ECLI:NL:GHARN:2011:BV0682

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
TBS P11/0357
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in beroep tegen verlenging van terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 december 2011 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn beroep tegen de verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van de terbeschikkinggestelde. De rechtbank Utrecht had eerder de vordering van de officier van justitie om de TBS-maatregel met twee jaar te verlengen integraal toegewezen. Het hof oordeelde echter dat het beroep van de officier van justitie zich uitsluitend richtte tegen het gebrek aan een expliciet standpunt van de rechtbank over de vraag of er sprake was van een gemaximeerde terbeschikkingstelling. Dit leidde tot de conclusie dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de terbeschikkingstelling was opgelegd ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, maar dat de bedreigingen louter verbaal waren en niet gepaard gingen met agressief niet-verbaal handelen. Hierdoor voldeed de zaak niet aan de criteria voor een verlenging van de TBS-maatregel die langer dan vier jaar zou duren, zoals vereist door artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat de termijn van vier jaar inmiddels was verstreken en de wet geen verlenging toestond.

De terbeschikkinggestelde kan na beëindiging van de TBS-maatregel worden opgenomen in een reguliere geestelijke gezondheidszorginstelling, zoals bevestigd door een rechterlijke machtiging van de rechtbank Groningen. Het hof heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, maar wel ontvankelijk in zijn vordering, en heeft de beslissing van de rechtbank Utrecht vernietigd.

Uitspraak

TBS P11/0357
Beslissing d.d. 12 december 2011
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen en het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats]
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Utrecht van 29 augustus 2011, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal ter zitting van dit hof van 7 november 2011;
- de tussenbeslissing van dit hof van 21 november 2011.
Het hof heeft ter zitting van 5 december 2011 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman, mr J.Y. Taekema, advocaat te Den Haag, en de advocaat-generaal,
mr I. Berben.
Overwegingen
Het standpunt van het openbaar ministerie
In eerste aanleg is gevorderd de TBS-maatregel te verlengen met twee jaar, hetgeen de rechtbank heeft gedaan. Niettemin is beroep ingesteld teneinde aan de orde te stellen of in de onderhavige zaak al dan niet sprake is van een in duur gemaximeerde terbeschikking-stelling. Uit de bewezenverklaring, bedreiging meermalen gepleegd, bij het veroordelend arrest blijkt dat er geen geweldscomponent aan de verbale bedreigingen was verbonden. Gelet op de jurisprudentie van het hof, in het bijzonder de beslissing van het hof van 30 mei 2011, dient de beslissing van de rechtbank te worden vernietigd nu de verlengingsvordering had moeten worden afgewezen.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
Primair is verzocht om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank Utrecht. De rechtbank heeft zich niet uitgelaten over de vraag of hier sprake is van een gemaximeerde TBS.
De terbeschikkinggestelde heeft recht op een volledige behandeling van zijn zaak in twee instanties. Desondanks kan de verdediging zich voorstellen dat de terbeschikkinggestelde geen belang meer heeft bij terugwijzing naar de rechtbank Utrecht indien het hof mocht beslissen dat er sprake is van een gemaximeerde TBS.
Uit de bewezenverklaring van het veroordelend arrest blijkt dat er sprake is geweest van louter verbale bedreigingen. Gelet op de jurisprudentie van het hof is in casu dan ook sprake van een gemaximeerde terbeschikkingstelling. De raadsman heeft dan ook verzocht om de beslissing van de rechtbank te vernietigen en de vordering van de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze werd uitgebracht op een moment waarop de terbeschikkingstelling formeel en feitelijk beëindigd hoorde te zijn, dan wel om de vordering van de officier van justitie af te wijzen, nu voortzetting van de TBS-maatregel wettelijk niet mogelijk is.
Mocht het hof tot een andere beslissing komen, dan wordt door de raadsman nog op het volgende gewezen. De terbeschikkingstelling duurt thans meer dan zes jaren. Gedurende deze periode is echter uiterst weinig bereikt. Voortzetting van de terbeschikkingstelling is thans dan ook niet meer proportioneel, zeker nu de terbeschikkinggestelde, op grond van de rechterlijke machtiging die op 4 november 2011 door de rechtbank Groningen is afgegeven, in een instelling binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg kan worden opgenomen.
Meest subsidiair wordt verzocht om aanhouding van de zaak teneinde de terbeschikking-gestelde op te laten nemen in het Pieter Baan Centrum om daar onderzoek te laten verrichten naar de aard van zijn psychiatrische stoornis en het eventuele verband tussen die stoornis en de bewezenverklaarde feiten. De terbeschikkinggestelde betwist te lijden aan schizofrenie en psychotische perioden.
Het oordeel van het hof
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het hof stelt vast dat de vordering van de officier van justitie van 4 juli 2011 strekt tot een verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met een termijn van twee jaren. Ter zitting van de rechtbank Utrecht van 15 augustus 2011 is deze vordering gehandhaafd. Bij beslissing van de rechtbank Utrecht van 29 augustus 2011 is de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met twee jaren verlengd. Uit de appelschriftuur blijkt dat de reden voor het beroep enkel is gelegen in het feit dat de rechtbank geen expliciet standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de vraag of in casu al dan niet sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling.
Op grond van artikel 509v van het Wetboek van Strafvordering is beroep mogelijk tegen de afwijzende of toewijzende beslissing van de rechtbank op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkinstelling. Nu de vordering van de officier van justitie integraal is toegewezen en het beroep zich uitsluitend richt tegen het feit dat de rechtbank in haar overwegingen geen expliciet standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de vraag of in dit geval sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling, dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.
Ten aanzien van het door de raadsman aangevoerde standpunt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat in casu sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling wordt het volgende overwogen. Het hof is van oordeel dat, nu de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging tijdig is ingediend, de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering. De omstandigheid dat er sprake zou zijn van een gemaximeerde terbeschikkingstelling, zoals gesteld door de raadsman, raakt de ontvankelijkheid van de vordering tot verlenging niet.
Gemaximeerde terbeschikkingstelling
Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt.
Voor verlenging van een TBS-maatregel die als gevolg daarvan een totale duur van vier jaren te boven zal gaan, is ingevolge artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht vereist dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In deze zaak is de terbeschikkingstelling destijds opgelegd ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld in artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Blijkens recente jurisprudentie van het hof dient thans, bij het beantwoorden van de vraag of er bij overtreding van artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht sprake is van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, een meer beperkte uitleg te worden gegeven aan het in artikel 38e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht omschreven criterium. Het hof is in zijn algemeenheid van oordeel, dat, wil voldaan zijn aan dit criterium, vereist is dat een dreigende uiting voorafgegaan, vergezeld, of gevolgd wordt door niet-verbaal handelen dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde; gedacht wordt bij voorbeeld aan het tonen van een wapen of het met een auto inrijden op een persoon.
Het hof Amsterdam heeft in het veroordelend arrest van 27 juli 2005 de onder 2.en 3. bewezen verklaarde feiten gekwalificeerd als feiten die gevaar opleveren voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en aldus deze bedreigingen aangemerkt als een geweldsdelict als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht. De verlengingsrechter is in beginsel aan dat oordeel gebonden.
Gelet evenwel op de uitlatingen van de minister in de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp 22 909 , komt ook aan de verlengingsrechter (in hoger beroep) de bevoegdheid toe zich (opnieuw en al dan niet in afwijking van de rechter die de maatregel heeft opgelegd) over deze vraag uit te laten en daarmee te bepalen of er sprake is van een al dan niet gemaximeerde terbeschikkingstelling. Daarbij heeft het hof nog overwogen dat het, ondanks het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, in strijd met het wettelijk systeem zou zijn om een terbeschikkingstelling die, gelet op de hiervoor door het hof gegeven uitleg van het in artikel 38e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht bedoelde misdrijf, als gemaximeerd moet worden aangemerkt, (onbeperkt) te verlengen als daarmee de duur van vier jaren wordt overschreden.
In deze zaak zijn destijds door de terbeschikkinggestelde verbale bedreigingen geuit (met een overigens zeer nare inhoud) in de richting van de slachtoffers. Echter noch uit de bewezenverklaring, noch uit overwegingen dienaangaande in het arrest van het hof Amsterdam blijkt dat deze bedreigingen zijn voorafgegaan, vergezeld, of gevolgd door een niet-verbaal handelen dat naar zijn aard agressief was jegens de slachtoffers. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat aan de terbeschikkinggestelde de maatregel van terbeschikkingstelling niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Derhalve is ingevolge dezelfde wettelijke bepaling de duur van de opgelegde maatregel beperkt tot vier jaar. Nu de maatregel is ingegaan op 25 augustus 2005, is de termijn van vier jaar inmiddels verstreken en staat de wet de gevorderde verlenging van de maatregel niet toe.
Het hof merkt ten overvloede nog op dat de terbeschikkinggestelde bij beëindiging van de terbeschikkingstelling in een instelling binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg kan worden opgenomen, nu de rechtbank Groningen op 4 november 2011 een rechterlijke machtiging daartoe heeft afgegeven.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn beroep.
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn vordering.
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Utrecht van 29 augustus 2011 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschhikkinggestelde].
Wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr E. van der Herberg als voorzitter,
mr Y.A.J.M. van Kuijck en mr P.L.M. van Gorkom als raadsheren,
en drs. R. Vecht-van den Bergh en drs. R. Poll als raden,
in tegenwoordigheid van mr C.M.M. van der Waerden als griffier,
en, bij vervroeging, op 12 december 2011 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.