ECLI:NL:GHARN:2011:BT7343

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-003021-07
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennephandel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 november 2007. De zaak betreft de ontneming van het door de veroordeelde, die in de periode van 1 mei 2005 tot en met 17 maart 2006 betrokken was bij de handel in hennep, wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.912,00 wordt geschat, en heeft de betalingsverplichting aan de Staat vastgesteld op € 2.329,00, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

De veroordeelde heeft in hoger beroep de vordering van de advocaat-generaal betwist, die het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.888,50 had geschat. Het hof heeft de bewijsvoering en de verklaringen van de veroordeelde en haar raadsman, mr. A.R. Maarsingh, in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde en haar zoon het voordeel hebben genoten van de totale winst van € 5.824,00, waarbij de helft aan de veroordeelde is toegerekend. De verdediging heeft geprobeerd kosten in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel, maar het hof heeft geoordeeld dat deze kosten niet in mindering kunnen worden gebracht.

Het hof heeft de redelijke termijn van berechting overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting met 20 procent. De beslissing van het hof is om het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw recht te doen, waarbij de verplichting tot betaling aan de Staat is vastgesteld op € 2.329,00. Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de voorschriften toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-003021-07
Uitspraak d.d.: 12 oktober 2011
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 november 2007 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1943],
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Overijssel, PIV HvB Zwolle te Zwolle.
Het hoger beroep
De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 14 maart 2011, 28 september 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk genoten voordeel op een bedrag van € 2.888,50 en vaststelling van het door de veroordeelde aan de Staat te betalen bedrag op € 2.600,00. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens veroordeelde door haar raadsman, mr. A.R. Maarsingh, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 2.888,50 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.888,50. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 2.888,50 en dat aan veroordeelde, rekening houdende met het tijdsverloop, wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.600,--.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 18 juli 2008 (parketnummer 24-001846-06) terzake van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en de handel in cocaïne en hennep veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 2.921,--. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Periode
Bewezen is verklaard dat het handelen in verdovende middelen door de familie [naam], waaronder veroordeelde, heeft plaatsgevonden in de periode 1 mei 2005 tot en met 17 maart 2006. Dit betreft een periode van 320 dagen.
Aantal verkopen
Veroordeelde heeft verklaard dat er per dag minimaal 7 gebruikers kwamen kopen. Het aantal verkopen is dan (7 x 320 dagen) 2240.
Inkoopprijs
In de woning van veroordeelde aangetroffen 74 gripzakjes met hennep zat een totale hoeveelheid van 50,7 gram. Gemiddeld is dit 0,69 gram per zakje (50,7 gram / 74 zakjes). De inkoopprijs was gemiddeld € 3,50 per gram. Per zakje is dan de inkoopprijs € 2,40.
Verkoopprijs
Door meerderen is verklaard dat zij voor een zakje hennep bij veroordeelde en haar familie een bedrag van € 5,00 betaalden.
Totaal door de familie [naam] verkregen winst
Per zakje is de winst € 2,60 (verkoop € 5,00 - inkoop € 2,40). Totaal is de winst dan
€ 5.824,00 (aantal verkopen 2240 x winst per zakje € 2,60).
De aan veroordeelde toe te rekenen winst
Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht is gebleken dat veroordeelde en haar zoon [zoon 1 van veroordeelde] het voordeel hebben genoten van vorengenoemde winst. De andere zoon van veroordeelde, [zoon 2 van veroordeelde], mocht blijkens diverse verklaringen kennelijk geen geld bij zich hebben. Dat hij daadwerkelijk heeft meegedeeld in de winst is niet aannemelijk geworden. Derhalve wordt de helft van de winst vastgesteld als zijnde het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit is € 2.912,00 (€ 5.824,00 / 2).
Aftrek kosten?
Door de verdediging is ter terechtzitting van het hof op 28 september 2011 naar voren gebracht dat op het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 2.964,50 wegens 'bedrijfskundige kosten' in mindering moet worden gebracht. Dit betreft de kosten van huur en verwarming van de woning van waaruit de handel in verdovende middelen plaatsvond.
Deze kosten worden niet in mindering gebracht op het genoten wederrechtelijk verkregen voordeel, aangezien deze kosten ook zouden zijn gemaakt als de strafbare feiten waren uitgebleven.
De verplichting tot betaling aan de Staat
De redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens is overschreden. Verdachte heeft op 4 december 2007 hoger beroep ingesteld. Na het instellen van hoger beroep zijn er bijna vier jaren verstreken. Er is sprake van een grote overschrijding van de redelijke termijn. Het hof acht op grond daarvan een vermindering van de betalingsverplichting met 20 procent, zijnde € 582,40, redelijk.
Dit in aanmerking nemende zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van (afgerond) € 2.329,--, zijnde € 2.912,00 minus € 582,40.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van EUR 2.912,00 (tweeduizend negenhonderdtwaalf euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van EUR 2.329,00 (tweeduizend driehonderdnegenentwintig euro).
Aldus gewezen door
mr. G.M. Meijer-Campfens, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. G. Dam, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 12 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G.M. Meijer-Campfens was buiten staat dit arrest te ondertekenen.