ECLI:NL:GHARN:2011:BR4151

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P11/0196
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. van der Herberg
  • P.H.A.J. Cremers
  • J.H.M. Zwinkels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de redelijke termijn bij verlenging van terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 december 2010, die de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met twee jaar had verlengd. De terbeschikkinggestelde, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was verblijvende in [verblijfplaats]. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een spoedige behandeling van de zaak in de zin van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank had de verlengingsvordering van de officier van justitie pas bijna vijf maanden na de expiratiedatum van de terbeschikkingstelling behandeld, wat in strijd was met de eisen van voortgang die door zowel het Wetboek van Strafvordering als het EVRM worden gesteld. Het hof concludeerde dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt.

Tijdens de zitting op 18 juli 2011 zijn de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman, mr. V.C. van der Velde, gehoord, evenals de advocaat-generaal, mr. C.M.J. Krol. Het hof heeft de stukken van het dossier, waaronder het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg en aanvullende informatie van de kliniek, in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde op de goede weg is en dat het resocialisatietraject is ingezet, maar oordeelde dat het nog te vroeg was voor een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling.

Het hof heeft het verzoek tot aanhouding van de behandeling afgewezen, omdat dit niet van belang was voor de beslissing. Uiteindelijk bevestigde het hof de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek tot aanhouding af, waarmee de verlenging van de terbeschikkingstelling werd gehandhaafd.

Uitspraak

TBS
Beslissing d.d. 1 augustus 2011
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[Terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank ‘s-Gravenhage van
14 december 2010, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken van het dossier, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde d.d. 16 december 2010;
- de aanvullende informatie van [kliniek] van 12 juli 2011, met daarbij gevoegd de wettelijke aantekeningen over het derde en vierde kwartaal van 2010 en het eerste kwartaal van 2011.
Het hof heeft ter zitting van 18 juli 2011 gehoord de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman, mr V.C. van der Velde, advocaat te Almere, en de advocaat-generaal
mr C.M.J. Krol. Ter zitting heeft mr V.C. van der Velde pleitaantekeningen overgelegd.
Overwegingen
Het standpunt van het openbaar ministerie
Onder verwijzing naar het verschil in het (aanvullende) verlengingsadvies van de kliniek van 12 juli 2011 waarin een termijn van twee jaar is vermeld, en het door de advocaat overgelegde faxbericht van de kliniek aan Dienst Justitiële Inrichtingen Plaatsing Forensische Zorg d.d. 27 januari 2011, waarin verlenging met een jaar wordt geadviseerd, is primair verzocht om aanhouding teneinde mevrouw drs. A. Posthuma, hoofd behandeling van de kliniek, hierover ter zitting te horen. Subsidiair is - gelet op de expiratiedatum - geconcludeerd de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te verlengen met twee jaar.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn advocaat
Betoogd is dat sprake is van schending van de redelijke termijn, nu de behandeling in beroep meer dan zes maanden op zich heeft laten wachten. Primair is afwijzing van de vordering bepleit, aangezien enig herhalings- of gevaarsrisico in de zin van artikel 38d lid 2 van het Wetboek van Strafrecht ontbreekt. Subsidiair is verzocht om aanhouding teneinde mevrouw drs. A. Posthuma, hoofd behandeling van de kliniek, ter zitting te horen.
Het oordeel van het hof
Het verzoek tot aanhouding om duidelijkheid te verkrijgen over de achtergrond van het faxbericht van de kliniek aan Dienst Justitiële Inrichtingen Plaatsing Forensische Zorg van 27 januari 2011 wordt afgewezen. Deze is immers niet van belang voor de door het hof te nemen beslissing.
Zowel artikel 509x, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering als artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden stelt eisen aan de voortgang van de behandeling door de rechter van een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Er dient zo spoedig mogelijk, respectievelijk spoedig (de Engelse tekst bezigt het woord "speedily") te worden beslist. Waar in beginsel de terbeschikkingstelling expireert op een ruimschoots tevoren bekende datum heeft zowel de rechtbank als het gerechtshof een verdragsrechtelijke verplichting om tot een zo spoedig mogelijke behandeling van de vordering tot verlenging over te gaan.
De genoemde inspanningsverplichting dwingt tot een grotere spoed dan waarvan in de onderhavige zaak is gebleken. Het hof is van oordeel dat in casu van een spoedige behandeling van de zaak in de zin van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Immers heeft de rechtbank de verlengingsvordering van de officier van justitie van 21 mei 2010 eerst op de zitting van 30 november 2010 (bijna vijf maanden na het verstrijken van de expiratiedatum van de terbeschikkingstelling) behandeld en op 14 december 2010 daarop beslist. Ook een eerder bepaalde zittingsdatum lag al geruime tijd na genoemde expiratiedatum. Bovendien is, nadat het hof pas op 25 mei 2011 het dossier van de rechtbank had ontvangen, ook het beroep nog eens ruim zeven maanden na het instellen ervan behandeld.
In de voorliggende zaak oordeelt het hof dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen in zichzelf voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal de beslissing waarvan beroep met overneming van die gronden worden bevestigd.
Het hof heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde op de goede weg is en dat het resocialisatietraject is ingezet. Voor voorwaardelijke beëindiging is het naar het oordeel van het hof thans nog te vroeg. Het traject dat is ingezet, dient te worden voortgezet.
Beslissing
Het hof:
Wijst af het verzoek tot aanhouding.
Bevestigt de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 december 2010 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr E. van der Herberg als voorzitter,
mr P.H.A.J. Cremers en mr J.H.M. Zwinkels als raadsheren,
en drs. R. Poll en drs. M. van Weers als raden,
in tegenwoordigheid van mr I.H.A. Bijl als griffier,
en op 1 augustus 2011 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.