ECLI:NL:GHARN:2011:BT5851

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.083.262/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslagname na beschuldigingen van bedrijfsdiefstal en bewijslevering in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin hij zijn ontslag op staande voet aanvecht. [appellant] was in dienst bij Hebo Verhuur B.V. en heeft op 22 september 2010 zijn ontslag ingediend na beschuldigingen van diefstal. In het gesprek waarin hij zijn ontslag indiende, heeft hij erkend goederen te hebben ontvreemd. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, en dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden bij de ontslagname.

In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend en verzocht om doorbetaling van zijn loon en wedertewerkstelling. Het hof heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was bij de vordering tot wedertewerkstelling, aangezien [appellant] inmiddels bij een andere werkgever in dienst was getreden. Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat de ontslagname door [appellant] onder invloed van een wilsgebrek niet voldoende was aangetoond. De bewijslast lag bij [appellant], maar hij heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stellingen over dwang en misbruik van omstandigheden.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot wedertewerkstelling en heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Tevens is [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De zaak illustreert de complexiteit van ontslagzaken en de noodzaak van voldoende bewijs bij het aanvechten van ontslag.

Uitspraak

Arrest d.d. 27 september 2011
Zaaknummer 200.083.262/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
advocaat: mr. A.H.H. Nauta, kantoorhoudende te Lelystad,
tegen
Hebo Verhuur B.V. ,
gevestigd te Lelystad,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Hebo,
advocaat: mr. J.M.P. Blom, kantoorhoudende te Lelystad.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 21 januari 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad, verder aan te duiden als de kantonrechter.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 17 februari 2011 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Hebo tegen de zitting van 8 maart 2011.
De conclusie van de memorie van grieven, waarbij producties in het geding zijn gebracht, luidt:
"het vonnis van de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 januari 2011, waarvan beroep, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, wat de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Zwolle-Lelystad in eerste instantie had behoren te doen, alsnog, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [appellant] jegens HEBO toe te wijzen, met veroordeling van HEBO in de kosten van de procedure van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door Hebo verweer gevoerd, onder overlegging van producties, met als conclusie:
"zonodig onder verbetering en/of aanvulling der gronden, behage appellant in zijn vorderingen in hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans te bevestigen het vonnis op 21 januari 2011 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad, tussen geïntimeerde als gedaagde en appellant als eiser onder rolnummer 529227 VV 10-217 gewezen, met veroordeling van appellant in de kosten van beide instantiën."
Voorts heeft [appellant] een akte uitlating producties genomen en vervolgens heeft Hebo een antwoordakte genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
Ten aanzien van de feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 3 (3.1 tot en met 3.10) van genoemd vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Het hof zal die feiten, voor zover voor de beoordeling in hoger beroep van belang, hierna herhalen, aangevuld met enige feiten die in hoger beroep tevens als vaststaand hebben te gelden.
1.1. [appellant] is op 3 september 2007 bij Hebo in dienst getreden. Laatstelijk was hij werkzaam als assistent voorman tegen een salaris van € 1.965,39 bruto per maand.
1.2. Hebo is gevestigd in een pand aan de [adres]. In dit pand zijn meerdere bedrijven gevestigd, waaronder Bouwmeester Parket (verder: [X Parket]). Hebo en [X Parket] delen een magazijn.
1.3. In 2008 en 2009 zijn er een aantal keren pallets met laminaat van [X Parket] verdwenen uit het magazijn. In de nacht van 31 augustus op 1 september 2010 zijn wederom enige pallets ontvreemd, waarna beveiligingscamera's in het pand zijn geplaatst.
1.4. In de nacht van 19 op 20 september 2001 zijn er uit het magazijn vier pallets met laminaat ontvreemd.
1.5 Op 22 september 2010 is [appellant], in een gesprek met [naam], directeur van Hebo, en [naam] van het gelijknamige parketbedrijf, aangesproken op de diefstal van de pallets
1.6. Tijdens dat gesprek heeft [appellant] schriftelijk zijn ontslag ingediend. In de ontslagbrief staat:
"Graag wil ik per direct, 22 september 2010, mijn ontslag indienen. Ik heb hiervoor een gegronde reden, al geruime tijd heb ik goederen van jullie ontvreemd. Hierbij wil ik afzien van al mijn opgebouwde tegoeden betreffende overuren, vakantiedagen en vakantiegeld"
1.7. In dat zelfde gesprek is het ontslag door Hebo geaccepteerd, hetgeen ook is neergelegd in een brief die verder van gelijke strekking is als de ontslagbrief en die voor akkoord is getekend met een handtekening gelijkend op die welke onder de ontslagbrief staat.
1.8. Op 22 september 2010 heeft [appellant] aangifte gedaan bij de politie Flevoland tegen [directeur Hebo] en [directeur X Parket] terzake van mishandeling, bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Nadat genoemde heren door de politie zijn gehoord is hun bij brief van 11 oktober 2010 door de politie meegedeeld dat de zaak is geseponeerd op de grond "ten onrechte als verdachte aangemerkt".
1.9. Bij brief gedateerd 22 september 2010 heeft Hebo aan [appellant] medegedeeld:
"Met deze brief bevestig ik dat u met onmiddellijke ingang op staande voet ontslagen bent. De reden hiervoor is als volgt: het ontvreemden van goederen (diefstal) binnen ons bedrijf".
1.10. Bij brief van 29 september 2010 heeft de gemachtigde van [appellant] de nietigheid/vernietigbaarheid van de ontslagname ingeroepen, alsmede [appellant] ziekgemeld, en bij brief van 30 september 2010 heeft hij de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen.
1.11. Op 8 oktober 2010 is door [directeur X Parket] bij de politie Flevoland aangifte tegen [appellant] gedaan terzake van diefstal door middel van braak.
1.12. Hebo heeft op 15 maart 2011 een verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [appellant] ingediend.
1.13. Tijdens de mondelinge behandeling van dit verzoek hebben partijen de navolgende regeling getroffen, neergelegd in het proces-verbaal van de terechtzitting:
"Voor het geval dat bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst op 1 maart 2011 nog bestaat komen partijen overeen dat de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2011 eindigt, omdat partij [appellant] met ingang van die datum bij een andere werkgever in dienst is getreden.
Verzoekster trekt het verzoek in"
De beslissingen in eerste aanleg
2. [appellant] heeft in eerste aanleg doorbetaling van zijn loon gevorderd, alsmede wedertewerkstelling vanaf het moment dat hij weer hersteld is, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.1. De kantonrechter heeft de vordering in drie zittingen (22 december en 24 december 2010 en 7 januari 2011) behandeld, waarbij ondermeer camerabeelden (van de beveiligingscamera's) zijn getoond en besproken. Deze camerabeelden zijn in hoger beroep niet overgelegd.
2.2. De kantonrechter heeft het ontslag op staande voet als een voorwaardelijk ontslag beschouwd, dat eerst aan de orde komt indien de ontslagname door [appellant] geen stand houdt.
2.3. De kantonrechter heeft geoordeeld dat voorshands van een rechtsgeldige
ontslagname moet worden uitgegaan. Het door [appellant] gestelde misbruik van omstandigheden bij de ontslagname is niet komen vast te staan. Voorts wijzen de camerabeelden en de schriftelijke getuigenverklaringen en de aangifte door [X Parket] erop dat de lezing van Hebo dat [appellant] de pallets met laminaat heeft ontvreemd, de juist is.
Het spoedeisend belang
3. [appellant] heeft in hoger beroep vastgehouden aan zijn vordering in eerste aanleg. Bij de memorie van antwoord heeft Hebo, onder verwijzing naar het hiervoor onder 1.13 geciteerde proces-verbaal, betoogd dat [appellant] in ieder geval geen belang meer heeft bij zijn vordering tot wedertewerkstelling. [appellant] heeft dit niet betwist in zijn akte uitlating.
3.1. Het hof acht in hoger beroep niet aangetoond dat sprake is van een spoedeisend belang bij de vordering tot wedertewerkstelling, en zal [appellant] in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in dit hoger beroep.
3.2. De spoedeisendheid bij de doorbetaling van het loon over de periode tussen 22 september 2010 en 1 maart 2011 is door Hebo niet betwist en blijkt voldoende uit de stellingen van [appellant] betreffende zijn kosten van levensonderhoud.
De beoordeling van de grieven
4. De grieven strekken ertoe dat het hof het geschil in volle omvang opnieuw zal beoordelen.
5. Het gaat in dit kort geding om een geldvordering. Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding zal de rechter niet alleen dienen te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is, maar ook — kort gezegd — of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken (vlg HR 28 mei 2004, NJ 2004, 602). Het spoedeisend belang heeft het hof hiervoor onder 3 reeds besproken.
Betreffende de aannemelijkheid van deze loonvordering overweegt het hof het volgende.
6. De loonvordering stuit in eerste instantie af op de ontslagname door [appellant]. In hoger beroep stelt [appellant] - voor het eerst - dat deze ontslagname niet door hem is ondertekend. Hebo heeft zich op dit punt beroepen op de gerechtelijke erkentenis (in de zin van artikel 154 Rv) dat [appellant] de ontslagaanvraag heeft getekend. [appellant] heeft zulks zelf gesteld in de inleidende dagvaarding, terwijl hij dat standpunt ook heeft ingenomen in zijn aangifte bij de politie van 22 september 2010 en in de brief tot inroepen van de vernietigbaarheid van het genomen ontslag van 29 september 2010.
7. Het hof is van oordeel dat de passage in de inleidende dagvaarding in paragraaf 2, laatste volzin: "Onder druk van de voor eiser geldende omstandigheden heeft hij de betreffende verklaringen ondertekend" moet worden aangemerkt als een gerechtelijke erkentenis dat de handtekening onder de verklaringen hiervoor aangeduid onder 1.6 en 1.7, van [appellant] is, en dat hij deze slechts op de in artikel 154 Rv, tweede lid, genoemde gronden kon herroepen. [appellant] heeft in het geheel geen verklaring voor deze standpuntwijziging gegeven, zodat van een geldige herroeping niet is gebleken.
8. De bewijslast dat sprake is van een ontslagname die onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen, berust bij [appellant].
Voor de stellingen van [appellant] dat zijdens Hebo fysiek geweld is gebruikt om hem tot ontslagname te dwingen heeft hij onvoldoende bewijs geleverd. De aangifte die hij tegen zijn directeur heeft gedaan (hiervoor aangeduid onder 1.8) is daartoe onvoldoende, omdat die alleen op zijn eigen verklaring berust. Weliswaar constateert de dienstdoende verbalisant enige (lichte) verwondingen bij [appellant], doch daarmee is bepaald niet aangetoond dat die verwondingen (mede) zijn veroorzaakt door [directeur Hebo]. Enig andere bewijsmiddel dat steun geeft aan die verklaring ontbreekt.
9. Voor zover [appellant] aanvoert dat hij onder grote (psychische) druk ontslag heeft genomen, kan die stelling moeilijk los worden beoordeeld van wat er nu precies waar is van de beschuldigingen omtrent de diefstallen die [appellant] volgens Hebo gepleegd zou hebben. [appellant] heeft een aantal bezwaren aangevoerd tegen de conclusies die de kantonrechter uit de getoonde camerabeelden heeft getrokken. Deze bezwaren zijn voor het hof moeilijk toetsbaar nu de camerabeelden geen deel uit maken van de processtukken die partijen in het geding hebben gebracht. Hebo heeft haar stellingen omtrent de diefstal niet alleen met de camerabeelden gestaafd maar ook met een groot aantal getuigenverklaringen, die in appel deels in twijfel worden getrokken. Wat er precies juist is van de beschuldigingen over en weer kan het hof niet beoordelen zonder nader onderzoek van de feiten, waarvoor deze kortgedingprocedure zich niet leent. Daartoe dient de meest gerede partij een bodemprocedure aanhangig te maken.
10. Op grond van de voorliggende bewijsstukken kan het hof geenszins de inschatting maken dat in die bodemprocedure [appellant] er in zal slagen te bewijzen dat zijn ontslagname onder invloed van een aan Hebo toe te rekenen wilsgebrek tot stand is gekomen en om die reden terecht is vernietigd. Daarmee is in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellant] recht heeft op het door hem geclaimde loon over de periode 22 september 2010 tot 1 maart 2011.
11. Het hof zal [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot wedertewerkstelling.
12. Voor het overige zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellant], als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van het hoger beroep veroordelen, voor wat het geliquideerde salaris van de advocaat betreft te begroten op 1,5 punt naar tarief I.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn vordering voor zover die strekt tot wedertewerkstelling;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Hebo tot aan deze uitspraak op € 649,-- aan verschotten en € 948,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, R.A. Zuidema en M.C.D. Boon-Niks, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 27 september 2011 in bijzijn van de griffier.