ECLI:NL:GHARN:2011:BR0601

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.077.945/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en ouderschapsplan in het geval van mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de echtscheiding tussen een man en een vrouw. De vrouw had in haar inleidend verzoekschrift aangegeven dat zij tijdens het huwelijk meerdere malen door de man was mishandeld, zowel geestelijk als lichamelijk. Dit leidde tot haar verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis. De man ontkende de beschuldigingen, maar het hof oordeelde op basis van een raadsrapport dat de dochter van partijen had verklaard dat zij had gezien dat de vrouw door de man werd geslagen. Het hof oordeelde dat, hoewel de man niet was vervolgd, de mishandelingen aannemelijk waren.

De man had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad te vernietigen, waarin de echtscheiding was uitgesproken. Hij stelde dat de vrouw niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in haar verzoek, omdat zij geen ouderschapsplan had overgelegd. Het hof oordeelde echter dat de vrouw voldoende had onderbouwd waarom zij geen ouderschapsplan kon overleggen, en dat het ontbreken daarvan niet aan de ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek in de weg stond.

Het hof concludeerde dat de vrouw terecht ontvankelijk was verklaard in haar verzoek tot echtscheiding en dat er sprake was van een duurzame ontwrichting van het huwelijk. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof wees het meer of anders verzochte af. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld in het echtscheidingsproces en de mogelijkheid om af te wijken van de vereiste indiening van een ouderschapsplan in bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

Beschikking d.d. 21 juni 2011
Zaaknummer 200.077.945
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. B.A.M. Oude Breuil, kantoorhoudende te Enschede,
tegen
[geïntimeerde],
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.H. Broeksema, kantoorhoudende te Zwolle.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 15 september 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, - voor zover voor dit hoger beroep van belang - de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 30 november 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 15 september 2010 te vernietigen voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken en opnieuw beslissende het echtscheidingsverzoek af te wijzen dan wel de vrouw daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
Van de vrouw is geen verweerschrift binnengekomen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
7 maart 2011 met bijlagen van mr. Broeksema.
Ter zitting van 26 mei 2011 is de zaak behandeld. Verschenen is de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is de vader niet verschenen. Wel was zijn advocaat aanwezig. Voorts was aanwezig de heer M. al Hamawandi, tolk in de Arabische taal.
De beoordeling
Te laat binnengekomen stukken
1. Op 19 mei 2011 is een faxbericht, gedateerd 19 mei 2011, met een bijlage van mr. Oude Breuil bij het hof binnengekomen. Deze stukken zijn zonder noodzaak in strijd met het procesreglement korter dan tien kalenderdagen voorafgaand aan de zitting door het hof ontvangen. Bovendien bevat de bijlage een uiteenzetting van het standpunt van de man. Het standpunt van een partij dient echter bij monde van de advocaat te worden geuit.
2. Gelet op het voorgaande zal het hof het faxbericht en de bijlage buiten beschouwing laten.
De vaststaande feiten
3. Partijen zijn op 10 augustus 2001 in Marokko met elkaar gehuwd. De man is in 2001 naar Nederland gekomen en sinds 2008 woont ook de vrouw in Nederland. Uit het huwelijk tussen partijen zijn twee nog minderjarige kinderen geboren. Partijen zijn gezamenlijk met het gezag over deze kinderen belast.
4. Bij haar inleidend verzoek heeft de vrouw onder meer verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De man heeft zich tegen dat verzoek niet verweerd.
5. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op het verzoek beslist zoals hiervoor is weergegeven onder 'Het geding in eerste aanleg'. De man heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.
De overwegingen
De ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek
6. De man is van mening dat de vrouw niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in haar verzoek, nu uit niets is gebleken dat door haar een concept-ouderschapsplan is overgelegd.
7. Op grond van artikel 815 lid 2 Rv dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat partijen in dat kader in ieder geval afspraken dienen te maken omtrent - kort gezegd - de wijze van verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de wijze waarop zij elkaar informatie verschaffen en raadplegen met betrekking tot de kinderen en over de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Indien het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, kan op grond van het zesde lid van genoemd artikel worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.
8. Vast staat dat de vrouw bij haar echtscheidingsverzoek geen ouderschapsplan heeft overgelegd. Bij brief van 30 maart 2010 heeft haar voormalige advocaat, mr. A.C.W. Duiveman, gemotiveerd waarom geen ouderschapsplan bij het echtscheidingsverzoek is gevoegd. Het hof is van oordeel dat de vrouw daarmee voldoende heeft onderbouwd dat het niet mogelijk is een ouderschapsplan over te leggen, zodat het ontbreken van dat plan in casu niet aan de ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek in de weg staat.
9. Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat de vrouw een concept-ouderschapsplan had moeten overleggen. Naar het oordeel van het hof is het niet de bedoeling van de wetgever geweest om te bewerkstelligen dat in het geval als het onderhavige een eenzijdig opgesteld plan wordt overgelegd. Het doel van artikel 815 Rv is immers om ouders in onderling overleg te laten komen tot een regeling omtrent de kinderen waarover zij gezamenlijk het gezag hebben. Nu een dergelijk overleg tussen partijen redelijkerwijs onmogelijk is gebleken, terwijl de vrouw in haar verzoekschrift te kennen heeft gegeven hoe zij een en ander met betrekking tot de kinderen geregeld wenst te zien, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de bepaling, zoals deze is opgenomen in het zesde lid van artikel
815 Rv.
10. Voor zover de man heeft gesteld dat hij zich niet heeft kunnen verweren tegen de verzoeken, is het hof van oordeel dat hij daartoe ter zitting van de rechtbank en van het hof voldoende in de gelegenheid is gesteld.
11. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank de vrouw terecht ontvankelijk heeft verklaard in haar verzoek.
De beoordeling van het echtscheidingsverzoek
12. De vrouw heeft in haar inleidend verzoekschrift gesteld dat zij tijdens het huwelijk meerdere malen door de man is mishandeld, zowel geestelijk als lichamelijk. Zij heeft daarvan aangifte gedaan en heeft haar intrek in een blijf-van-mijn-lijfhuis genomen. Hoewel de man ontkent de vrouw te hebben mishandeld, blijkt uit het overgelegde raadsrapport van 18 februari 2011 dat de dochter van partijen, Rahima, heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de vrouw door de man werd geslagen. Voorts volgt uit de stukken dat de situatie zo bedreigend is (geweest) voor de vrouw, dat in ieder geval voor de periode van de echtscheidingsprocedure een Aware alarm ten behoeve van haar en de kinderen is afgegeven. Hoewel de man niet is vervolgd en derhalve ook niet is veroordeeld wegens mishandeling van de vrouw, acht het hof het gelet op het voorgaande wel aannemelijk dat de door de vrouw gestelde mishandelingen hebben plaatsgevonden. Weliswaar heeft de man gesteld dat niet de vrouw, maar hij werd mishandeld tijdens het huwelijk, maar deze stelling heeft hij niet nader onderbouwd.
13. Van de zijde van de man is ter zitting van het hof erkend dat sprake is van een duurzame ontwrichting van het huwelijk. Het hof is dan ook van oordeel dat het inleidende verzoek van de vrouw de echtscheiding tussen partijen uit te spreken terecht door de rechtbank is toegewezen.
14. De vrouw heeft in haar inleidende verzoek voorts verzocht een verzoeningspoging te doen, zodat de echtscheidingsbeschikking in Marokko kan worden bekrachtigd. Nu de man niet ter zitting van het hof is verschenen, is een verzoeningspoging niet mogelijk gebleken. Weliswaar is namens de man gesteld dat hij wellicht bereid zou zijn om een poging te doen om de huwelijkse verhoudingen te herstellen, maar gelet op zijn proceshouding en de gestelde mishandelingen is het hof er niet van overtuigd dat de man daadwerkelijk een dergelijke poging wil doen. De man is immers ter zitting bij de rechtbank noch ter zitting bij het hof in persoon verschenen.
Slotsom
15. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan hoger beroep onderworpen;
wijst af het meer of anders verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter,
J.D.S.L. Bosch en K.R. Kuiken en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 juni 2011 in bijzijn van de griffier.