ECLI:NL:GHARN:2011:BT7343
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- G.M. Meijer-Campfens
- L.T. Wemes
- G. Dam
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennephandel
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 november 2007. De zaak betreft de ontneming van het door de veroordeelde, die in de periode van 1 mei 2005 tot en met 17 maart 2006 betrokken was bij de handel in hennep, wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.912,00 wordt geschat, en heeft de betalingsverplichting aan de Staat vastgesteld op € 2.329,00, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
De veroordeelde heeft in hoger beroep de vordering van de advocaat-generaal betwist, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.888,50 had geschat. Het hof heeft de bewijsvoering en de verklaringen van de veroordeelde en haar raadsman, mr. A.R. Maarsingh, in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde en haar zoon het voordeel hebben genoten van de totale winst van € 5.824,00, waarbij de helft aan de veroordeelde is toegerekend. De verdediging heeft geprobeerd kosten in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar het hof heeft geoordeeld dat deze kosten niet in mindering kunnen worden gebracht.
Het hof heeft de redelijke termijn van berechting overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting met 20 procent. De beslissing van het hof is om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw recht te doen, waarbij de verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 2.329,00. Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de voorschriften toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.