ECLI:NL:GHARN:2011:BU1970

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001777-09
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door verpleegkundige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 24 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad. De verdachte, een verpleegkundige, werd beschuldigd van verduistering van morfine tabletten en het opzettelijk aanwezig hebben van deze middelen. De feiten vonden plaats op 20 februari 2009, toen de verdachte twee dozen met morfine tabletten, die toebehoorden aan haar werkgever, wederrechtelijk heeft toegeëigend. Tijdens de zittingen heeft de verdachte erkend de dozen uit de voorraadkast te hebben gehaald, maar ontkende dat ze geneesmiddelen had weggenomen, omdat de dozen volgens haar leeg waren.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een werkstraf van 120 uren had geëist, in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de verdachte door haar handelen zowel het vermogensbelang als het vertrouwen van haar werkgever ernstig had geschaad. Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als first offender werd beschouwd, en de gevolgen die het feit voor haar werk en leven had gehad. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de tenlastegelegde feiten. De toepasselijke wettelijke voorschriften waren de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, en het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde werkstraf.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001777-09
Uitspraak d.d.: 24 oktober 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 juli 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1961],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 20 september 2010 en 10 oktober 2011 alsmede, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. H.J. Zomer, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1:
zij op of omstreeks 20 februari 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk twee, althans één of meer do(os)zen met morfine tabletten (MsContin), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [instelling], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als verpleegkundige, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 2:
zij op of omstreeks 20 februari 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer twee, althans één of meer do(os)zen morfine tabletten
(MsContin), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende morfine, zijnde morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt verweten dat zij zich in haar dienstbetrekking als verpleegkundige twee dozen met morfinetabletten (MsContin) heeft toegeëigend.
Verdachte erkent ter terechtzitting van het hof dat zij twee dozen uit de voorraadkast van de opiaten heeft gehaald, deze in de zakken van haar uniform heeft gestopt en deze heeft meegenomen uit de apotheekruimte van het verpleeghuis waar zij werkte.
Zij ontkent echter dat zij geneesmiddelen heeft weggenomen, omdat de dozen die zij meenam leeg waren.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en is van oordeel dat verdachtes lezing als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
feit 1:
zij op 20 februari 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk twee dozen met morfine tabletten (MsContin), die toebehoorden aan [instelling], en welke goederen verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als verpleegkundige onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
feit 2:
zij op 20 februari 2009 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad twee dozen morfine tabletten ( MsContin), zijnde morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte, destijds werkzaam als verpleegkundige bij [instelling] te [plaats], heeft 2 dozen met in totaal 100 tabletten morfine verduisterd van haar werkgever. Verdachte kon uit hoofde van haar werkzaamheden over deze morfine beschikken. Door haar strafbare gedrag heeft zij zowel het vermogensbelang als het vertrouwen van haar werkgever ernstig geschaad.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 juli 2011, waaruit - ten voordele van verdachte - blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Verdachte is derhalve aan te merken als first offender.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name met de gevolgen die het feit voor haar werk en haar persoonlijk leven heeft gehad, zoals deze ter terechtzitting door haar en door haar raadsman naar voren zijn gebracht.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat met oplegging van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, zoals opgelegd door de politierechter en gevorderd door de advocaat-generaal kan worden volstaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. P.J.M. van den Bergh, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. B.F. Keulen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 24 oktober 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. B.F. Keulen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.