ECLI:NL:GHARN:2011:BR0337
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Betekeningsvereisten in internationaal onderhoudsrecht en de gevolgen van niet-geldige betekening
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 28 juni 2011, staat de geldigheid van de betekening van een inleidend gedingstuk centraal. De appellant, aangeduid als 'de man', had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 april 2010 aangevochten, waarin het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) verlof tot tenuitvoerlegging was verleend van beslissingen van het Bezirksgericht in Zwitserland. De man betwistte de geldigheid van de betekening van het inleidende gedingstuk, dat volgens hem niet op de juiste wijze was betekend conform het Haags Betekeningsverdrag 1965.
Het hof oordeelde dat de betekening niet rechtsgeldig was, omdat het inleidende gedingstuk de man niet daadwerkelijk had bereikt. De rechtbank had ten onrechte aangenomen dat de betekening correct was uitgevoerd, enkel omdat het stuk aangetekend was verzonden. Het hof benadrukte dat het risico van een niet-geldige betekening bij de aanvrager ligt en dat de juiste procedure voor betekening via de centrale autoriteiten niet was gevolgd. Hierdoor werd het verzoek van het LBIO afgewezen.
De uitspraak van het hof heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van internationale verdragen inzake de betekening van gerechtelijke stukken, vooral in zaken die betrekking hebben op onderhoudsverplichtingen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en wees het verzoek van het LBIO af, waarmee het de man in het gelijk stelde. De zaak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldige naleving van internationale regels bij de betekening van juridische documenten.