ECLI:NL:GHARN:2011:BT2098

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.038.743/01 eindarrest
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot toelating tot de kavel van appellanten voor boorwerkzaamheden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om een vordering van [geïntimeerde] tot toelating tot de kavel van [appellanten] voor het verrichten van boorwerkzaamheden. De zaak werd behandeld in hoger beroep na een eerdere uitspraak in eerste aanleg. Het hof heeft vastgesteld dat het voor [geïntimeerde] niet noodzakelijk was om gebruik te maken van de kavel van [appellanten] voor de uitvoering van de boorwerkzaamheden. De kosten die [geïntimeerde] stelde te maken door het gebruik van een grotere boorstelling werden door het hof als onvoldoende onderbouwd beschouwd. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] redelijkerwijs had moeten kiezen voor een kleinere boorstelling die geen gebruik maakte van de kavel van [appellanten]. Hierdoor werd het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en werd de vordering van [geïntimeerde] afgewezen. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties, waarbij de kosten in eerste aanleg en hoger beroep werden gespecificeerd. De uitspraak werd gedaan op 20 september 2011 door de derde kamer voor burgerlijke zaken van het hof.

Uitspraak

Arrest d.d. 20 september 2011
Zaaknummer 200.038.743/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellante sub 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellante sub 1],
2. [appellant sub 2],
wonende te Amsterdam,
hierna te noemen: [appellant sub 2],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. M.J.M. Groen, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. K.C. Mensink, kantoorhoudende te 's-Gravenhage.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 1 maart 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
[appellanten] hebben op 29 maart 2011 een akte genomen en [geïntimeerde] heeft op 10 mei 2011 een antwoordakte, met producties, genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Opnieuw met betrekking tot de grieven
1. Het hof heeft [appellanten] in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op de door [geïntimeerde] in de memorie van antwoord gestelde meerkosten die zijn verbonden aan de gebruikte heistelling en de factuur van De Waalpaal B.V. [geïntimeerde] heeft daarop bij antwoordakte gereageerd.
2. Het hof stelt voorop dat voor de bepaling van de voor de vordering van [geïntimeerde] relevante meerkosten op de kosten van de uiteindelijk gebruikte kleinere boorstelling in mindering dienen te worden gebracht de kosten van de beoogde toepassing van een grotere boorstelling.
3. In de factuur van De Waalpaal B.V. wordt de aanneemsom voor het boren met de kleinere boorstelling in rekening gebracht. Uit die factuur blijkt niet welke kosten waren verbonden aan het leveren en installeren van heipalen op de door [geïntimeerde] met haar vordering voorgestane boorwijze (de grotere boorstelling).
4. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de kosten van het heien via de kavel van [appellanten] in de totale aanneemsom van het huis zijn begrepen en dat de door De Waalpaal B.V. in rekening gebrachte heiwerkzaamheden hier niet onder vallen. De door [geïntimeerde] ter onderbouwing overgelegde kostenberekening door [X], waarop [appellanten] overigens (nog) niet heeft kunnen reageren, biedt daarvoor echter onvoldoende steun. Weliswaar is daarin een bedrag van € 4.950,00 exclusief BTW opgenomen "voor toepassing van de heipalen", maar de toelichting van [X] wijst erop dat dit bedrag ziet op heien en niet op het hier relevante grondverdringend boren met een boorinstallatie die over de kavel van [appellanten] diende te gaan. Voorts constateert het hof dat de aan het gebruik van een grotere boorstelling verbonden kosten door [geïntimeerde] reeds zijn geschat op € 15.000,00 tot € 20.000,00 (vergelijk memorie van antwoord onder 10b).
5. Het hof komt dan ook tot het voorlopig oordeel dat [geïntimeerde] de door haar gestelde financiële gevolgen van het gebruik van een kleinere boorstelling die niet over de kavel van [appellanten] behoefde te gaan, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Naar voorlopig oordeel mocht daarom redelijkerwijze van [geïntimeerde] worden verlangd dat zij gebruik maakte van die kleinere boorstelling. Voor het verrichten van boorwerkzaamheden op de kavel van [geïntimeerde] was het dan ook niet noodzakelijk om van de kavel van [appellanten] gebruik te maken.
6. De conclusie van het hof is dat de vordering tot het toelaten van [geïntimeerde] tot de kavel van [appellanten] ten onrechte is toegewezen en dat [appellanten] ten onrechte in de kosten van de procedure in eerste aanleg zijn veroordeeld.
De grieven treffen doel.
De slotsom
7. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd. Het hof zal het door [geïntimeerde] gevorderde afwijzen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, zowel in eerste aanleg (advocaatkosten € 816,00) als in hoger beroep (advocaatkosten 1,5 punt in tarief II ofwel € 1.341,00).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten]:
in eerste aanleg op € 262,00 aan verschotten en € 816,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 398,98 aan verschotten en € 1.341,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, K.E. Makkinga en R.E. Weening, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 20 september 2011 in bijzijn van de griffier.