ECLI:NL:GHARN:2011:BR0337

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.065.227/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekeningsvereisten in internationaal onderhoudsrecht en de gevolgen van niet-geldige betekening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 28 juni 2011, staat de geldigheid van de betekening van een inleidend gedingstuk centraal. De appellant, aangeduid als 'de man', had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 april 2010 aangevochten, waarin het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) verlof tot tenuitvoerlegging was verleend van beslissingen van het Bezirksgericht in Zwitserland. De man betwistte de geldigheid van de betekening van het inleidende gedingstuk, dat volgens hem niet op de juiste wijze was betekend conform het Haags Betekeningsverdrag 1965.

Het hof oordeelde dat de betekening niet rechtsgeldig was, omdat het inleidende gedingstuk de man niet daadwerkelijk had bereikt. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat de betekening correct was uitgevoerd, enkel omdat het stuk aangetekend was verzonden. Het hof benadrukte dat het risico van een niet-geldige betekening bij de aanvrager ligt en dat de juiste procedure voor betekening via de centrale autoriteiten niet was gevolgd. Hierdoor werd het verzoek van het LBIO afgewezen.

De uitspraak van het hof heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van internationale verdragen inzake de betekening van gerechtelijke stukken, vooral in zaken die betrekking hebben op onderhoudsverplichtingen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en wees het verzoek van het LBIO af, waarmee het de man in het gelijk stelde. De zaak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldige naleving van internationale regels bij de betekening van juridische documenten.

Uitspraak

Beschikking d.d. 28 juni 2011
Zaaknummer 200.065.227
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
voorheen advocaat mr. A.R. van Maas de Bie,
kantoorhoudende te Eindhoven,
tegen
het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen,
optredende in zijn functie van ontvangende instelling in het kader van het Verdrag inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud van 20 juni 1956 en zoveel nodig mede in naam van [de vrouw] (hierna: de vrouw), wonende te [woonplaats] (Zwitserland, als wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarigen [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren [in 1998], en [kind 2] (hierna: [kind 2]), geboren [2000],
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: het LBIO,
gemachtigde A.J. Jurriëns.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 1 april 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, het LBIO verlof tot tenuitvoerlegging verleend van een tweetal beslissingen, waarbij de door de man ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] te betalen kinderbijdragen zijn vastgesteld als in het dictum van de beschikking waarvan beroep staat beschreven.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 29 april 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 1 april 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende het LBIO in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek in eerste aanleg van het LBIO als ongegrond en/of onrechtmatig af te wijzen, zo nodig met aanvulling van de gronden, met veroordeling van het LBIO in de kosten van dit geding en het geding in eerste aanleg. Bij dit beroepschrift heeft de man voorts verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 1 april 2010 met onmiddellijke ingang te schorsen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 28 oktober 2010, heeft het LBIO het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en het verzoek van de man af te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 28 april 2010 en een brief van 14 juli 2010 met een bijlage, beide van mr. Van Maas de Bie.
Bij brief van 20 oktober 2010 heeft mr. Van Maas de Bie te kennen gegeven dat zij zich zal onttrekken als advocaat in de onderhavige zaak en dat zij geen enkele rechtshandeling meer voor de man zal verrichten.
Ter zitting van 28 maart 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man en de heer Jurriëns.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Het Bezirksgericht [woonplaats] heeft de man bij een op 17 december 2004 gegeven beslissing veroordeeld ten behoeve van [kind 1] een kinderbijdrage te betalen van:
CHF 650,-- per maand over de periode 13.05.2002 t/m 31.05.2004;
CHF 750,-- per maand over de periode 01.06.2004 t/m 31.05.2010;
CHF 850,-- per maand over de periode 01.06.2010 t/m de meerderjarigheid van het kind.
Het Bezirksgericht [woonplaats] heeft de man bij een (eveneens) op 17 december 2004 gegeven beslissing veroordeeld ten behoeve van [kind 2] een kinderbijdrage te betalen van:
CHF 650,-- per maand over de periode 13.05.2002 t/m 31.05.2006;
CHF 750,-- per maand over de periode 01.06.2006 t/m 31.05.2012;
CHF 850,-- per maand over de periode 01.06.2012 t/m de meerderjarigheid van het kind.
2. Bij inleidend verzoekschrift van 24 december 2009 heeft het LBIO de rechtbank verzocht het exequatur te verlenen van de beslissingen van het Bezirksgericht [woonplaats] van 17 december 2004 en de man te veroordelen in de kosten van het geding.
3. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het hoger beroep van de man gericht.
4. Bij beschikking van 15 juni 2010 heeft het hof - nadat partijen hieromtrent overeenstemming hadden bereikt - de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking waarvan beroep van 1 april 2010 geschorst. Die zaak is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.065.188.
De betekening van het inleidende gedingstuk
5. Artikel 6 van het verdrag inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen verwijst voor de betekenings-vereisten naar het recht van de staat van herkomt. Het recht van de staat van herkomst (Zwitserland) is in internationale gevallen het verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buiten-gerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (het Haags Betekenings-verdrag 1965), bij welk verdrag zowel Zwitserland als Nederland partij is.
6. Uit de zich in het dossier bevindende stukken is gebleken dat men het stuk waarmee het geding in Zwitserland is ingeleid op grond van artikel 10a Haags Betekeningsverdrag 1965 rechtsreeks per post aan de man heeft willen doen toezenden.
Volgens het Haags Betekeningsverdrag 1965 is rechtstreekse verzending via de post, nu Nederland geen verklaring heeft afgegeven van bezwaren tegen deze wijze van verzending, mogelijk. Het inleidende gedingstuk moet de man - blijkens de beschikking van de Hoge Raad van 31 mei 1996 (NJ 1997, 29) - in dat geval wel daadwerkelijk hebben bereikt, hetgeen in deze zaak niet is gebeurd. Hieraan doet niet af dat de man het aangetekend verzonden stuk heeft geweigerd, althans niet heeft opgehaald. Het risico dat door gebrek aan vrijwillige medewerking bij de afgifte of ontvangst van degene voor wie het stuk is bestemd de mededeling deze niet bereikt, ligt bij de aanvrager. Nu het inleidende gedingstuk de geadresseerde niet daadwerkelijk heeft bereikt, is geen sprake van de in art. 10 onder a van het Haags Betekeningsverdrag 1965 voorziene wijze van mededeling. Het had in de rede gelegen om vervolgens overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 5 tot en met 8 van het Haags Betekeningsverdrag 1965 tot betekening over te gaan, derhalve via de daartoe aangewezen centrale autoriteiten. Nu dit niet is gebeurd, heeft de rechtbank naar 's hofs oordeel ten onrechte aangenomen dat het inleidende gedingstuk overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van het Haags Betekeningsverdrag 1965 op de juiste wijze aan de man is betekend. Nu geen geldige betekening heeft plaatsgevonden, zal het hof het inleidende verzoek van het LBIO afwijzen.
7. Gelet op het hiervoor overwogene, hebben partijen geen belang meer bij behandeling van de overige grieven. Het hof zal de behandeling van deze grieven daarom achterwege laten.
Slotsom
8. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst af het inleidende verzoek van het LBIO.
De beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, J.H. Kuiper en E.F. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 28 juni 2011 in bijzijn van de griffier.