ECLI:NL:GHARN:2011:BR0219

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001742-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de staandehouding en de gevolgen van een vormverzuim in het strafproces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 juli 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, die op 21 juli 2007 door de politie staande werd gehouden, betwistte de rechtmatigheid van deze staandehouding. De politie had de verdachte staande gehouden na een melding van verdacht gedrag in de buurt van een witte auto. De verdachte overhandigde zijn rijbewijs, maar de politie hield hem vervolgens twintig minuten aan, wat leidde tot de vraag of deze staandehouding gerechtvaardigd was. Het hof oordeelde dat de staandehouding in eerste instantie rechtmatig was, maar dat de duur van de staandehouding onevenredig was in verhouding tot het doel ervan. Dit vormverzuim werd als onherstelbaar beschouwd, maar het hof besloot dat er geen rechtsgevolg aan verbonden hoefde te worden, omdat de verdachte na de staandehouding zijn weg kon vervolgen.

De raadsman van de verdachte voerde aan dat de staandehouding onrechtmatig was en dat dit zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof oordeelde echter dat de verdachte niet daadwerkelijk in zijn verdediging was geschaad door het vormverzuim. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met verbetering van de gronden, en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander ten laste gelegd feit. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de rechtmatigheid van politieoptreden en de gevolgen van eventuele vormverzuimen in het strafproces.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001742-09
Uitspraak d.d.: 1 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 juni 2009 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 07-620178-07 en 07-607264-07, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 juni 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechter in eerste aanleg. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. R.P.A. Kint, is aangevoerd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder het parketnummer 07-620178-07 aan de verdachte ten laste gelegde, kan de verdachte daarin niet worden ontvangen.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist.
De raadsman heeft aangevoerd dat de staande houding van verdachte onrechtmatig is.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de raadsman van de verdachte voorts aangevoerd dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de auto waarvan de verdachte op 21 juli 2007 gebruik heeft gemaakt. Daarmee is sprake van onrechtmatig verkregen bewijs, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting. De rechtbank heeft in het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht gerespondeerd op dit verweer.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte meegedeeld het onderdeel van zijn verweer voor zover het betreft de onrechtmatige doorzoeking, niet te handhaven.
Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht dient met verbetering van de gronden te worden bevestigd.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis op die onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.
Verbetering van gronden
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de verdachte op 21 juli 2007 op onrechtmatige wijze is staande gehouden door de politie. Hiertoe is gesteld dat de bevoegdheid tot staande houden uitsluitend tot doel kan hebben de personalia van iemand te verkrijgen ter vaststelling van diens identiteit. Bij het staande houden van de verdachte is deze bevoegdheid overschreden c.q. is misbruik gemaakt van deze bevoegdheid door de politie, nu de politie de verdachte na diens staandehouding gedurende twintig minuten heeft opgehouden, teneinde nader parallel onderzoek te kunnen doen (naar de onder het parketnummer 07-607264-07 ten laste gelegde autokraak, zo begrijpt het hof). Dit dient te leiden tot vrijspraak, subsidiair strafvermindering, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hierover het volgende.
De verdachte is op 21 juli 2007 staande gehouden door de verbalisant [verbalisant]. Hieromtrent heeft de verbalisant [verbalisant] blijkens zijn proces-verbaal van bevindingen van 21 juli 2007 het volgende gerelateerd - zakelijk weeergegeven -:
[verbalisant] heeft op 21 juli 2007 omstreeks vier uur 's nachts van de regionale meldkamer van de politie de melding gekregen naar de [straat] (het hof begrijpt: de [straat]) in [plaats] te gaan, waar personen zich verdacht ophouden en heen en weer lopen van en naar een witte auto. Ten tijde van het rijden naar genoemde locatie heeft [verbalisant] de melding gekregen dat bedoelde personen in de auto (het hof begrijpt: de witte auto) zijn gestapt en in de richting van de [straat] weggereden zijn. [verbalisant] heeft zich daarop naar de [straat] begeven en heeft daar een hem tegemoet rijdende auto laten passeren.
[verbalisant] heeft gezien dat deze auto wit van kleur is, is die auto gevolgd en heeft de beide inzittenden van deze auto (onder wie de verdachte) staande gehouden nadat zij waren gestopt en uitgestapt en gevraagd een identiteitsbewijs te tonen. Verdachte overhandigde daarbij zijn rijbewijs.
[verbalisant] heeft vervolgens gerelateerd dat zijn collega's op dat moment een nader onderzoek instelden bij een melder in de [straat] (het hof begrijpt: de [straat]) in [plaats]. Dat onderzoek (naar de onder het parketnummer 07-607264-07 ten laste gelegde autokraak, zo begrijpt het hof) heeft twintig minuten geduurd, waarna [verbalisant] de staandehouding van de verdachte heeft beëindigd en verdachte tezamen met zijn bijrijder lopend zijn weg heeft vervolgd.
Het hof is met de raadsman van oordeel dat in de gegeven situatie grond bestond voor de politie verdachte staande te houden.
Hierbij kent het hof betekenis toe aan het nachtelijke uur waarop de staandehouding plaatsvond, nu op een dergelijk tijdstip buiten het uitgaansgebied beduidend minder mensen op straat plegen te zijn dan overdag, hetgeen de kans op een mogelijke persoonsverwisseling aanzienlijk verkleint.
Het hof kent in dit verband tevens betekenis toe aan de omstandigheid dat de verdachte zich heeft verplaatst in een witte auto via de [straat], bezien in het licht van de omstandigheid dat in de concrete melding aan de regionale meldkamer tevens gewag is gemaakt van (personen bij/met) een witte auto die zich hebben verplaatst richting de [straat].
Het hof stelt op grond van bovengenoemde omstandigheden vast dat de uitoefening van de bevoegdheid tot staande houden van de verdachte zich niet heeft beperkt tot het enkel vragen naar en verifiëren van de personalia van de verdachte, maar dat de staande houding mede is gebruikt teneinde de resultaten van het aanvullend onderzoek elders af te wachten, om zo af te kunnen wegen of toepassing van andere dwangmiddelen geboden was.
Indien dergelijke - niet uitsluitend op de identificatie van een verdachte gerichte - aanvullende onderzoekshandelingen binnen een zeer beperkt tijdsbestek plaatsvinden, kan nog steeds sprake zijn van een redelijke toepassing van de bevoegdheid tot staande houden, zijnde het minst zware dwangmiddel van het Wetboek van Strafvordering.
In het onderhavige geval is daar echter geen sprake van.
Het hof is met de raadsman van oordeel dat het gedurende twintig minuten ophouden van verdachte in het kader van een staande houding, nadat controle van de identiteit reeds heeft plaatsgevonden, onevenredig lang is gelet op het doel waarvoor de staande houding bestemd is. Het uitblijven van nadere onderzoeksresultaten had ofwel dienen te leiden tot een eerdere beëindiging van de staande houding, ofwel tot aanhouding van verdachte ter zake van een strafbaar feit. Een ander leidt ertoe dat het ophouden in het kader van de staande houding en daarmee de staande houding als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of aan dit vormverzuim een rechtsgevolg moet worden verbonden. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend.
Zoals hiervoor is vermeld, heeft verdachte na de beëindiging van de staande houding zijn weg kunnen vervolgen.
Ongeveer tien minuten daarna is een concrete verdenking jegens verdachte ontstaan die heeft geleid tot zijn aanhouding en het - uiteindelijk - aantreffen en in beslag nemen van bij gelegenheid van een auto-inbraak weggenomen goederen in de auto die verdachte had bestuurd.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte door voormeld vormverzuim - nog afgezien van de relatief geringe ernst daarvan - niet daadwerkelijk in zijn belang en verdediging is geschaad. Dat leidt ertoe dat het hof het in dit geval zal laten bij de vaststelling dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim zonder daaraan enig rechtsgevolg te verbinden.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
De raadsman van de verdachte heeft in het kader van het door hem gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het hof oplegging van een andere strafmodaliteit aangewezen acht.
Ook overigens is het hof daarvan niet gebleken.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder het parketnummer 07-620178-07 aan hem ten laste gelegde.
Bevestigt het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Aldus gewezen door
mr. H. Heins, voorzitter,
mr. P.J.M. van den Bergh en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 1 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van den Bergh is buiten staat dit arrest te ondertekenen.