Parketnummer:21-004091-09
WRAKING: nr. W2009.092.272
Uitspraak d.d.: 8 september 2011
gewezen op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd te [verblijfplaats].
In deze strafzaak zijn door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof zittingen gehouden op 5 februari 2010, 10 mei 2010 (pro forma), 2 juni 2010, 23 augustus 2010 (pro forma), 11, 18, 25 en 26 november 2010, 25 januari 2011, 7 februari 2011, 1 april 2011, 24 mei 2011 en 22 juli 2011.
Op 4 maart 2010, 16 juni 2010, 10 december 2010, 21 juni 2011 en 22 juli 2011 zijn tussenarresten gewezen.
`
Op 18 november 2010 en op 13 december 2010 heeft de raadsman eveneens de leden van de strafkamer gewraakt. Deze wrakingen zijn niet-ontvankelijk verklaard c.q. afgewezen bij beslissingen van de wrakingskamer van 24 november 2010, resp. 19 januari 2011.
Bij verzoek, ontvangen ter griffie van het hof per fax van 11 augustus 2011, is door mr R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht, raadsman van verzoeker, verzocht om wraking van de leden van de strafkamer, te weten mrs H. Abbink (voorzitter), M. Barels en R.W. van Zuijlen.
Ter terechtzitting van 25 augustus 2011 zijn gehoord de verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr R.D.A. van Boom, en de advocaat-generaal, die heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Kennis is genomen van het proces-verbaal van de terechtzitting op 24 mei 2011, het tussenarrest van 22 juli 2011, het wrakingsverzoek met bijlagen, alsmede de toelichting door de raadsman van verzoeker en het standpunt van de advocaat-generaal ter terechtzitting van de wrakingskamer op 25 augustus 2011. De gewraakte raadsheren hebben niet in de wraking berust en hebben te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van de gelegenheid te worden gehoord.
De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
Artikel 513, eerste lid Sv bepaalt: “Het [wrakings]verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden [waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden] aan de verzoeker [tot wraking] bekend zijn geworden.”
Het wrakingsverzoek betreft beslissingen in het tussenarrest van het hof van 22 juli 2011.
De raadsman heeft op 9 augustus 2011 een fax gestuurd waarin hij uiteenzet dat hij na terugkeer van vakantie op 8 augustus 2011 kennis heeft genomen van het tussenarrest van het hof van 22 juli 2011 en dat hij dit tussenarrest op 10 augustus 2011 met zijn cliënt zal bespreken. Op 11 augustus 2011 is het wrakingsverzoek ingekomen, bijna drie weken na het tussenarrest.
De wrakingskamer is van oordeel dat gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, te weten de vakantie van de raadsman en de complexiteit van deze strafzaak, het wrakingsverzoek tijdig is ingediend.
De gronden van het verzoek tot wraking
In het tussenarrest van 22 juli 2011 heeft het hof beslist op de door de verdediging ter zitting van
24 mei 2011 gedane verzoeken.
De raadsman van verzoeker heeft betoogd dat de raadsheren mrs H. Abbink, M. Barels en R.W. van Zuijlen door hun handelswijze in ieder geval de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid bij verzoeker hebben gewekt en heeft dat als volgt toegelicht.
Het hof heeft in het tussenarrest van 22 juli 2011 een aantal (afwijzende) beslissingen genomen, zonder enige motivering. Het betreft hier beslissingen omtrent:
oHet voegen van stukken en horen van getuigen(-deskundigen) ter onderbouwing van (onder meer) een niet-ontvankelijkheidsverweer
oHet voegen van stukken en het horen van getuigen(-deskundigen) in verband met alternatieve, ontlastende scenario’s.
oHet horen van getuigen(-deskundigen) omtrent sporenmateriaal, al dan niet in verband met alternatieve scenario’s.
oHet doen van nader onderzoek naar sporenmateriaal en DNA-vergelijking, al dan niet in verband met alternatieve, ontlastende scenario’s.
Bovengenoemde ongemotiveerde beslissingen zijn bovendien – bezien in het licht van het geldend recht en eerdere beslissingen van het hof – volstrekt onbegrijpelijk.
Tenslotte zijn de gewraakte beslissingen onomkeerbaar en dus definitief. Immers het hof heeft met zijn eigen beslisoverwegingen uitgesloten dat het voorafgaand aan het (definitieve) eindarrest ooit nog enige beslissing zal nemen omtrent verzoeken die verband houden met het niet-ontvankelijkheidsverweer en/of alternatieve scenario’s.
Voor zover de beslissingen wel geacht kunnen worden te zijn gemotiveerd, moeten de beslissingen (mede) geacht worden te zijn gemotiveerd op een wijze waardoor op onaanvaardbare wijze vooruit wordt gelopen op verschillende eindbeslissingen ex artikel 348, 350 en 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Verder heeft het hof bij de afwijzing van het verzoek om de (voortzetting van het) verhoor van de deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2], een onjuist criterium gehanteerd. Mede daardoor is ook de motivering van deze (afwijzende) beslissing volstrekt onbegrijpelijk, hetgeen verder steun geeft aan de conclusie dat bij verzoeker een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid/vooringenomenheid is ontstaan.
De beoordeling van het verzoek
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer stelt eveneens voorop, dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen over onder meer het al dan niet horen van getuigen. Dat kunnen voor de verdachte of het openbaar ministerie nadelige beslissingen zijn. Grond voor wraking bestaat alleen als de beslissing een feit oplevert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
De wrakingskamer is van oordeel dat de bovengenoemde beslissingen van het hof op de verzoeken van de verdediging niet een zodanig feit opleveren.
Ten aanzien van de volgende door het hof in het tussenarrest van 22 juli 2011 (pagina 4) opgenomen zinnen: “Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat op dit moment geen beslissing kan worden genomen op deze verzoeken van de raadsman. Deze beslissing zal – als de raadsman deze verzoeken handhaaft – worden gedaan bij eindarrest (cursivering wrakingskamer).”, overweegt de wrakingskamer dat, gelet op de context, kennelijk wordt bedoeld het na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting te wijzen arrest. Dat dit ook een tussenarrest zou kunnen zijn, is in strafzaken niet ongebruikelijk. In redelijkheid dient dus te worden gelezen (eind)arrest, zodat van een onherroepelijke afwijzing van de verzoeken geen sprake is. Dat het hof zich reeds een oordeel zou hebben gevormd, dan wel de schijn daartoe zou hebben gewekt, over de door de verdediging aangedragen alternatieve scenario’s volgt naar het oordeel van de wrakingskamer evenmin uit de beslissingen van het hof.
Op grond van het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat de beslissingen die het hof in zijn tussenarrest van 22 juli 2011 heeft gegeven, geen gronden of omstandigheden opleveren voor het oordeel dat de gewraakte raadsheren jegens verzoeker enige vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Het wrakingsverzoek moet daarom worden afgewezen.
De raadsman van verzoeker heeft ter zitting van 25 augustus 2011 verzocht de beslissing op het wrakingsverzoek pas na half september te nemen zodat eerst de uitkomsten van het (DNA-)onderzoek ter zake van SVO205 en de uitkomst van het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis kunnen worden afgewacht, nu deze uitkomsten de raadsman wellicht aanleiding zouden kunnen geven om het wrakingsverzoek in te trekken.
Gelet op de bovengenomen beslissing van de wrakingskamer is het belang aan het verzoek van de raadsman komen te ontvallen.
Tenslotte overweegt de wrakingskamer nog het volgende. In eerste aanleg is de rechtbank twee maal tevergeefs gewraakt. In hoger beroep is het hof inmiddels drie keer gewraakt. Al deze wrakingsverzoeken komen, aldus ook de raadsman, in de kern neer op klachten over het afwijzen van verzoeken van de verdediging door de zittingsrechter. De wrakingskamer is van oordeel dat het bij voortduring wraken van de strafkamer, als ware het instrument van wraking een verkapt rechtsmiddel, een zodanige miskenning van aard en functie van het wrakingsinstrument is, dat thans gesproken moet worden van “misbruik” als bedoeld in artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daarom zal het hof bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van één of meer leden van dit hof niet in behandeling zal worden genomen.
-wijst het verzoek tot wraking van mrs H. Abbink, M. Barels en R.W. van Zuijlen af en
-bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus gewezen door
mr R. van den Heuvel, voorzitter,
mrs I.A. Katz-Soeterboek en R.F.C. Spek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr S.G.M. Schellekens, griffier,
en op 8 september 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.