte)
Opbrengst: 3,4 kg x € 2.680,- (opgaaf verdachte) € 9.112,-
Kosten: aanschaf 100 planten x € 4,- € 400,-
afschrijvingskosten € 150,-
totale kosten € 550,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 8.562,-
2. De verklaring van veroordeelde, afgelegd ter zitting van het hof, zakelijk weergegeven inhoudende dat hij ter zake van het in de zaak met parketnummer 07-470652-06 onder 2 bewezen verklaarde illegaal afnemen van elektriciteit een bedrag van € 3.500,- aan [bedrijf] heeft voldaan.
3. De verklaring van veroordeelde, afgelegd ter zitting van het hof, zakelijk weergegeven inhoudende dat hij in de in de zaak met parketnummer 07-470652-06 onder 1 bewezenverklaarde periode huur à € 1.300,- per maand aan zijn moeder heeft betaald. Totale huur: 3,5 maanden x € 1.300,- = € 4.550,-.
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
voordeel ad 1 € 8.562,-
Kosten:
kosten ad 2 (huur) € 3.500,-
kosten ad 3 (elektriciteit) € 4.550,-
Totale kosten € 8.050,-
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 512,-
De verplichting tot betaling aan de Staat
Gelet op de ter terechtzitting naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, acht het hof met de advocaat-generaal gronden aanwezig om het door de veroordeelde te betalen bedrag op nihil te stellen. Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 512,- (vijfhonderdtwaalf euro).
Stelt de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. G.M. Meijer-Campfens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 10 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.