ECLI:NL:GHARN:2011:BV0683

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
TBS P11/0336
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vordering tot verlenging terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 19 december 2011 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde. De terbeschikkingstelling, die op 16 februari 2005 begon, is meerdere keren verlengd, met de laatste verlenging op 28 februari 2011 door de rechtbank 's-Hertogenbosch. De officier van justitie diende op 13 januari 2011 een vordering tot verlenging in, maar het hof oordeelde dat deze vordering voortijdig was ingediend. Dit kwam voort uit een eerdere beslissing van het hof op 10 maart 2011, waarin de verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar werd vastgesteld, waardoor de nieuwe expiratiedatum op 16 februari 2012 kwam te liggen.

Het hof oordeelde dat de rechtbank bij haar beslissing van 28 februari 2011 de officier van justitie niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn vordering, aangezien deze vordering niet in overeenstemming was met de wet. De raadsvrouw van de terbeschikkinggestelde had betoogd dat de vordering tijdig was en dat de belangen van de terbeschikkinggestelde niet geschaad mochten worden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vordering van het openbaar ministerie niet ontvankelijk was, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beslissingen van de rechtbank van 28 februari 2011 en 25 mei 2011 zijn vernietigd, en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling. Deze uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke termijnen en procedures in het strafrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op terbeschikkingstelling en dwangverpleging.

Uitspraak

TBS P11/0336
Beslissing d.d. 19 december 2011
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 mei 2011, houdende de onbevoegdverklaring van de rechtbank om een beslissing te nemen omtrent de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 februari 2011;
- de beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 februari 2011;
- het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 mei 2011;
- de beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 mei 2011;
- de akte van hoger beroep van de officier van justitie d.d. 7 juni 2011;
- de appelschriftuur van de officier van justitie d.d. 20 juni 2011.
Het hof heeft ter zitting van 5 december 2011 gehoord de raadsvrouw van de terbeschikkinggestelde, S. Boersma, advocaat te Rotterdam, en de advocaat-generaal
mr I. Berben. De terbeschikkinggestelde heeft afstand gedaan van het recht ter zitting te worden gehoord.
Overwegingen:
Omvang van het beroep
Gelet op de appelakte is het beroep van de officier van justitie gericht tegen de beslissing van de rechtbank van 25 mei 2011. Het hof vat het ingestelde beroep, mede gelet op het bepaalde in artikel 509v, tweede lid, juncto 509t, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, evenwel op als tevens gericht tegen de beslissing van de rechtbank van 28 februari 2011.
Beslissing waarvan beroep
Feitenrelaas
De terbeschikkingstelling met dwangverpleging is op 16 februari 2005 aangevangen. Bij beslissing van 14 maart 2007 is de maatregel verlengd met twee jaar en bij beslissing van 6 maart 2009 met één jaar. Bij beslissing van 11 mei 2010 heeft de rechtbank de maatregel verlengd met één jaar, met aanhouding van de beslissing over de voortzetting van de dwangverpleging teneinde de voorwaarden en de mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege te onderzoeken. Bij beslissing van 30 september 2010 heeft de rechtbank het bevel tot verpleging van overheidswege verlengd. Het hof verstaat deze laatste beslissing als een afwijzing van het verzoek van de verdediging tot beëindiging van de verpleging van overheidswege. Tegen de beslissingen van 11 mei en 30 september 2010 heeft de terbeschikkinggestelde op 14 oktober 2010 beroep ingesteld.
Op 13 januari 2011 heeft de officier van justitie, hangende het beroep, een vordering tot verlenging ingediend. De rechtbank heeft op 28 februari 2011 de terbeschikkingstelling verlengd met één jaar en heeft de beslissing op het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging aangehouden.
Op 10 maart 2011 heeft het hof de beslissingen van 11 mei 2010 en 30 september 2010 vernietigd en de terbeschikkingstelling met dwangverpleging verlengd met twee jaren.
Bij beslissing van 25 mei 2011 heeft de rechtbank zich vervolgens onbevoegd verklaard om alsnog een beslissing te geven op het bij beslissing van 28 februari 2011 aangehouden verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de beslissingen van de rechtbank van 28 februari 2011 en 25 mei 2011 worden vernietigd en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van 13 januari 2011. Immers als gevolg van de beslissing van dit hof van 10 maart 2011, waarbij de beslissingen van de rechtbank van 11 mei 2010 en 30 september 2010 werden vernietigd en de terbeschikkingstelling met dwangverpleging werd verlengd met twee jaar, is de verlengingsvordering van 13 januari 2011 te vroeg ingediend, in ieder geval niet in overeenstemming met het bepaalde in artikel 509o, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en diens raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van het gerechtshof van 10 maart 2011 en de beslissing van de rechtbank van 28 februari 2011 niet onverenigbaar zijn. De vordering van 13 januari 2011 was tijdig. Zou al worden bepaald dat de vordering, gelet op de beslissing van het gerechtshof van 10 maart 2011, te vroeg is gedaan, dan dient voorop te staan dat de belangen van de terbeschikkinggestelde niet mogen worden geschaad en zou deze vaststelling niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moeten leiden. De rechtbank had op 25 mei 2011 een beslissing dienen te geven op het aangehouden verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging. De raadsvrouw verzoekt te dien einde om terugwijzing naar de rechtbank.
Het oordeel van het hof
Als gevolg van de beslissing van dit hof van 10 maart 2011, houdende de beslissing tot vernietiging van de beslissingen van de rechtbank van 11 mei 2010 en 30 september 2010 en de verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar, is de nieuwe expiratiedatum van de maatregel 16 februari 2012. De verlengingsvordering van de officier van justitie van 13 januari 2011 is zodoende voortijdig ingediend. Hangende het beroep tegen de beslissingen van de rechtbank van 11 mei 2010 en 30 september 2010 had de rechtbank bij beslissing van 28 februari 2011 de officier van justitie niet-ontvankelijk dienen te verklaren in zijn vordering althans de behandeling van die vordering, in afwachting van de beslissing van het hof op bedoeld beroep dienen aan te houden. Het hof zal na vernietiging van de beslissingen van de rechtbank van 28 februari 2011 en 25 mei 2011alsnog doen hetgeen de rechtbank had behoren te doen, te weten het niet-ontvankelijk verklaren van de officier van justitie in zijn vordering van 13 januari 2011.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissingen van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 februari 2011 en 25 mei 2011 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschikkinggestelde].
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van 13 januari 2011.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr E. van der Herberg en mr P.L.M. van Gorkom als raadsheren,
en drs. R. Vecht-van den Bergh en drs. R. Poll als raden,
in tegenwoordigheid van mr B.P. Snijder als griffier,
en op 19 december 2011 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Mr P.L.M. van Gorkom is eveneens buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.