ECLI:NL:GHARN:2012:BV6431

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K11/0137
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beklag tegen beslissing niet strafrechtelijk vervolgen politieambtenaar ivm schietincident op schoolplein

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 februari 2012 uitspraak gedaan in een beklagprocedure tegen de beslissing van de officier van justitie te Leeuwarden om geen strafvervolging in te stellen tegen een politieambtenaar, beklaagde, in verband met een schietincident op een schoolplein in Heerenveen. Klager, die gewond raakte door de schoten van beklaagde, had eerder aangifte gedaan van drievoudige poging tot moord dan wel zware mishandeling. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende ambtsberichten en verslagen van de advocaat-generaal en heeft de zaak behandeld in raadkamer, waarbij zowel klager als beklaagde en hun gemachtigden aanwezig waren.

Tijdens de behandeling op 27 januari 2012 heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de klacht. Het hof heeft vastgesteld dat klager ontvankelijk is in zijn beklag en heeft de feiten van het schietincident in detail beoordeeld. Het hof oordeelde dat beklaagde tijdens het incident handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn functie en dat het gebruik van geweld, in dit geval het afvuren van schoten, gerechtvaardigd was onder de omstandigheden van het moment. De eerste twee schoten werden als proportioneel en subsidiariteit beoordeeld, terwijl het derde schot, dat klager in zijn hand raakte, niet binnen de geweldsinstructie viel.

Het hof concludeerde dat er geen sprake was van opzet tot moord en dat de officier van justitie terecht had besloten om beklaagde niet te vervolgen. De beslissing van het hof was om het beklag af te wijzen, waarmee de eerdere beslissing van de officier van justitie werd bevestigd. Deze uitspraak benadrukt de complexiteit van geweldsgebruik door politieambtenaren en de juridische kaders waarbinnen zij opereren, met name de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Uitspraak

K11/0137
Beschikking
inzake
[naam klager],
domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde,
klager,
bijgestaan door mr J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede,
tegen
[naam beklaagde],
beklaagde,
bijgestaan door mr S.O. Roosjen, advocaat te Drachten.
Op 7 april 2011 is ter griffie van het hof Leeuwarden een klaagschrift binnengekomen van klager. Het klaagschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Leeuwarden om tegen beklaagde geen strafvervolging in te stellen.
Omdat het hoger beroep in de strafzaak tegen klager over de onderhavige kwestie nog bij het hof Leeuwarden aanhangig is, heeft de voorzitter van de strafsector van het hof Leeuwarden het hof Arnhem verzocht de behandeling van het klaagschrift over te nemen. Het klaagschrift is vervolgens op 15 april 2011 ter griffie van het hof Arnhem binnengekomen.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de officier van justitie te Leeuwarden van 31 mei 2011, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal van 5 augustus 2011, het aanvullend ambtsbericht van de advocaat-generaal van 20 oktober 2011 en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Op 4 november 2011 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Bij de behandeling waren klager en zijn gemachtigde, beklaagde en zijn gemachtigde, alsmede de advocaat-generaal aanwezig. Zij zijn in raadkamer gehoord. Omdat de advocaat van klager op die datum het hof heeft gewraakt is de behandeling voor onbepaalde tijd geschorst.
Op 14 december 2011 heeft de wrakingskamer van dit hof het wrakingsverzoek afgewezen.
Op 27 januari 2012 is de zaak wederom in raadkamer van dit hof behandeld. Bij die behandeling waren klager en zijn gemachtigde, beklaagde en zijn gemachtigde, alsmede de advocaat-generaal aanwezig. Zij zijn in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft -in afwijking van het ambtsbericht van 5 augustus 2011- geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de klacht.
Het beklag
Klager heeft op 7 maart 2011 bij het College van procureurs-generaal aangifte gedaan van drievoudige poging tot moord dan wel zware mishandeling, gepleegd door beklaagde in zijn hoedanigheid als politieambtenaar van Regiopolitie Fryslân op 19 maart 2010 te Heerenveen. Voor wat betreft de weergave van de feiten verwijst het hof naar het aan deze beschikking in kopie gehechte schriftelijk verslag van de advocaat-generaal van 5 augustus 2011. Het College van procureurs-generaal heeft de aangifte doorgestuurd naar het arrondissementsparket Leeuwarden.
Naar aanleiding van het schietincident op 19 januari 2010 heeft de Rijksrecherche onderzoek verricht en geconcludeerd dat de eerste twee schoten die beklaagde heeft afgevuurd zijn aan te merken als gerechtvaardigd en in overeenstemming met de Ambtsinstructie. Het derde schot is aan te merken als passend binnen een beroep op een conflict van plichten, in die zin dat beklaagde als politieambtenaar werd gedwongen een keuze te maken tussen handelen in strijd met de Ambtsinstructie en toezien dat klager zich van het leven zou beroven. Op basis van deze uitkomst is de beslissing genomen beklaagde niet strafrechtelijk te vervolgen. De Adviescommissie Politieel Vuurwapengebruik heeft deze uitkomst op 11 mei 2010 onderschreven. Daarna is besloten de zaak tegen beklaagde te seponeren.
Bij vonnis van 23 november 2010 heeft de rechtbank Leeuwarden in de strafzaak tegen klager met betrekking tot het onderhavige incident het verweer, dat beklaagde in strijd met de ambtsinstructie heeft gehandeld, verworpen. De rechtbank heeft op basis van de door de Rijksrecherche vastgestelde feiten geoordeeld dat beklaagde op juiste gronden heeft geoordeeld dat hem geen andere middelen ten dienste stonden dan het gebruik van zijn dienstwapen.
Bij brief van 23 maart 2011 heeft de officier van justitie te Leeuwarden te kennen gegeven gelet op het voorgaande geen aanleiding te zien om de eerder genomen sepotbeslissing te herzien.
De beoordeling van het beklag
Klager kan als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd en is derhalve ontvankelijk in zijn beklag.
Het hof stelt allereerst vast dat tijdens de behandeling in raadkamer op 27 januari 2012 namens klager het klaagschrift is beperkt in die zin, dat beklaagde thans uitsluitend vervolgd zou dienen te worden voor drievoudige poging tot moord. Volgens de advocaat van klager is er geen sprake van zware mishandeling nu beklaagde zelf heeft aangegeven dat hij weloverwogen heeft geschoten.
Op 19 januari 2010 heeft er op het schoolplein van een school in Heerenveen een schietincident plaatsgevonden, waarbij beklaagde drie keer op klager heeft geschoten. Klager is hierdoor gewond geraakt.
Eerder die dag had klager zijn woning in brand gestoken. Daarna is hij naar het werk van zijn vrouw gegaan en heeft daar amok gemaakt. Vervolgens is hij naar de school gegaan waarop zijn kinderen zaten. Inmiddels was de politie gealarmeerd en waren beklaagde en een collega uit voorzorg aanwezig op het schoolplein van de school waarop de kinderen van klager zaten. Toen klager het schoolplein op kwam, had hij een groot mes bij zich. Klager reageerde niet op de sommaties van de politie om te blijven staan. Hij bleef doorlopen in de richting van de schooldeuren. Omdat beklaagde er niet zeker van was dat alle schooldeuren waren gesloten en hij wilde voorkomen dat klager in die toestand en met een mes in zijn hand de school in zou gaan, heeft hij ter aanhouding gericht op klager geschoten. Het eerste schot miste klager. Het tweede schot raakte klager in zijn been. Hierdoor viel klager op de grond. Terwijl klager op de grond lag, plaatste hij het mes op zijn buik, kennelijk met de bedoeling zichzelf van het leven te beroven. Beklaagde heeft toen op de hand van klager het derde schot gelost. De kogel trof klager in zijn hand. Uiteindelijk heeft de collega van beklaagde pepperspray op klager gespoten en heeft beklaagde het mes uit de hand van klager kunnen schoppen.
Ingevolge de Politiewet 1993 is een politieambtenaar in het kader van de uitoefening van zijn bediening bevoegd geweld te gebruiken indien en voor zover het daarmee te bereiken doel deze geweldstoepassing rechtvaardigt (proportionaliteit) en het doel niet op een andere, minder ingrijpende wijze kan worden bereikt (subsidiariteit). Artikel 7 van de Ambtsinstructie bepaalt dat het gebruik van een vuurwapen is toegestaan ter aanhouding van een persoon die zich aan zijn aanhouding tracht te onttrekken en die wordt verdacht van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
Vaststaat dat beklaagde tijdens het schietincident in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was.
Het hof is met het openbaar ministerie van oordeel dat het lossen van de eerste twee schoten overeenkomstig de Ambtsinstructie is geschied en dat daarbij aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Er ging een onmiddellijk dreigend gevaar voor derden van klager uit en hij reageerde niet op de sommaties van de politie om te blijven staan. Er stond beklaagde op dat moment geen ander effectief middel ter beschikking om klager, die een groot mes vasthield, tegen te houden.
Het hof is van oordeel dat het derde schot niet binnen de geweldsinstructie past. Ten tijde van het lossen van het derde schot lag klager al gewond aan zijn been op de grond en op dat moment ging er geen onmiddellijk dreigend gevaar voor anderen meer van hem uit. Desondanks kan het hof zich, zij het op andere gronden dan het openbaar ministerie, vinden in de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet te vervolgen voor poging tot moord met betrekking tot het derde schot. Uit het dossier blijkt niet dat beklaagde met het lossen van het derde schot het opzet had om klager om het leven te brengen. Integendeel, beklaagde schoot juist ter bescherming van het leven van klager. Beklaagde wilde door het gericht lossen van het derde schot op de hand van klager er juist voor zorgen dat die het mes zou laten vallen en zodoende zichzelf niet van het leven zou kunnen beroven. Ook kan niet worden aangenomen dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, namelijk het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat klager om het leven zou komen. Beklaagde heeft niet geschoten op of dichtbij een plaats waar zich vitale (lichaams)delen bevinden. Het schieten van een persoon in de hand levert immers geen potentieel dodelijk letsel op. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake kan zijn van poging tot moord en acht het dan ook niet waarschijnlijk dat een later oordelende strafrechter tot een veroordeling ter zake poging tot moord zal komen.
De officier van justitie heeft dan ook terecht afgezien van vervolging van beklaagde ter zake van poging tot moord.
Uit het vorengaande volgt dat het beklag ongegrond is. Er wordt als volgt beslist.
Beslissing
Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking is gegeven door mr G. Mintjes, voorzitter, mr R. van den Heuvel en mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr C.J. Broersma, griffier,
op
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.