Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-003221-09
Uitspraak d.d.: 12 maart 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 december 2009 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1964],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 en 14 oktober 2010, 10 mei 2011, 14 september 2011, 23, 24, 25, 26 januari 2012 en 27 februari 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.J. van Gils, naar voren is gebracht.
Aanwezigheidsrecht verdachte
De raadsman heeft ter zitting van het hof van 25 januari 2012 zijn twee dagen eerder, namelijk op 23 januari 2012 gedane maar door het hof afgewezen verzoek tot aanhouding van de zaak herhaald. Het hof vat het verzoek op als een verzoek tot heropening van het onderzoek ter zitting totdat zijn cliënt in staat is de zitting bij te wonen. Bij brief heeft de raadsman voorafgaand aan de zitting van 27 februari 2012 herhaald dat zijn cliënt aanwezig wenst te zijn bij de zitting. Verdachte is in zijn vrijheid beperkt in Engeland in verband met een door de Italiaanse justitiële autoriteiten gedaan aanhoudings- en overleveringsverzoek, vanwege een tegen verdachte aldaar aanhangige strafzaak.
De raadsman heeft voor zijn herhaald verzoek geen nieuwe gronden aangedragen.
Het hof sluit aan bij zijn eerder, namelijk op 24 januari 2012 genomen en in het zittingsproces-verbaal uitgebreid gemotiveerde beslissing, die als volgt luidde:
'Vooropgesteld moet worden dat indien een verdachte, doordat hij gedetineerd zit in het buitenland of zoals in dit geval gedwongen is in het buitenland verblijf te houden, is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, de rechter in de regel aan dit verzoek voldoet teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit uitgangspunt spruit voort uit het onder meer in art. 6, derde lid onder c, EVRM verwoorde aanwezigheidsrecht van de verdachte.
Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke mede omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn (vgl. HR 9 mei 2000, NJ 2002, 466 en HR 17 februari 1998, NJ 1998, 428).
Bij de beslissing op een aanhoudingsverzoek moet de rechter een afweging maken tussen alle daarvoor in aanmerking komende belangen, waaronder verdachtes aanwezigheidsrecht, het belang van verdachte en de samenleving, waaronder het hof ook het belang van benadeelde partijen schaart, bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting een verleend uitstel in beginsel voor rekening van de verdachte zal komen.
Bij gedwongen in het buitenland verblijvende verdachten dienen de mogelijkheden van internationale rechtshulp te worden onderzocht (HR 8 februari 2005, LJN AR8428, NJ 2005, 229).
Aan het al dan niet op de terechtzitting uitdrukkelijk gemachtigd zijn van de raadsman om verdachtes verdediging te voeren mag in de belangenafweging geen gewicht worden toegekend (HR 26 oktober 2004, NJ 2004, 663).
Procesverloop in eerste aanleg
Verdachte is in het kader van een grootschalig mensenhandelonderzoek (Koolvisonderzoek genoemd) op 24 oktober 2007 op verzoek van de Nederlandse autoriteiten in de Verenigde Staten aangehouden ter fine van uitlevering. De uitlevering van verdachte aan Nederland vond plaats op 29 november 2007. Op 30 november 2007 is verdachte door de rechter-commissaris in bewaring gesteld. Op 3 december 2009 is verdachte door de rechtbank Zwolle-Lelystad veroordeeld voor een deel van het aan hem ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden. Zowel verdachte als het openbaar ministerie zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
Procesverloop in hoger beroep
Op de eerste inhoudelijke zitting in hoger beroep, die plaatsvond op 13 oktober 2010 en het karakter had van een regiezitting, is verdachte verschenen. Verdachte verbleef toen nog in de onderhavige zaak in detentie. Tijdens die zitting gaf verdachte aan de Nederlandse taal redelijk goed te verstaan, doch gebruik wenste te maken van de diensten van de aanwezige tolk voor de Edo-taal en Nigeriaans Pidgin.
Op de vraag van de voorzitter aan de aanwezige raadslieden mee te delen of de verdachten op nadere zittingen zouden verschijnen en wat naar verwachting dan de proceshouding van de verdachten zal zijn, antwoordden alle raadslieden, behalve mr. Van Gils, dat zij daar thans nog geen duidelijkheid over kunnen verschaffen. Mr. Van Gils deelde mee dat zijn cliënt ter zitting zal verschijnen, maar op dat moment nog niet bekend was of hij een verklaring zou afleggen. Op de zitting zijn de onderzoekswensen van de verdediging in de zaken tegen de negen verdachten besproken. Namens verdachte heeft mr. Van Gils onder andere verzocht om het horen van een 44-tal getuigen.
Tijdens de zitting van 13 oktober 2010 hebben -op voorstel van het hof- de advocaat-generaal en alle raadslieden ingestemd om in het kader van het voortbouwend karakter van het hoger beroep, een schriftelijke ronde te houden, te beginnen met het standpunt van het Openbaar Ministerie. Het schriftelijk standpunt diende onder andere de eventuele bewijsconstructie per afzonderlijk ten laste gelegde feiten te bevatten. Binnen een termijn van zes weken na gereedkomen van het standpunt van het openbaar ministerie, zouden de raadslieden voorzien in een daarop reagerend standpunt. De afspraak is toen ook gemaakt dat de standpunten gehecht zouden worden aan het zittingsproces-verbaal en dat de inhoud van het standpunt geacht zou worden ter zitting te zijn voorgedragen.
Voorts zijn op de zitting data vastgesteld voor getuigenverhoren (17, 19, 24 en 26 januari 2011) en voor de inhoudelijke behandeling ter zitting (16 maart 2011, 26 april 2011, 9, 10, 17 en 18 mei 2011 en tot slot 8 juni 2011).
Aan het einde van de zitting heeft mr. Van Gils desgevraagd meegedeeld dat zijn cliënt ook tijdens nadere zittingen graag gebruik wil maken van de tolk.
Op de zitting van 14 oktober 2010 heeft het hof zijn beslissingen op de verzoeken meegedeeld.
Op 21 oktober 2010, zijnde de VI-datum, is verdachte in vrijheid gesteld.
Op 24 januari 2011 zijn in het Paleis van Justitie in Leeuwarden door de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris als getuige gehoord [getuige 1] en [medeverdachte 1].
Op 16 maart 2011 zijn in de Rechtbank Zwolle-Lelystad, vestiging Zwolle, door de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris als getuige gehoord [getuige 2] en [medeverdachte 2], laatstgenoemde via een videoverbinding met Parijs.
Op 7 maart 2011 ontvangt het hof een lijvig schriftelijk standpunt van het openbaar ministerie met daarin opgenomen de bezwaren tegen de vonnissen van de rechtbank en een bewijsmiddelenoverzicht. Op 19 april 2011 ontvangt het hof een uitgebreide schriftelijke reactie hierop van mr. Van Gils.
Omdat de in Engeland woonachtige getuige [getuige 3] aangeeft wegens ziekte niet naar Nederland te kunnen komen, blijkt een voortgezette behandeling op de voorgenomen en aangezegde dagen niet haalbaar. De voor april, mei en juni 2011 beoogde zittingsdagen worden daarop geannuleerd. Wel wordt op 10 mei 2011 wederom een zitting gehouden.
Daaraan voorafgaand, te weten op 20 april 2011 heeft de voorzitter in een schrijven aan de raadslieden verzocht te voorzien in een antwoord op het hierna volgende:
'Ik ben doende met de indeling van de zittingsdagen. Met een aantal van u (mrs. Van Gils, Faber, Van Essen, Van Faassen en naar ik mij meen te herinneren mr. Seth Paul) is na afloop van de verhoren in Zwolle afgesproken dat de afzonderlijke zaakdossiers geen bespreking meer behoeven ter zitting. Dat brengt mee dat, na een inleiding van de voorzitter, de inhoudelijke behandeling gestart zou kunnen worden met een bespreking van de vorderingen van de benadeelde partij en de persoonlijke omstandigheden, hetgeen zoals u weet doorgaans niet de meeste tijd in beslag neemt, om vervolgens het woord te geven aan de advocaat-generaal. Zoals eerder afgesproken wordt hetgeen in de vorm van een schriftelijk standpunt op papier is gezet, geacht ter zitting te zijn voorgehouden. Hiervan zal ook aantekening worden gemaakt in het proces-verbaal. Na het (aanvullend) requisitoir is dan het woord aan de verdediging. (...)
Ik verzoek u dan ook vriendelijk mij op korte termijn te laten weten of u zich kunt vinden in de door mij voorgestelde procedure en een opgave te doen van de begrote pleittijd. Laat alstublieft ook even weten of uw cliënt ter zitting aanwezig zal zijn.'
De raadsman laat bij brief van 28 april 2011 weten dat de verdediging zich kan vinden in het voorstel de zaakdossiers niet afzonderlijk te bespreken. Hij spreekt voorts zijn vermoeden uit dat zijn cliënt niet aanwezig zal zijn op de zitting en hem zal machtigen.
Op de zitting van 10 mei 2011 is verdachte, daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet verschenen. Zijn wel aanwezige raadsman heeft verklaard te zijn gemachtigd zijn cliënt ter zitting te verdedigen.
Op de vraag aan de raadslieden of zij ermee instemmen dat de feiten worden beschouwd inhoudelijk te zijn besproken en alle stukken kunnen worden geacht te zijn voorgehouden, antwoorden alle raadslieden hiermee in te stemmen. Mr. Van Gils deelt, zo valt in het zittingsproces-verbaal te lezen, desgevraagd voorts mede geen opmerkingen te hebben over de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënt.
Desgevraagd delen alle raadslieden mede dat er voor de komende zitting geen behoefte bestaat aan het oproepen van een tolk in de Edo-taal.
Vervolgens wordt het onderzoek ter zitting geschorst. Als zittingsdagen worden dit keer vastgesteld 12 tot en met 16 september 2011.
Bij schrijven van mr. Van Gils d.d. 12 mei 2011 laat hij weten dat het hof ervan uit mag gaan dat cliënt niet in persoon ter zitting zal verschijnen. Cliënt studeert en werkt en gaat ervan uit dat zijn gemachtigd raadsman zijn belangen naar behoren zal behartigen. Oproepingen voor zittingen kunnen aan het kantooradres van de raadsman betekend worden.
Door nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot de getuige [getuige 3] (hij verblijft op dat moment in Nigeria, kan wegens ziekte niet terugkeren naar Engeland, raadslieden handhaven hun verzoek tot het horen van deze getuige, maar er is geen gelegenheid om de getuige voor het voortzetten van het onderzoek ter zitting te horen) worden ook de voorgenomen en aangezegde zittingsdagen 12 tot en met 16 september 2011 geannuleerd. Op 30 augustus 2011 wordt hiertoe na mededelingen van de Engelse autoriteiten besloten en wordt dit vervolgens aan de raadslieden meegedeeld.
Wel vindt er op 14 september 2011 een zitting plaats met als doel de nadere planning van de voortzetting en afronding van het Koolvisonderzoek. Opnieuw worden data vastgesteld (23 tot en met 27 januari 2012) onder vermelding dat aan de orde zal zijn het requisitoir en de pleidooien. Het laatste woord vindt plaats op de zitting van 27 februari 2012 waarna uitspraak zal volgen op 12 maart 2012.
Op 1 september 2011 ontvangt het hof een afschrift van een brief die door mr. Van Gils is verzonden aan de advocaat-generaal. Hij maakt hierin kenbaar dat hij van zijn cliënt heeft vernomen dat diens Italiaanse advocaat hem heeft laten weten dat hij in Italië is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren. Uit een kennelijk eerder door mr. Van Gils ontvangen Italiaanse tenlastelegging zou blijken dat het om dezelfde feiten zou gaan. Het kantoor van de raadsman is benaderd door iemand die zich [medeverdachte 3] noemde en vertelde dat cliënt in Engeland zou zijn aangehouden. Tot slot vraagt de raadsman aan de advocaat-generaal te bevorderen dat zijn cliënt zijn strafzaak verder kan bijwonen.
Bij brief van 5 september 2011 wordt door de voorzitter aan de raadsman gevraagd om afschriften van stukken waaronder gegevens omtrent de gestelde aanhouding. Nadere stukken zijn hieromtrent niet overgelegd.
Op de zitting van 14 september 2011 maakt mr. Van Gils melding van het feit dat zijn cliënt in Engeland vast zit in het kader van een Italiaans verzoek om overlevering. Zijn cliënt blijkt op 12 juli 2011 in Italië bij verstek te zijn veroordeeld voor de duur van 12 jaren. De raadsman geeft reeds op voorhand aan dat zijn cliënt gebruik wenst te maken van zijn aanwezigheidsrecht gedurende de voortzetting van de inhoudelijke behandeling in januari 2012.
Op 25 oktober 2011 is in de Rechtbank Zwolle-Lelystad, vestiging Zwolle, door de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris in de vorm van een videoverhoor als getuige gehoord [getuige 3].
Onderzoek mogelijkheden van internationale rechtshulp
Op de zitting van 14 september 2011 is mr. Van Gils verzocht om nieuwe ontwikkelingen in de zaak van zijn cliënt met name die ten aanzien van de verblijfplaats van zijn cliënt in Engeland en het vonnis van de rechtbank in Italië zo spoedig als mogelijk aan het hof kenbaar te maken. De raadsman heeft toegezegd hiervoor zorg te dragen. Aan de advocaat-generaal is op laatstgenoemde zitting verzocht om maandelijks een proces-verbaal op te stellen waarin een overzicht wordt gegeven van nieuw(st)e ontwikkelingen in het Koolvisonderzoek.
Op 17 november 2011 laat de advocaat-generaal het hof per brief weten:
"Voorts hebben wij begrepen dat [verdachte] nog altijd in Engeland vastzit in afwachting van een beslissing op een verzoek tot uitlevering van (en dus naar) Italië.
Wij hebben via liason officers contacten gelegd naar zowel de Italiaanse als de Engelse autoriteiten om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om [verdachte] aanwezig te laten zijn op de zittingen in januari. Dat lijkt vooralsnog weinig hoopvol. Om te beginnen weten we niet of hij dan nog vastzit en zo ja waar, lastiger zal echter een uitlevering naar Nederland worden. Zowel Engeland als Italië levert in beginsel niet uit ten behoeve van het bijwonen van een zitting. Wij blijven dit proberen en zullen u op de hoogte stellen van eventuele ontwikkelingen."
Op 22 december 2011 laat de advocaat-generaal het hof per brief weten:
"We hebben een aantal wegen bewandeld, contacten met AIRS, de lo's (het hof begrijpt: liaison officers) en de Britse autoriteiten. Het valt niet mee om duidelijkheid te krijgen, maar we hebben inmiddels toch de nodige informatie:
De laatste stand van zaken die ik heb is dat [verdachte] nog altijd in Engeland in geschorste bewaring zit, in afwachting van een beslissing op een verzoek tot uitlevering van (en dus naar Italië). De zaak is in behandeling en gaat verder op 11 januari 2012. De verwachting is dat er die dag ook een uitspraak komt. Ik heb inmiddels een brief van AIRS over de mogelijkheid van [verdachte] om aanwezig te zijn bij de zitting. Dit ziet er niet hoopvol uit. De contacten met de liaison officers hebben ook nog niets opgeleverd. De (on)mogelijkheden zullen uiteraard met name afhangen van de vraag of [verdachte] eind januari nog vastzit en zo ja waar. Het lijkt er echter sterk op dat het niet te organiseren is om [verdachte] bij de zitting aanwezig te laten zijn."
Bij de brief is gevoegd een schrijven, gedateerd 30 november 2011, afkomstig van het Hoofd Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (AIRS) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, onder meer inhoudende:
"Allereerst merk ik op dat in beginsel de uitlevering of overlevering het geschikte instrument is om een zich in het buitenland bevindende verdachte of veroordeelde naar Nederland te krijgen. Echter, uitlevering is alleen dan mogelijk indien deze strekt tot ofwel strafvervolging dan wel strafexecutie in het verzoekende land. In casu zou een overleveringsverzoek kunnen worden toegezonden aan de Britse dan wel Italiaanse justitiële autoriteiten. Echter, de vraag rijst wel of het uitvaardigen van een Europees Aanhoudingsbevel in dit kader opportuun kan worden geacht indien dit (slechts) ertoe strekt de verdachte aanwezig te laten zijn bij de behandeling van de strafzaak tegen hem in hoger beroep. Los van de opportuniteit is het ook de vraag of feitelijke overlevering van betrokkene naar Nederland op korte termijn te realiseren is."
Verder wordt er in de bijlage op gewezen dat de verdragen niet voorzien in (tijdelijke) overbrenging van gedetineerden, enkel en alleen om de behandeling in hun strafzaak bij te wonen en dat een komst naar Nederland in het kader van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen in het algemeen meerdere maanden in beslag neemt. Het hof voegt daar aan toe dat een terugkeer naar Nederland in het kader van de WOTS binnen aanvaardbare termijn uitermate onwaarschijnlijk is nu in Italië de behandeling van de zaak in hoger beroep nog geen aanvang heeft genomen.
Ter terechtzitting heeft de raadsman als laatste stand van zaken weergegeven dat zijn cliënt thans gedwongen verblijf houdt in Engeland, alwaar de bewaring waarin hij zich bevond in het kader van het overleveringsverzoek, is geschorst. Hij moet in Engeland blijven en heeft daartoe ook zijn paspoort moeten inleveren. Tevens heeft hij een meldingsplicht en is hij voorzien van een enkelbandje. Op 2 februari 2012 zal er een beslissing op het overleveringsverzoek worden genomen.
De advocaat-generaal geeft ter zitting aan wat dit laatste betreft over dezelfde informatie te beschikken. Mede op grond van verkregen informatie van de liaison officer laat de advocaat-generaal weten dat in de huidige situatie waarin verdachte verkeert, het niet mogelijk zal zijn dat verdachte het vervolg van de strafzitting bijwoont, tenzij hij op grond van de beslissing van 2 februari a.s. in de gelegenheid zal zijn vrijwillig naar Nederland te komen ter gelegenheid van de zittingsdag op 27 februari 2012.
Beoordeling van het aanhoudingsverzoek
Het hof stelt vast dat de behandeling van de feiten en de persoonlijke omstandigheden ter zitting reeds heeft plaatsgevonden op het moment dat verdachte nog niet gedetineerd was en in de gelegenheid was de behandeling bij te wonen. Verdachte heeft gekozen geen gebruik te maken van zijn aanwezigheidsrecht. De gemachtigde raadsman heeft bij herhaling ermee ingestemd dat een verdere bespreking van de zaakdossiers achterwege kon blijven en dat het (omvangrijke) strafdossier mocht worden geacht ter zitting te zijn voorgehouden. De zitting van 14 september 2011 is daarna aangehouden voor het horen van een getuige door een gedelegeerd raadsheer-commissaris middels een videoverbinding en hervatting van het onderzoek, te beginnen met het requisitoir op 23 januari 2012.
De zaak van verdachte maakt deel uit van een grote strafzaak inzake mensenhandel en mensensmokkel met de naam Koolvis. In 9 strafzaken uit het onderzoek Koolvis, waarvan er 8 (soms zeer nauw) samenhangen met de strafzaak tegen verdachte is hoger beroep ingesteld. Verdachte wordt in het onderzoek aangemerkt als één van de hoofdverdachten.
Het Koolvisonderzoek, dat de status is toegekend van megazaak ,beslaat zo'n 20 zaakdossiers en de tenlastelegging in de zaak van verdachte bevat de namen van 52 mogelijke slachtoffers van mensenhandel dan wel mensensmokkel. Ook wordt aan verdachte ten laste gelegd deelneming aan een criminele organisatie. In de zaak zijn in meerdere landen rechtshulpverzoeken ingediend. Het (telkenmale) voorbereiden en de behandeling ter zitting van de zaken vergen veel tijd hetgeen het inplannen van de zaken bemoeilijkt. Ook indien met de afdoening van de samenhangende zaken van medeverdachten niet zou worden gewacht, is met de voorbereiding, verdere behandeling en afdoening van de zaak van verdachte veel tijd gemoeid, hetgeen met zich brengt dat de zaak niet gemakkelijk op korte termijn kan worden ingepland.
Enkele mogelijke slachtoffers hebben medegedeeld hun vorderingen als benadeelde partij tegen verdachte in hoger beroep te handhaven.
De behandeling in hoger beroep duurt al meer dan twee jaar en er is geen enkel uitzicht op een (al dan niet tijdelijke) terugkeer van verdachte naar Nederland binnen aanvaardbare tijd, ook niet indien door de Nederlandse justitiële autoriteiten verzoeken zouden worden ingediend in het land van verblijf van verdachte (Verenigd Koninkrijk of Italië). Verdachte is in Italië veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar en de behandeling in hoger beroep heeft nog geen aanvang genomen. De beroepstermijn loopt thans nog en de verdachte zal naar verwachting binnenkort hoger beroep instellen of heeft dat kort geleden gedaan.
Daarnaast kan de verdachte door de plaatsgevonden schriftelijke ronde niet alleen al sinds begin maart 2011 in detail op de hoogte zijn van de bewijsmiddelen die de advocaat-generaal ten grondslag legt aan een door hem voorgestane bewezenverklaring maar ook van de inhoud van de grieven die het openbaar ministerie heeft tegen zijn vonnis in eerste aanleg.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verdachte al wel de gelegenheid heeft gehad om zich uit te laten over de feiten en hiervan ook gebruik heeft gemaakt in de vorm van een schriftelijke reactie van de hand van zijn raadsman medio april 2011. Voorts voorziet de huidige planning van de zittingsdagen - te weten: requisitoir en pleidooien in de 8 gelijktijdig te behandelen maar niet gevoegde strafzaken gevolgd door repliek en dupliek op 24 tot en met 27 januari 2012- in een afsluitende zitting op 27 februari 2012 alwaar gelegenheid wordt gegeven voor het laatste woord. Deze periode van 4 weken biedt de raadsman uitgebreid de gelegenheid hetgeen ter zitting gedurende het requisitoir en daaropvolgend repliek en dupliek is voorgevallen, met cliënt te bespreken en daarop bij monde van de raadsman commentaar te leveren bij gelegenheid van het laatste woord alvorens het onderzoek wordt gesloten.
Hoewel het belang van verdachte om het verdere verloop van de behandeling bij te wonen door het hof niet onderschat wordt en bij de bepaling van de redelijke termijn van berechting een verleend uitstel van de behandeling in beginsel voor rekening van de verdachte zal komen, doet zich naar het oordeel van het hof thans de situatie voor dat de balans in de belangenafweging (verdachtes recht op aanwezigheid bij zijn berechting, het belang van verdachte, de benadeelde partijen en de samenleving bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging) doorslaat in het voordeel van het belang bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat aan verdachte compensatie wordt geboden in de vorm van het verschaffen van een uitgebreide gelegenheid om (eventueel via moderne telecommunicatiemiddelen) met zijn raadsman te overleggen wat in het kader van zijn laatste woord door zijn gemachtigd raadsman kan worden voorgedragen. In het geval dat verdachte op grond van een door de Engelse rechter op 2 februari 2012 te nemen beslissing niet langer in zijn vrijheid is beperkt, zal hij persoonlijk ter zitting van 27 februari 2012 in het kader van het hem toekomend recht op het laatste woord naar voren kunnen brengen al hetgeen hij nog onder de aandacht wil brengen.
Het hof wijst het aanhoudingsverzoek van de raadsman af.'
Met betrekking tot het huidige herhaalde verzoek benadrukt het hof nogmaals dat de behandeling van de feiten en de persoonlijke omstandigheden ter zitting reeds eerder heeft plaatsgevonden en wel op een moment dat verdachte nog niet gedetineerd was en in de gelegenheid was de behandeling bij te wonen. Verdachte heeft toen, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid was, gekozen geen gebruik te maken van zijn aanwezigheidsrecht. De gemachtigde raadsman heeft, als gezegd, bij herhaling ermee ingestemd dat een verdere bespreking van de zaakdossiers achterwege kon blijven en dat het (omvangrijke) strafdossier geacht mocht ter zitting te zijn voorgehouden. Voorts voorzag de planning van de zittingsdagen - te weten: requisitoir en pleidooien in de 8 gelijktijdig te behandelen maar niet gevoegde strafzaken gevolgd door repliek en dupliek op 24 tot en met 27 januari 2012- in een afsluitende zitting op 27 februari 2012 alwaar gelegenheid is gegeven voor het laatste woord. Deze periode van 4 weken bood de raadsman uitgebreid de gelegenheid hetgeen ter zitting gedurende het requisitoir en daaropvolgend repliek en dupliek is voorgevallen, met cliënt te bespreken en daarop bij monde van de raadsman commentaar te leveren bij gelegenheid van het laatste woord alvorens het onderzoek wordt gesloten. De raadsman heeft per brief d.d. 24 februari 2012 medegedeeld dat zijn cliënt hem heeft bericht dat "zijn toestand"in die zin niet is veranderd dat hij nog steeds in Engeland dient te verblijven (geshorst en gecontroleerd middels een electronische enkelband) en zich aldaar zou schuldig maken aan de strafbaar feit wanneer hij ter zitting van het hof van 27 februari zou verschijnen in verband met zijn laatste woord.
Van de mogelijkheid om namens verdachte het laatste woord te voeren ter zitting van 27 februari 2012 is door de raadsman geen gebruik gemaakt.
Het hof wijst het aanhoudingsverzoek dan wel het verzoek tot heropening van het onderzoek ter zitting, mede op grond van hetgeen hierboven uit eerder genoemd en deels aangehaalde zittingsproces-verbaal is overwogen, af.
Verweer schending art. 282 Sv
De raadman heeft zijn verweer gehandhaafd dat de voorlopige hechtenis van verdachte dient te worden opgeheven, omdat artikel 282 van het Wetboek van Strafvordering is geschonden, zoals door hem gevoerd ter zitting van het hof van 2 september 2010.
Op 2 september heeft het hof het verzoek als volgt afgewezen: er is sprake van een schending van artikel 282 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel is in hoger beroep van toepassing door de schakelbepaling van artikel 415 Wetboek van Strafvordering. Artikel 282 Wetboek van Strafvordering strekt tot bewaking van de voortgang van een zaak door het hof. De schending in deze zaak is niet dusdanig ernstig dat de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven. De vraag of er een rechtsgevolg aan het verzuim moet worden verbonden - en zo ja, welke rechtsgevolgen - is een vraag die tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak aan de orde dient te komen.
Aan de voorlopige hechtenis van verdachte is op 21 oktober 2010 vanwege het ingaan van de VI-datum een einde gekomen. Nu de raadsman nadien niet heeft aangevoerd welk rechtsgevolg aan dit verzuim dient te worden verbonden en het hof ook ambtshalve geen redenen ziet om enig gevolg aan dit verzuim te verbinden, volstaat het hof met de constatering dat sprake is van een verzuim.
Herhaalde onderzoekswensen
Indien het hof het openbaar ministerie ontvankelijk verklaart in de vervolging van verdachte, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de onderzoekswensen, zoals die zijn genoemd ter zitting van 23 januari 2012 moeten worden ingewilligd.
Het betreft een herhaald verzoek. Ter zitting van 23 januari 2012 heeft de raadsman de verzoeken nader toegelicht. Nadat het hof ter terechtzitting van 24 januari 2012 de verzoeken had afgewezen, heeft de verdediging ter gelegenheid van het pleidooi de verzoeken herhaald. Het hof zal dan ook - wederom - een beslissing nemen op die verzoeken.
Kort samengevat gaat het om de navolgende verzoeken, die in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 3] zijn gedaan door diens raadsman mr. Faber, bij welke verzoeken de raadsman van verdachte, mr. Van Gils, zich heeft aangesloten, te weten:
1. het horen als getuige van de plaatsvervangend advocaat-generaal mr. Veurink, indiens hoedanigheid van zaaksofficier van justitie in eerste aanleg;
2. het horen als getuige van de teamleiders [verbalisant 1] en [verbalisant 2];
3. het horen als getuige van de zaaksofficier in Italië, genaamd [naam]
4. het horen van de Nederlandse liaison officer;
5. het horen als getuige van de Italiaanse liaison officer;
6. het horen als getuige van brigadier [verbalisant 3];
7. het horen als getuige van [benadeelde 1];
9. een Nederlandse vertaling van de verwijzingsbeschikking d.d. 11 juni 2010 en de tenlastelegging die de basis vormde voor die beschikking;
10. de benoeming van een getuige deskundige in het Italiaanse straf(proces)recht, die de procedurele gang van zaken tijdens de vervolging en de berechting van verdachte [medeverdachte 3] in Italië moet onderzoeken;
11. een Nederlandse vertaling van de beschikking d.d. 29 maart 2011 (aanhaling Hof van Cassatie);
12. een onderzoek naar -en een vertaling van- alle mogelijke tussenvonnissen van de Assisenrechtbank Pesoro;
13. een Nederlandse vertaling van de uit Italië afkomstige rechtshulpverzoeken en in dit kader door de Italiaanse autoriteiten verstrekte stukken;
14. het verrichten van een onderzoek in alle overigen arrondissementen in Italië, maar ook in Spanje, België en Frankrijk en overige landen betrokken bij de internationale (politiële) samenwerking inzake Koolvis, naar eventuele vervolgingen en berechtingen van verdachte [medeverdachte 3];
15. een vertaling van alle op schrift gestelde afspraken die zijn gemaakt met de Italiaanse autoriteiten;
16. het verrichten van onderzoek naar mogelijke 'kennisgevingen van buitenvervolgingstelling';
18. een hernieuwde zoekslag naar alle als onvindbaar geregistreerde getuigen;
19. horen getuige [getuige 4] (nog aanvullend verzocht door mr. Faber ter zitting in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 3]).
Beoordelingskader verzoeken
De door het hof gehanteerde maatstaf bij de beoordeling van de verzoeken tot het horen van niet verschenen getuigen in hoger beroep laat zich als volgt weergeven.
1. Bij tijdig (bij appelschriftuur) ingediende verzoeken (in de zin van artikel 410 lid 3 jo. lid 1 van het Wetboek van Strafvordering) gaat het criterium van het 'verdedigingsbelang' op, doordat artikel 264 van het Wetboek van Strafvordering uitdrukkelijk van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
2. Oproeping van getuigen kan in een dergelijk geval - door van toepassing verklaring van artikel 288 van het Wetboek van Strafvordering (zie artikel 418 lid 1 van Wetboek van Strafvordering) - worden geweigerd indien:
2.1. onaannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen;
2.2. het - kort gezegd - gegronde vermoeden bestaat van het gevaar van schade aan de gezondheid/veiligheid van de getuige;
2.3. redelijkerwijs valt aan te nemen dat het openbaar ministerie niet in zijn vervolging of de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad.
3. Bij niet bij appelschriftuur ingediende verzoeken vormt het 'noodzakelijkheidscriterium' (in de zin van artikel 315 van het Wetboek van Strafvordering) het beoordelingskader waarbinnen verzoeken dienen te worden beoordeeld (artikel 418 lid 3 jo. artikel 414 van het Wetboek van Strafvordering).
4. In het geval de appelschriftuur met verzoeken later wordt ingediend dan in de artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn, maar wel binnen 14 dagen nadat het uitgewerkte vonnis door de verdediging is ontvangen, is het 'noodzakelijkheidscriterium' van toepassing. Maar - afhankelijk van de omstandigheden van het geval - kan aan het 'noodzakelijkheidscriterium' een zodanige invulling worden gegeven dat er geen wezenlijk verschil is met het resultaat dat bij de toepassing van het criterium van het verdedigingsbelang zou worden bereikt (HR 19 juni 2007, LJN AZ1702, NJ 2007, 626).
5. Het 'noodzakelijkheidscriterium' fungeert eveneens als maatstaf indien de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden en de getuige/de deskundige waar om wordt verzocht ten overstaan van een rechter (rechter-commissaris of een rechter ter zitting) is gehoord (artikel 418 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).
Met betrekking tot de alle hierboven genoemde verzoeken is de hierboven onder 3 genoemde categorie van toepassing. De beoordeling van de verzoeken dient derhalve plaats te vinden aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat gezien het recente verschijnen van het Italiaanse vonnis er sprake is van een novum, waardoor het criterium dichter tegen dat van het verdedigingsbelang aangeschoven zou moeten worden, in de zin zoals hierboven onder 4. genoemd. Het hof volgt de raadsman hierin niet. Reeds in maart 2010 is verdachte en zijn raadsman op de hoogte gesteld dat aan hem in Italië in verband met de jegens hem aanhangige strafzaak een raadsman is toegewezen en voorts wordt verdachte op de hoogte gesteld van de hem toekomende rechten en de contactgegevens van de aan hem toegevoegde raadsman. Anders dan de raadsman heeft betoogd doet zich naar het oordeel van het hof niet de situatie voor dat aan het 'noodzakelijkheidscriterium' een zodanige invulling moet worden gegeven dat er geen wezenlijk verschil meer zou zijn met het resultaat dat bij de toepassing van het criterium van het verdedigingsbelang zou worden bereikt.
Beoordeling van de verzoeken
De verzoeken hebben gemeenschappelijk dat ze van doen hebben met wat het hof gemakshalve kort en bondig aanduidt met de 'Italiaanse kwestie'.
Het hof denkt een onderverdeling aan te kunnen brengen in aard van de verzoeken. Enerzijds formuleert de raadsman verzoeken ter onderbouwing van zijn stelling dat op voorhand niet valt uit te sluiten dat het openbaar ministerie gemene zaak heeft gemaakt met de Italiaanse vervolgende instantie; een werkwijze die de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn recht tot vervolging zou kunnen raken. Anderzijds doet de raadsman verzoeken in het kader van zijn stelling dat niet op voorhand is uit te sluiten dat er in de Italiaanse procedure beslissingen zijn genomen die door de raadsman worden aangeduid als 'kennisgevingen van buitenvervolgingstelling'. Feiten die op deze wijze zouden zijn afgedaan zouden ook onder een 'ne bis in idem'-werking kunnen vallen. De raadsman verwijst hiertoe naar het Kaderbesluit (2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009) en art. 54 SUO (Schengen uitvoeringovereenkomst).
Om met dit laatste te beginnen: dit standpunt van de raadsman vindt geen steun in het recht. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1990-1991, 22 140, nr. 3, pag. 33) blijkt namelijk het volgende t.a.v. de strekking van art. 54 SUO:
'Deze bepaling bevat de erkenning van buitenlandse onherroepelijke vonnissen als beletsel voor het instellen van een strafvervolging terzake van dezelfde strafbare feiten. Deze bepaling komt overeen met artikel 68, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat onder meer buitenlandse veroordelingen en ook vrijspraken door 'Schengen'worden beschermd.'
De uitdrukkelijke verwijzing naar het tweede lid van artikel 68 Sr. geeft aan dat buitengerechtelijke afdoeningsmodaliteiten kennelijk niet door de Schengen Uitvoeringsovereenkomst worden bestreken.
De stelling van de raadsman dat zijn cliënt rechtstreeks aanspraken zou kunnen ontlenen aan het Kaderbesluit nu dit besluit een zogenoemde 'rechtstreekse werking' zou kennen, kan verder onbesproken blijven, nu dit geen steun vindt in het recht. Het hof merkt daarbij op dat het Kaderbesluit eerst na het vonnis in de Nederlandse strafzaak op 15 december 2009 in werking is getreden. Uit het Kaderbesluit blijkt voorts dat de nationale overheden in de gelegenheid worden gesteld de nodige maatregelen te treffen om aan dit kaderbesluit te voldoen tot uiterlijk 15 juni 2012.
De verzoeken van de verdediging die de strekking hebben mogelijke buitengerechtelijke afdoeningsmodaliteiten te achterhalen, worden afgewezen.
Wat de overige verzoeken betreffen, die de strekking hebben onderzoek te doen naar de mogelijke 'heimelijke vangnetprocedure'-constructie, overweegt het hof het volgende:
Het hof constateert dat het openbaar ministerie in Nederland in maart 2010 verdachte en zijn raadsman op de hoogte heeft gesteld van het feit dat in Italië een onderzoek tegen verdachte liep en hem een advocaat was toegewezen. Het hof vermag dan ook niet in te zien dat hier sprake is van heimelijkheid.
Het hof stelt voorts vast dat de raadsman de aan zijn onderzoekswensen ten grondslag liggende veronderstellingen niet dan wel ontoereikend voorziet van feiten en omstandigheden, die de ingeroepen noodzakelijkheid van de verzochte onderzoekshandelingen nader kan concretiseren. Ook overigens zijn er geen aanwijzingen die steun geven aan de stellingen van de raadsman. Nu het hof ook ambtshalve niet de noodzaak ziet van nader onderzoek in de 'Italiaanse kwestie', dienen de verzoeken van de raadsman te worden afgewezen.
Het hof wijst de verzoeken van de verdediging af.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding met betrekking tot feit 3 nietig is, omdat verdachte zich niet kan verweren. Twee van de in feit 3 genoemde deelnemers aan de criminele organisatie maken volgens het dossier deel uit van een andere organisatie dan de organisatie waarvan verdachte wordt verdacht, aldus de raadsman.
Het verweer wordt verworpen. Het is duidelijk wat verdachte wordt verweten. Dat het voor verdachte ook duidelijk is wat hem wordt verweten, blijkt uit zijn verweer dat twee van de genoemde deelnemers volgens het dossier deel uitmaken van een andere organisatie. Dat is een bewijsvraag, die hieronder aan de orde komt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Verhoorprotocol
Op dezelfde wijze als zij in eerste aanleg heeft gedaan, heeft de verdediging op grond van de totstandkoming en het gebruik van het verhoorprotocol de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging bepleit. Vormen in het vooronderzoek zijn onherstelbaar geschonden en zijn van een dermate ernst dat het meest zware rechtsgevolg dat de wet kent in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient te worden toegepast.
De rechtbank heeft hieromtrent, voor zover van belang, het navolgende in haar vonnis overwogen:
De verdediging heeft - kort samengevat en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vervolging omdat het ten behoeve van de onderzoeken Koolvis en Kluivingsbos opgestelde en bij de verhoren van de vermeende slachtoffers van mensenhandel gebruikte verhoorprotocol niet alleen als zodanig onrechtmatigheden met zich brengt, maar dat ook de wijze waarop politie en externe partners daarmee zijn omgegaan, onrechtmatigheden heeft veroorzaakt.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat bij die onrechtmatigheden sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Voor zover sprake zou zijn van schending van andere belangen dan die van verdachte, geldt dat het gaat om zeer fundamentele inbreuken waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt.
De verdediging heeft in dit verband onder meer verwezen naar de arresten inz. Zwolsman en Karman. (...)
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot dit verweer.
Het rapport d.d. 23 augustus 2007, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], waarin het verhoorprotocol is opgenomen, vermeldt als voornaamste reden voor de totstandkoming daarvan: de wens om enerzijds de verklaringsbereidheid bij vermeende slachtoffers van mensenhandel te vergroten - door vertrouwen te winnen en uitleg te geven - en anderzijds de betrouwbaarheid van de eventueel afgelegde verklaringen te bevorderen.
Het protocol dient twee doelen zo is in het rapport te lezen, namelijk:
1. bevorderen van de waarheidsvinding in het kader van het opsporingsbelang en
2. bieden van hulpverlening aan de vermeende slachtoffers waarbij externe partners worden ingezet om o.a. de invloed van voodoo te bespreken/beperken. Als externe partners zijn ingezet: een Nigeriaanse dominee genaamd [naam] en een ervaringsdeskundige die eerder als tolk is opgetreden in andere mensenhandelzaken.
De opzet van het protocol is besproken tijdens een op 23 augustus 2007 gehouden overleg in Groningen, waarbij een officier van justitie, leden van de onderzoeksteams inz. Koolvis en Kluivingsbos, alsmede de hiervoor bedoelde ervaringsdeskundige en Nigeriaanse dominee aanwezig waren. Het protocol zelf valt uiteen in een vijf-stappenplan waarin - zo constateert de rechtbank - niet alleen een ieders rol is beschreven (van respectievelijk politie, ervaringsdeskundige en dominee) maar waarin ook is aangegeven op welke wijze gesprekken met c.q. verhoren van vermeende slachtoffers dienen plaats te vinden. Daarbij is ook aandacht besteed aan de inzet van audiovisuele hulpmiddelen.
De rechtbank merkt vooreerst op dat de bijzondere aard van dit soort zaken, met name de problemen met betrekking tot de - doorgaans geringe - verklaringsbereidheid van vermeende slachtoffers en de moeizame waarheidsvinding waarmee opsporingsinstanties zich geconfronteerd zien, op zichzelf reden kan zijn op zoek te gaan naar een methode waarbij beide belangen - de waarheidsvinding en een adequate hulpverlening aan slachtoffers - beter gediend worden. De keuze voor een verhoorprotocol, als waarvan in de onderhavige zaak sprake is, kan daarmee gerechtvaardigd zijn.
Het openbaar ministerie heeft in deze zaak voor een dergelijk verhoorprotocol gekozen en in het kader van de door haar nagestreefde transparantie zijn daarin ook de eisen waaraan de gesprekken tussen vermeende slachtoffers en ervaringsdeskundige/dominee enerzijds en de uiteindelijke verhoren door opsporingsambtenaren anderzijds moeten voldoen, uitdrukkelijk in het verhoorprotocol opgenomen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het verhoorprotocol en de uitvoering daarvan het volgende:
Blijkens het verhoorprotocol hebben de zogenaamde externe partners - de ervarings-deskundige en de dominee dus - duidelijk een verschillende rol in de fase die voorafgaat aan het uiteindelijke verhoor van vermeende slachtoffers door opsporingsambtenaren. De inzet van de dominee dient kennelijk vooral gericht te zijn op hulpverlening, het als gezaghebbend geestelijke bevrijden van eventuele voodoo-invloeden, terwijl voor de ervaringsdeskundige eerder een rol weggelegd lijkt als inhoudelijk gesprekspartner van de Nigeriaanse meisjes/ vrouwen, een en ander met het oog op het eventueel doen van aangifte.
De rechtbank leidt dat niet alleen af uit de verschillende locaties waar ervaringsdeskundige en dominee de gesprekken met de meisjes/vrouwen hebben gevoerd - de dominee op "neutraal" terrein, in elk geval niet het politiebureau, en de ervaringsdeskundige juist wel op het politiebureau - maar ook uit de taakomschrijving van ervaringsdeskundige en dominee.
De dominee moet zich, aldus het protocol, vooral bezighouden met het bestrijden van eventuele voodoo-invloeden terwijl de ervaringsdeskundige meer inhoudelijk bezig is en zaken dient te bespreken als: de invloed van voodoo, de werkwijze van de criminele organisatie waar zij het slachtoffer van was, haar werk in de prostitutie en de uitbuiting.
De ervaringsdeskundige moet met andere woorden haar ervaringen delen met de veronderstelde slachtoffers.
De hiervoor omschreven, in het verhoorprotocol opgenomen, taakverdeling behoeft op zichzelf geen problemen op te leveren indien en voor zover aan de externe partners duidelijke instructies worden gegeven op welke wijze de door hen te voeren gesprekken dienen plaats te vinden. In dit verband merkt de rechtbank op dat de ervaringsdeskundige tijdens haar verhoor ter terechtzitting d.d. 11 mei 2009 desgevraagd heeft verklaard dat zij van de politie geen specifieke instructies voor de door haar met de meisjes/vrouwen te voeren gesprekken heeft gekregen. Aan haar is slechts verteld wat zij in elk geval niet moest doen, namelijk de meisjes dwingen.
Het valt op dat in het verhoorprotocol dergelijke nauwkeurig geformuleerde instructies ontbreken. De rechtbank is niet gebleken dat de externe partners voorafgaande aan de door hen te voeren gesprekken zijn geïnstrueerd door de politie en evenmin is gebleken op welke wijze die gesprekken - in het geval van de ervaringsdeskundige - zijn geëvalueerd.
De rechtbank beschouwt het ontbreken van duidelijke instructies aan de externe partners als een ernstige omissie. De verdediging heeft ten aanzien van een aantal gesprekken naar het oordeel van de rechtbank terecht scherpe kritiek geuit op de wijze waarop met name de ervaringsdeskundige in gesprek is geweest met de vermeende slachtoffers. De verdediging heeft daarbij onder meer gesteld dat er is gestuurd, gemanipuleerd en geïntimideerd waarbij zowel de ervaringsdeskundige als de dominee als verlengstuk van het opsporingsapparaat zou zijn opgetreden. De rechtbank onderschrijft die kwalificaties niet, omdat daarvan de suggestie uitgaat dat ervaringsdeskundige en dominee doelbewust bezig zouden zijn geweest om een justitie welgevallige en voor de verdachte belastende verklaring te verkrijgen van het betreffende vermeende slachtoffer. Die suggestie mist naar het oordeel van de rechtbank feitelijke grondslag.
Een omissie die niet zozeer aan het verhoorprotocol zelf kleeft, als wel aan de uitvoering daarvan, is het gebrek aan alertheid bij en controle door het openbaar ministerie ten aanzien van zowel de werkwijze van de ervaringsdeskundige als van de dominee. Op grond van het onderzoek is immers komen vast te staan dat de dominee op eigen initiatief verslagen van gesprekken met vermeende slachtoffers heeft verzonden aan politieambtenaren. Zijdens het openbaar ministerie is erkend dat zulks in strijd is met het verhoorprotocol en derhalve niet had mogen gebeuren, maar van die verslagen zou door de politie geen gebruik zijn gemaakt, aldus het openbaar ministerie. Die geruststelling overtuigt de rechtbank niet, immers achteraf kan niet worden meer worden getoetst of en op welke wijze informatie uit bedoelde gespreksverslagen invloed heeft gehad op de inhoud van de in deze zaak afgelegde verklaringen.
Ook ten aanzien van de gesprekken en werkwijze van de ervaringsdeskundige heeft het naar het oordeel van de rechtbank aan de vereiste controle door het openbaar ministerie ontbroken.
In het kader van het doen van een eventuele aangifte dient aan vermeende slachtoffers van mensenhandel de zogenaamde B9-procedure en de consequenties daarvan te worden uitgelegd. Die verplichting berust evenwel bij de betreffende opsporingsambtenaar.
De rechtbank stelt echter vast dat de ervaringsdeskundige meer dan eens, en tijdens een en hetzelfde gesprek met een vermeend slachtoffer soms ook bij herhaling, de B9-procedure heeft genoemd en in dat verband niet alleen heeft beklemtoond welke voordelen die procedure kan opleveren, maar ook welke nadelige gevolgen (uitzetting) het kan hebben als je uit de procedure wordt gezet.
Een deugdelijke, inhoudelijke en tijdige evaluatie -aanstonds na een gesprek met een vermeend slachtoffer- had aanleiding kunnen zijn voor de betreffende opsporings-ambtena(a)r(en) om aan de ervaringsdeskundige nog eens duidelijk te maken wat wel en wat niet tot haar taak behoorde.
Hetzelfde geldt voor de wijze waarop sommige gesprekken door de ervaringsdeskundige zijn gevoerd. In een aantal gevallen lijkt er geen sprake te zijn van een gesprek c.q. dialoog met een vermeend slachtoffer maar eerder van een monoloog van de ervaringsdeskundige waarin zij zeer uitvoerig (soms meer dan 4 pagina's lang) en gedetailleerd vertelt over wat zij heeft meegemaakt.
Het bepaald niet denkbeeldige risico daarvan is dat een getuige/aangeefster in de door haar uiteindelijk ten overstaan van een opsporingsambtenaar af te leggen verklaring/aangifte bewust dan wel onbewust delen van of details uit de "monoloog" van de ervaringsdeskundige overneemt. Met andere woorden: het gevaar van beïnvloeding ligt hier op de loer, waarmee de uiteindelijke aangifte aan betrouwbaarheid en dus bewijskracht kan inboeten.
Mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat - naar de ervaring heeft geleerd en statistieken hebben uitgewezen - nogal eens ten onrechte een beroep op de B9-regeling wordt gedaan door vreemdelingen en extra waakzaamheid te dien aanzien in elk geval geboden is,
had naar het oordeel van de rechtbank van het openbaar ministerie in deze zaak mogen worden verwacht dat zij juist bij de inzet van genoemde externe partners volledig de regie had gehouden. Er hadden diverse controlemomenten moeten worden ingebouwd teneinde beïnvloeding van de vermeende slachtoffers te voorkomen.
Met betrekking tot de "daadwerkelijke verhoren" van de vermeende slachtoffers door opsporingsambtenaren is in de toelichting op het verhoorprotocol onder 5. "Monitoren proces/opslag gegevens", vermeld dat daarvan opnamen worden gemaakt en dat die opnamen audiovisueel zullen zijn. De rechtbank stelt vast dat de zich in het dossier bevindende aangiftes uitsluitend auditief zijn opgenomen, althans van audiovisuele vastlegging is de rechtbank niet gebleken. Ten aanzien van het "daadwerkelijk verhoor" is verder in genoemde toelichting onder 4. onder meer vermeld dat een zogenaamd "studioverhoor" zal plaatsvinden.
Kennelijk heeft men hierbij het oog gehad op het zogenaamde studioverhoor dat standaard - op grond van daarvoor geldende richtlijnen - plaatsvindt in zedenzaken bij het horen van zeer jonge, minderjarige, slachtoffers. De rechtbank constateert dat van studioverhoren geen sprake is geweest ofschoon daar vanwege de aard van de zaak alle reden toe was.
Het bevreemdt de rechtbank evenzeer, en zij beschouwt het als een groot gemis in een zo grote en belangwekkend geachte strafzaak als de onderhavige, dat van vorenbedoelde verhoren geen audiovisuele opnamen zijn gemaakt. Daarmee ontbreekt immers de mogelijkheid om de wijze waarop de verklaringen tot stand zijn gekomen te toetsen.
De rechtbank komt op grond van het hiervoor overwogene tot de volgende conclusie.
Het verhoorprotocol kan op zichzelf worden beschouwd als een legitieme en goed bedoelde poging van het openbaar ministerie om de hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren en daarmee de verklaringsbereidheid bij diezelfde slachtoffers alsmede de waarheidsvinding in deze gecompliceerde zaken te bevorderen.
De rechtbank is overtuigd van de integriteit van het openbaar ministerie bij het opstellen en uitvoeren van meergenoemd protocol en de keuze en inzet van externe partners daarbij.
Van de inzet van een innovatieve, nieuwe opsporingsmethode welke ter goedkeuring aan het College van Procureurs-Generaal had behoren te worden voorgelegd - zoals de verdediging heeft betoogd - is, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De ervaringsdeskundige en de dominee zijn niet ingezet in het kader van het opsporingsonderzoek maar slechts met het oog op het verbeteren van de begeleiding van potentiële slachtoffers van mensenhandel waarbij het kennelijke doel was belemmeringen ten aanzien van het kunnen verklaren over wat er werkelijk was gebeurd, weg te nemen.
Daarbij heeft het openbaar ministerie evenwel uit het oog verloren dat een strakke regie bij uitstek geboden is indien "gebruik" wordt gemaakt van burgerdeskundigen in de fase waarin reeds bewijs wordt vergaard tegen mogelijke verdachten.
Hoezeer die strakke regie vereist is, blijkt alleen al uit het feit dat het openbaar ministerie heeft erkend dat de ervaringsdeskundige, voorafgaande aan het gesprek met [slachtoffer 1], ten onrechte kennis heeft genomen van (relevante) tapgesprekken, waarvan zij de inhoud vervolgens heeft voorgehouden aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Aan het openbaar ministerie kan worden verweten dat zij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het opstellen van het verhoorprotocol en vooral dat zij in ernstige mate te kort is geschoten bij de controle op de uitvoering daarvan.
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, kan een en ander verstrekkende gevolgen hebben voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de in deze zaak door vermeende slachtoffers afgelegde verklaringen. Ten aanzien van elk individueel slachtoffer zal moeten worden onderzocht of de afgelegde verklaring(en) de toets van betrouwbaarheid kan/kunnen doorstaan.(...)
De rechtbank verwerpt het beroep op niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en overweegt daartoe het volgende.
Voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie als sanctie is volgens het arrest inz. Zwolsman slechts plaats, indien sprake is van "ernstige inbreuken op beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor 'doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan".
Met andere woorden, er dient sprake te zijn van een grove mate van verwijtbaarheid aan het openbaar ministerie.
Dit betekent dat een onrechtmatigheid dient te worden vastgesteld, dat de belangen van de verdachte in deze zaak dienen te zijn getroffen en dat zulks is vastgesteld en dat doelbewust of met grove verwaarlozing van die belangen aan een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Ingevolge het arrest inz. Karman kan in hoge uitzondering, ook indien geen verwijtbaarheid bestaat en verdachte niet daadwerkelijk in zijn belangen is getroffen, plaats zijn voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daarvan is sprake, indien ernstige schending is vastgesteld van een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde, dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt Dat hiervan alleen in hoge uitzondering sprake is en deze (extra) grond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie terughoudend dient te worden toegepast volgt uit opvolgende rechtspraak, onder meer in HR 2002, 8 en HR 14 januari 2003, 2003, 288.
De uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in de zaak Kahn vs het Verenigd Koninkrijk (12 mei 2000) geeft aan dat aan de eis van eerlijkheid van de strafprocedure is voldaan wanneer de strafprocedure 'as a whole' (in zijn geheel) eerlijk is. Het is derhalve niet meer van belang of een verdachte in een belang is geschaad, maar of met de overtreden norm de eerlijkheid van het proces van verdachte is aangetast, waarmee de Schutznorm wordt gerelativeerd.
De rechtbank is van oordeel dat, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, wel kan worden gesproken van ernstige tekortkomingen van het openbaar ministerie bij met name de controle op de uitvoering van het verhoorprotocol, maar dat die tekortkomingen niet van zodanige aard zijn dat de conclusie gerechtvaardigd is, dat sprake is van ernstige inbreuken op beginselen van de behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan, dan wel van de situatie dat in casu een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke procesorde is geschonden dat daarmee het wettelijk systeem in zijn kern wordt geraakt.
De door de verdediging geuite kritiek ten spijt, kan het hof zich verenigen met de hierboven weergegeven overwegingen van de rechtbank. De door de rechtbank gemaakte opmerking dat zij het als een groot gemis beschouwt dat van de verhoren van de vermeende slachtoffers geen audiovisuele opnamen verdient een kanttekening. De opmerking berust op een omissie: de politieverhoren zijn wel audiovisueel geregistreerd.
De ook door de rechtbank benadrukte bijzondere aard van de ten laste gelegde gronddelicten met betrekking tot bewijsvergaring en waarheidsvinding rechtvaardigen een onderzoek naar methoden die in commune strafzaken minder gebruikelijk zijn en daardoor kunnen afwijken van de geijkte paden, zoals in casu is gedaan door de ontwikkeling van een specifiek verhoorprotocol waarin een rol is weggelegd voor de inzet van burgers zoals ervaringsdeskundigen. De veronderstelling van de zijde van het openbaar ministerie dat de vermeende slachtoffers van mensenhandel -mede vanwege de hiermee verband houdende culturele bepaaldheid van dit fenomeen- door op voodoo geïnspireerde bedreigingen belemmerd zouden kunnen worden in het naar waarheid verklaren, komt ook niet zo maar uit de lucht vallen. "Voodoo-praktijken' om de verklaringsvrijheid van slachtoffers van mensenhandel te beperken blijken niet alleen uit (de via gespreksverslagen kenbare) ervaringen van de ervaringsdeskundige maar ook uit de verklaring van de niet aan het verhoorprotocol onderworpen [slachtoffer 2]. Met de rechtbank ziet het hof in de ontwikkeling, de inzet alsmede de gebruikmaking van het verhoorprotocol geen belemmering om het openbaar ministerie ontvankelijk te verklaren in de vervolging. De daartoe strekkende verweren van de verdediging worden dan ook verworpen.
Vervolging van verdachte in Italië
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van verdachte, omdat het openbaar ministerie in strijd met artikel 552l van het Wetboek van Strafvordering actief heeft bijgedragen aan de vervolging van verdachte in Italië. Die bijdrage bestaat uit het voldoen aan rechtshulpverzoeken van Italië, in de wetenschap dat verdachte ook in Nederland voor dezelfde feiten wordt vervolgd. Hierdoor is volgens de raadsman verdachte's recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM geschonden.
Het hof constateert dat het openbaar ministerie in Nederland in maart 2010 verdachte en zijn raadsman op de hoogte heeft gesteld van het feit dat in Italië een onderzoek tegen verdachte liep en hem een advocaat was toegewezen. Het openbaar ministerie heeft de door Italië gedane rechtshulpverzoeken uitgevoerd. De advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof meegedeeld dat het openbaar ministerie voorafgaand aan de uitvoering van die rechtshulpverzoeken afspraken heeft gemaakt met Italië om dubbele vervolging te voorkomen. De stelling van de raadsman dat de rechtshulpverzoeken zijn uitgevoerd teneinde het mogelijk te maken dat verdachte in Italië voor dezelfde feiten zou worden vervolgd als in Nederland, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk geworden. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is derhalve niet aan de orde.
Rechtsmacht ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van verdachte, omdat het deelnemen aan een criminele organisatie zoals onder 3 is ten laste gelegd niet strafbaar is in Duitsland, België, Frankrijk Spanje, Engeland en Nigeria.
Ingevolge art. 2 van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt.
Indien naast in ook buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar het strafbare feit is gepleegd, is op grond van de hiervoor genoemde wetsbepaling vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden, ongeacht de strafbaarheid van dat feit in het buitenland. (HR 27 oktober 1998, NJ 1999, 221).
Aan verdachte is - kort gezegd - onder 3 ten laste gelegd het deelnemen aan een criminele organisatie 'te Deventer en/of Middelburg en/of Amsterdam en/of Eindhoven elders in Nederland en/of Duitsland en/of België en/of Frankrijk en/of Italië en/of Spanje en/of Engeland en/of Duitsland en/of Nigeria'.
Aldus laat de tenlastelegging de mogelijkheid open dat het feit niet mede in Nederland is begaan. In dat geval kan geen rechtsmacht worden gebaseerd op artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht en dient aan de orde te komen of rechtsmacht kan worden gebaseerd op artikel 5 (met name lid 1 sub 2) van het Wetboek van Strafrecht nu verdachte de Nederlandse nationaliteit heeft.
Het hof heeft zich ervan vergewist dat ook Duitsland, België, Frankrijk, Italië en Engeland strafbaarstelling kennen die in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermen als de Nederlandse strafbaarstelling uit artikel 140 Wetboek van Strafrecht1. Dat ook de gronddelicten mensenhandel en mensensmokkel in alle in de ten laste gelegde genoemde landen strafbaar zijn, acht het hof een feit van algemene bekendheid, mede omdat die strafbaarstelling voortvloeit uit verdragen waarbij zowel Nederland als die landen partij zijn. De autoriteiten in die betreffende landen hebben ook uitvoering gegeven aan rechtshulpverzoeken ten behoeve van het onderzoek naar die feiten.
Het is het hof niet gebleken dat Nigeria en Spanje een met artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht overeenkomende strafbepaling kennen. Er bestaat derhalve geen rechtsmacht ten aanzien van het sub 3 ten laste gelegde voor zover dat slechts is begaan in Nigeria en Spanje. In zoverre zal het openbaar ministerie in de vervolging niet ontvankelijk worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Omwille van de leesbaarheid zal in dit arrest verdachte [verdachte] ook wel worden aangeduid als [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2].
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 oktober 2007 te Deventer en/of Assen en/of Zeegse en/of Baexem en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in België en/of Frankrijk en/of Spanje en/of Italië en/of Engeland en/of Duitsland en/of Nigeria, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a.
[benadeelde 1], geboren op [1989], en/of [benadeelde 2], geboren op [1990], en/of [benadeelde 3], geboren op [1983], en/of [slachtoffer 2], geboren op [1989], en/of [slachtoffer 3], geboren op [1989], en/of [slachtoffer 4], geboren op [1991] en/of [slachtoffer 5], geboren op [1989], (telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 3] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5];
(art. 273a lid 1 onder 1e , vernummerd tot 273f lid 1 onder 1e , Wetboek van
Strafrecht)
b.
[benadeelde 1], geboren op [1989], en/of [benadeelde 2], geboren op [1990], en/of [benadeelde 3], geboren op [1983], en/of [slachtoffer 2], geboren op [1989], en/of [slachtoffer 3], geboren op [1989], en/of [slachtoffer 4], geboren op [1991] en/of [slachtoffer 5], geboren op [1989], heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 3] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] terwijl genoemde personen of een of meer van hen de leeftijd van 18 jaren nog niet had(den) bereikt;
(art. 273a lid 1 onder 2e , vernummerd tot 273f lid 1 onder 2e Wetboek van
Strafrecht)
c.
[benadeelde 1], geboren op [1989], en/of [benadeelde 2], geboren op [1990], en/of [benadeelde 3], geboren op [1983], en/of [slachtoffer 2], geboren op [1989], en/of [slachtoffer 3], geboren op [1989], en/of [slachtoffer 4], geboren op [1991] en/of [slachtoffer 5], geboren op [1989], heeft mede genomen en/of heeft aangeworven met het oogmerk die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 3] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
(art. 273a lid 1 onder 3e , vernummerd tot 273f lid 1 onder 3e Wetboek van
Strafrecht)
d.
[benadeelde 1], geboren op [1989], en/of [benadeelde 2], geboren op [1990], en/of [benadeelde 3], geboren op [1983], en/of [slachtoffer 2], geboren op [1989], en/of [slachtoffer 3], geboren op [1989], en/of [slachtoffer 4], geboren op [1991] en/of [slachtoffer 5], geboren op [1989] meermalen, althans eenmaal, (telkens)
heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 3] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling terwijl die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 3] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] de leeftijd van 18 jaren nog niet had(den) bereikt;
(art. 273a lid 1 onder 5e , vernummerd tot 273f lid 1 onder 5e Wetboek van Strafrecht)
immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen aldaar op verschillende tijdstippen, al dan niet met voormeld oogmerk en/of al dan niet opzettelijk
voor wat betreft genoemde [benadeelde 1] (zaaksdossier 2):
-die [benadeelde 1] in Nigeria verteld of doen laten vertellen dat in Europa veel werk was en/of dat zij daar veel geld kon verdienen (code UN 1) en/of
-die [benadeelde 1] in het ongewisse gelaten over de aard van de door haar te verrichten werkzaamheden (code UN 2) en/of
-die [benadeelde 1] in Nigeria onderworpen of doen laten onderwerpen aan voodoopraktijken en/of haar (in dat kader) gezegd dat zij € 60.000,- althans een (groot) geldbedrag, aan ene [naam] moest geven, althans diende af te dragen (code UN 3) en/of
- voor die [benadeelde 1] de kosten voor de reis per vliegtuig naar Nederland of enige andere bestemming binnen Europa betaald waardoor er een verplichting tot terugbetaling aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) ontstond (code UN 4) en/of
-voor die [benadeelde 1] een (vals) paspoort/identiteitsdocument geregeld teneinde vanuit Nigeria naar Nederland en/of een ander land in Europa te kunnen reizen en/of haar geïnstrueerd met betrekking tot het verhaal dat zij moest vertellen wanneer zij in Nederland was aangekomen (code UN 5) en/of
-die [benadeelde 1] een telefoonnummer verstrekt hetwelk zij moest bellen wanneer zij in een opvangcentrum voor asielzoekers was geplaatst (code UN 6) en/of
- die [benadeelde 1] vanuit een opvangcentrum meegenomen naar een woning en haar onderdak verschaft (code UN 7) en/of
-die [benadeelde 1] naar Italië gebracht en/of vergezeld alwaar die [benadeelde 1] zich diende te prostitueren (code UN 8) en/of
-voor die [benadeelde 1] in Italië huisvesting geregeld of daarbij bemiddeld (code UN 9) en/of
die [benadeelde 1] gedwongen, althans bewogen, om (een deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) af te staan en/of af te dragen (code UN 10) en/of
-die [benadeelde 1] gedwongen, althans bewogen om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie (code UN 11) en/of
-die [benadeelde 1] gedreigd te slaan en/of geslagen (code UN 12) en/of
-die [benadeelde 1] bedreigd door haar de ernstige consequenties (de dood van haar moeder en/of zusje) van het verbreken van de voodoobelofte voor te houden wanneer zij niet zou werken (code UN 13) en/of
- door die [benadeelde 1] vanuit Nigeria naar Nederland te halen, te laten komen of te laten brengen en/of in Nederland onderdak te verschaffen en/of vervolgens onder te brengen in Italië, terwijl deze geen Nederlands
en/of Italiaans sprak of begreep en/of geen officiële identiteitspapieren en/of geen middelen van bestaan en/of geen onderdak had, die [benadeelde 1] in een zeer afhankelijke positie [van verdachte en/of verdachtes
mededader(s)] gebracht en/of gehouden;
voor wat betreft genoemde [benadeelde 2], (zaaksdossier 10):
- die [benadeelde 2] in Nigeria onderdak verschaft nadat zij was gevlucht voor geweld in haar woonplaats (code EV 1) en/of
-die [benadeelde 2] verteld dat zij in het huis, waar zij verbleef, moest blijven om geen aandacht van andere mensen te trekken (code EV 2) en/of
- die [benadeelde 2] verteld dat zij naar Europa kon gaan en/of daar een rijke vrouw zou worden (code EV 3) en/of
-die [benadeelde 2] in de waan gelaten dat zij op een boerderij zou gaan werken (code EV 4) en/of
-die [benadeelde 2] in Nigeria onderworpen aan voodoopraktijken, waarbij lichaamseigen stoffen( zoals haar, nagels en/of bloed) werden afgenomen en/of beloften dienden te worden afgelegd (betrekking hebbend op het zwijgen tegenover de politie en/of het niet doorgeven van namen en/of het niet achterhouden van geld) waaraan die [benadeelde 2] zich diende te houden om te voorkomen dat zij zou sterven in een ongeluk of doodbloeden en/of gek worden (code EV 5) en/of
-die [benadeelde 2] verteld dat zij geld diende te betalen aan de (een) vrouw in Italië (code EV 6) en/of
-die [benadeelde 2] seksueel misbruikt (code EV 7) en/of
-voor die [benadeelde 2] de kosten voor de reis per vliegtuig naar Nederland of enige andere bestemming binnen Europa betaald waardoor er een verplichting tot terugbetaling aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) ontstond (code EV 8) en/of
-voor die [benadeelde 2] een (vals) paspoort/identiteitsdocument geregeld teneinde vanuit Nigeria naar Nederland en/of een ander land binnen Europa te kunnen reizen, althans haar een vliegticket verstrekt en/of aan boord van een vliegtuig naar Nederland gebracht en/of haar geïnstrueerd met betrekking tot het verhaal dat zij moest vertellen wanneer zij in Nederland was aangekomen (code EV 9) en/of
-die [benadeelde 2] een telefoonnummer verstrekt hetwelk zij moest bellen wanneer zij in Nederland in een opvangcentrum voor asielzoekers was geplaatst (code EV 10) en/of
-er voor gezorgd, dat die [benadeelde 2] met onbekende bestemming vertrok uit bedoeld opvangcentrum, dan wel daarbij een bemiddelende rol gespeeld (code EV 11) en/of
-voor die [benadeelde 2] de reis naar Italië en/of huisvesting dan wel opvang in Italië geregeld of daarbij bemiddeld (code EV 12) en/of
- die [benadeelde 2] gedwongen, althans bewogen, zich in Italië te prostitueren en/of om (een deel van) haar verdiensten uit die prostitutie aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) af te staan en/of af te dragen (cod EV 13) en/of
- die [benadeelde 2] gedwongen, althans bewogen om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en/of
- die [benadeelde 2] gecontroleerd tijdens haar werkzaamheden (code EV 14) en/of
-die [benadeelde 2] geslagen en/of gedreigd te slaan (code EV 15) en/of
- door die [benadeelde 2] vanuit Nigeria naar Nederland te halen, te laten komen of te laten brengen en/of in Nederland onderdak te verschaffen en/of vervolgens onder te brengen in Italië, terwijl deze geen Nederlands en/of Italiaans sprak of begreep en/of geen officiële identiteitspapieren en/of geen middelen van bestaan en/of geen onderdak had, die [benadeelde 2] in een zeer afhankelijke positie [van verdachte en/of verdachtes mededader(s)] gebracht en/of gehouden;
voor wat betreft genoemde [benadeelde 3], (zaakdossier 12):
-die [benadeelde 3] in Nigeria voorgesteld naar Europa te reizen om daar als verkoopster te gaan werken en/of om schoonmaakwerkzaamheden te verrichten (code JO 1) en/of
-die [benadeelde 3] verteld dat [naam] (de zus van haar vriend [naam]) die zich al in Europa bevond) haar wel kon helpen om naar Europa te reizen (code JO 2) en/of
-die [benadeelde 3] aan een of meer voodoo-rituelen onderworpen (code JO 3) en/of
-die [benadeelde 3] in Nigeria in een woning ondergebracht en/of haar
daar in haar vrijheid beperkt (code JO 4) en/of
-die [benadeelde 3] verteld dat zij dood zou gaan of gek zou worden wanneer zij iets aan de politie zou vertellen (code JO 5) en/of
-die [benadeelde 3] verteld hoe ze moest handelen met het te gebruiken paspoort en/of hoe zij zich moest gedragen op het vliegveld en/of wat zij moest zeggen wanneer zij door de politie werd aangehouden (code JO 6) en/of
-die [benadeelde 3] een of meer telefoonnummers verstrekt die zij uit het hoofd moest leren en die zij moest bellen of berichten nadat zij was aangekomen in Nederland, althans Europa, (code JO 7) en/of
-voor die [benadeelde 3] een (vals) paspoort of identiteitsdocument (op naam van [naam]) geregeld teneinde vanuit Nigeria naar Nederland te kunnen reizen en/of haar een vliegticket verstrekt en/of haar aan boord van een vliegtuig naar Nederland gebracht (code JO 8) en/of
-voor die [benadeelde 3] de kosten voor de reis per vliegtuig naar Nederland of enige andere bestemming binnen Europa betaald waardoor er een verplichting tot terugbetaling aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) ontstond (code JO 9) en/of
-er voor gezorgd, dat die [benadeelde 3] met onbekende bestemming vertrok uit het opvangcentrum voor asielzoekers in Nederland, waarin zij was geplaatst, dan wel daarbij een bemiddelende rol gespeeld (code JO 10) en/of
-voor die [benadeelde 3] de reis naar Italië en/of huisvesting dan wel opvang in Frankrijk en/of Italië geregeld of daarbij bemiddeld en/of haar op een deel van de reis (van Nederland naar Parijs) vergezeld en/of voor die [benadeelde 3] (daartoe) een (vals) paspoort of identiteitsdocument of zogenaamd [naam] (op naam van [naam]) geregeld en/of aan haar verstrekt of doen verstrekken (code JO 11) en/of
-die [benadeelde 3] gedwongen, althans bewogen, zich in Italië te prostitueren en/of om (een deel van) haar verdiensten uit die prostitutie aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of haar gezegd dat zij 6 dagen per week diende te werken, ook gedurende de
periode dat zij menstrueerde, en/of haar daartoe middelen verschaft (code JO 12) en/of
-die [benadeelde 3] verteld dat zij een schuld had bij degene die haar naar Europa had gehaald of gebracht van € 45.000,- althans een groot geldbedrag (code JO 13) en/of
-die [benadeelde 3] gedreigd met voodoo (code JO 14) en/of
-door die [benadeelde 3] vanuit Nigeria naar Nederland te halen, te laten komen of te laten brengen en/of in Nederland onderdak te verschaffen en/of vervolgens onder te brengen in Italië, terwijl deze geen Nederlands en/of Italiaans sprak of begreep en/of geen officiële identiteitspapieren en/of geen middelen van bestaan en/of geen onderdak had, die [benadeelde 3] in een zeer afhankelijke positie [van verdachte en/of verdachtes mededader(s)] gebracht en/of gehouden;
voor wat betreft genoemde [slachtoffer 2], (zaaksdossier 3):
-die [slachtoffer 2] in Nigeria voorgesteld naar Italië te gaan om daar voor iemand werk te gaan verrichten (code AG 1) en/of
-die [slachtoffer 2] (aanvankelijk) in het ongewisse gelaten omtrent de aard van de te verrichten werkzaamheden en/of haar meegedeeld dat zij dat wel zou horen wanneer ze in Italië was aangekomen (code AG 2) en/of
-die [slachtoffer 2] verteld dat zij € 60.000,- althans een aanzienlijk geldbedrag moest terugbetalen (aan de persoon in Italië) als zijnde de kosten voor het laten reizen naar Italië (code AG3)
-die [slachtoffer 2] in Nigeria onderworpen aan een (voodoo-)ritueel, waarbij lichaamseigen stoffen en/of kleding werden afgenomen en/of een eed of belofte diende te worden afgelegd teneinde haar te houden aan de verplichting tot terugbetaling van voornoemd geldbedrag (code AG 4) en/of
-die [slachtoffer 2] verteld of doen vertellen dat haar slechte dingen zouden overkomen en/of dat zij getroffen zou worden door hartkwalen wanneer zij niet het geld terug betaalde (code AG5) en/of
-die [slachtoffer 2] (in Nigeria) in huis genomen in afwachting van haar vertrek naar Italië, dan wel Europa (code AG 6) en/of
-die [slachtoffer 2] een (vals) reisdocument en/of een vliegticket verschaft en/of haar verteld wat zij moest zeggen wanneer ze eenmaal in Nederland, althans Europa, was aangekomen en/of haar een telefoonnummer gegeven wat zij moest bellen wanneer zij was aangekomen en/of er voor gezorgd dat zij aan boord van een vliegtuig naar Nederland kwam (code AG 7) en/of
-er voor gezorgd, dat die [slachtoffer 2], met onbekende bestemming vertrok uit de opvang, waarin zij in Nederland was geplaatst en/of daarbij contact opgenomen en/of onderhouden met een of meer van verdachtes mededaders (code AG 8) en/of
-die [slachtoffer 2] vervoerd en/of begeleid of doen begeleiden door Nederland en/of haar gehuisvest of onderdak verschaft en/of haar verzorgd en/of haar van een of meer (reis)documenten voorzien (code AG 9)
-die [slachtoffer 2] naar België gebracht en/of er voor gezorgd dat zij vandaar via Parijs naar Milaan, althans Italië, is gebracht althans gereisd en aldaar is opgevangen (code AG 10) en/of
-die [slachtoffer 2] gedwongen, althans bewogen, zich in Italië te prostitueren en/of om (een deel van) haar verdiensten uit die prostitutie aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of haar met betrekking tot de prostitutie geïnformeerd omtrent werkplek, werkkleding en/of te vragen bedragen (code AG 11) en/of
-die [slachtoffer 2] gedreigd met (de gevolgen van) voodoo en/of herinnerd aan de afgelegde eed of belofte en/of verbaal geweld tegen haar gebruikt en/of haar gedreigd met represaillemaatregelen tegen haar familie in Nigeria (code AG12) en/of
-door die [slachtoffer 2] vanuit Nigeria naar Nederland te
halen, te laten komen of te laten brengen en/of in Nederland onderdak te verschaffen en/of vervolgens onder te brengen in Italië, terwijl deze geen Nederlands en/of Italiaans sprak of begreep en/of geen officiële identiteits-
papieren en/of geen middelen van bestaan en/of geen onderdak had, die [slachtoffer 2] in een zeer afhankelijke positie [van verdachte en/of verdachtes mededader(s)] gebracht en/of gehouden;
voor wat betreft [slachtoffer 3], (zaaksdossier 4):
-die [slachtoffer 3] in Nigeria geronseld en/of onderdak verschaft in afwachting van haar vertrek naar Europa (code OV 1) en/of
-die [slachtoffer 3] in Nigeria onderworpen aan voodoopraktijken en/of haar (in dat kader) gezegd dat zij een (groot) geldbedrag diende af te dragen (code OV 2) en/of
-die [slachtoffer 3] voorzien van een (vals) paspoort op naam van [naam] en/of voor haar de reis naar Europa (Nederland) geregeld en/of haar een aanbevelingsbrief meegegeven (code OV 3) en/of
-voor die [slachtoffer 3] de kosten voor de reis per vliegtuig naar Nederland of enige andere bestemming binnen Europa betaald waardoor er een verplichting tot terugbetaling aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) ontstond (code OV 4) en/of
-er voor gezorgd, dat die [slachtoffer 3], nadat zij in Nederland in een opvangcentrum voor asielzoekers (te Leek) was geplaatst, met onbekende bestemming vertrok uit bedoeld opvangcentrum, dan wel daarbij een
bemiddelende rol gespeeld en/of haar daarna onderdak verschaft (code OV 5) en/of
-die [slachtoffer 3] (via België en/of Frankrijk) naar Italië gebracht of doen brengen of laten reizen (code OV 6) en/of
-die [slachtoffer 3] in Italië onderdak verschaft en/of haar daar tot prostitutie gebracht (code OV 7) en/of
-door die [slachtoffer 3] vanuit Nigeria naar Nederland te halen, te laten komen of te laten brengen en/of in Nederland onderdak te verschaffen en/of
vervolgens onder te brengen in Italië, terwijl deze geen Nederlands en/of Italiaans sprak of begreep en/of geen officiële identiteitspapieren en/of geen middelen van bestaan en/of geen onderdak had, die [slachtoffer 3] in een zeer afhankelijke positie [van verdachte en/of verdachtes mededader(s)] gebracht en/of gehouden;
voor wat betreft [slachtoffer 4], (zaaksdossier 8):
-die [slachtoffer 4] in Nigeria geronseld en/of onderdak verschaft in afwachting van haar vertrek naar Europa (code OK 1) en/of
-die [slachtoffer 4] in Nigeria onderworpen aan voodoopraktijken en/of haar (in dat kader) gezegd dat zij een (groot) geldbedrag diende af te dragen (code OK 2) en/of
-die [slachtoffer 4] voorzien van een (vals) paspoort op naam van [naam] en/of voor haar de reis naar Europa (Nederland) geregeld en/of haar een aanbevelingsbrief meegegeven (code OK 3) en/of
-voor die [slachtoffer 4] de kosten voor de reis per vliegtuig naar Nederland of enige andere bestemming binnen Europa betaald waardoor er een verplichting tot terugbetaling aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) ontstond (code OK 4) en/of
-er voor gezorgd, dat die [slachtoffer 4], nadat zij in Nederland in een opvangcentrum voor asielzoekers (te Baexum) was geplaatst, met onbekende bestemming vertrok uit bedoeld opvangcentrum, dan wel daarbij een
bemiddelende rol gespeeld en/of haar daarna onderdak verschaft (code OK 5) en/of
-die [slachtoffer 4] naar Duitsland gebracht of doen brengen of laten reizen (code OK 6) en/of
-die [slachtoffer 4] in Duitsland onderdak verschaft en/of haar daar tot prostitutie gebracht (code OK 7) en/of
- door die [slachtoffer 4] vanuit Nigeria naar Nederland te halen, te laten komen of te laten brengen en/of in Nederland onderdak te verschaffen en/of vervolgens onder te brengen in Duitsland, terwijl deze geen Nederlands en/of Duits sprak of begreep en/of geen officiële identiteitspapieren en/of geen middelen van bestaan en/of geen onderdak had, die [slachtoffer 4] in een zeer afhankelijke positie [van verdachte en/of verdachtes mededader(s)] gebracht en/of gehouden;
voor wat betreft [slachtoffer 5] (zaaksdossier 1):
-die [slachtoffer 5] in Nigeria geronseld en/of onderdak verschaft in afwachting van haar vertrek naar Europa (code OM 1) en/of
-die [slachtoffer 5] in Nigeria onderworpen aan voodoopraktijken en/of haar (in dat kader) gezegd dat zij een (groot) geldbedrag diende af te dragen (code OM 2) en/of
-die [slachtoffer 5] verteld, althans in de waan gelaten, dat zij in het buitenland naar school zou gaan (code OM 3) en/of
-die [slachtoffer 5] voorzien van een (vals) paspoort of identiteitsbewijs en/of voor haar de reis naar Europa (Nederland) geregeld (code OM 4) en/of
- voor die [slachtoffer 5] de kosten voor de reis per vliegtuig naar Nederland of enige andere bestemming binnen Europa betaald waardoor er een verplichting tot terugbetaling aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) ontstond (code UN 4) en/of
-er voor gezorgd, dat die [slachtoffer 5], nadat zij in Nederland in een opvangcentrum voor asielzoekers (te Deventer) was geplaatst, met onbekende bestemming vertrok uit bedoeld opvangcentrum, dan wel daarbij een bemiddelende rol heeft gespeeld en/of haar daarna onderdak verschaft (code OM 6) en/of
-die [slachtoffer 5] naar Frankrijk en/of enig ander land binnen Europa gebracht of doen brengen of laten reizen (code OM 7) en/of
-die [slachtoffer 5] in Frankrijk onderdak verschaft en/of haar daar tot prostitutie gebracht (code OM 8) en/of
-door die [slachtoffer 5] vanuit Nigeria naar Nederland te halen, te laten komen of te laten brengen en/of in Nederland onderdak te verschaffen en/of vervolgens onder te brengen in Frankrijk, terwijl deze geen Nederlands en/of Frans sprak of begreep en/of geen officiële identiteitspapieren en/of geen middelen van bestaan en/of geen onderdak had, die [slachtoffer 5] in een zeer afhankelijke positie [van verdachte en/of verdachtes mededader(s)] gebracht en/of gehouden;
2 primair:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 oktober 2007 te Deventer en/of Assen en/of Zeegse en/of Baexem en/of Amsterdam en/of Oisterwijk en/of Middelburg en/of elders in Nederland en/of in België en/of Frankrijk en/of Spanje en/of Italië en/of Engeland en/of Duitsland en/of elders in Europa en/of in Nigeria, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer anderen, te weten
-[slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] (-allen- zaaksdossier 1 ) en/of
-[slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] (-allen- zaaksdossier 2) en/of
-[slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 14] (-beiden- zaaksdossier 3) en/of
-[slachtoffer 15] (ook [slachtoffer 15] genoemd) en/of [slachtoffer 16][medeverdachte 18][slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 17] (-allen- zaaksdossier 4) en/of
-[slachtoffer 18] en/of [slachtoffer 19] (-beiden- zaaksdossier 5) en/of
-[slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 21] (-beiden- zaaksdossier 6) en/of
-een persoon, genaamd [slachtoffer 22] (zich ook noemend [slachtoffer 22]) (zaakdossier 7) en/of
-[slachtoffer 1] en/of [getuige 2] en/of [slachtoffer 23] (ook [slachtoffer 23] genoemd) en/of [slachtoffer 24] en/of [benadeelde 4] en/of een persoon die "[slachtoffer 25]" wordt genoemd (-allen- zaaksdossier 8) en/of
-[slachtoffer 26] (zaaksdossier 9) en/of
-[slachtoffer 27] (zaaksdossier 10) en/of
-[slachtoffer 28] en/of [slachtoffer 29] en/of [slachtoffer 30] (-allen- zaaksdossier 11)
-[getuige 1] en/of [slachtoffer 31] (alias [slachtoffer 31]) en/of [slachtoffer 32] en/of [slachtoffer 33] en/of [slachtoffer 34] (-allen- zaaksdossier 12) en/of
-[slachtoffer 35] en/of [slachtoffer 36] en/of [slachtoffer 37] en/of [slachtoffer 38] (-allen- zaaksdossier 14) en/of
-[slachtoffer 39] (zaaksdossier 15) en/of
-[slachtoffer 40] (zaaksdossier 17) en/of
-[slachtoffer 41] en/of [slachtoffer 42] en/of [slachtoffer 43] (-allen- zaaksdossier 18) en/of
-[slachtoffer 44] en/of [slachtoffer 45] en/of [slachtoffer 46] en/of [slachtoffer 47] (-allen- zaaksdossier 19)
(telkens) door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die hierboven onder 2. genoemde personen of een of meer van hen door die personen of een of meer van hen tot prostitutie te
brengen, immers heeft verdachte toen aldaar met verdachtes mededaders of een of meer van hen, althans alleen, met voormeld oogmerk bedoelde personen of een of meer van hen -hun/haar/zijn kwetsbare positie in Nigeria kennende-
-in Nigeria geworven en/of hen/haar/hem beloofd dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) hen/haar/hem naar een veilige plaats zou(den) brengen en/of
-hen/haar/hem niet verteld welk soort werkzaamheden zij/hij zou(den) moeten gaan verrichten en/of
-in Nigeria onderworpen of doen of laten onderwerpen aan voodoopraktijken en/of hen/haar/hem (in dat kader) gezegd dat zij een (groot) geldbedrag diende(n) af te dragen en/of
-voor hen/haar/hem de kosten voor de reis per vliegtuig naar Nederland of enige andere bestemming binnen Europa betaald waardoor er een verplichting tot terugbetaling aan verdachte en/of verdachtes mededader(s) ontstond en/of
-hen/haar/hem per Nederlands vliegtuig vervoerd en/of doen vervoeren naar Nederland en/of enige andere bestemming binnen Europa en/of
-hen/haar/hem in Nederland uit de opvang voor asielzoekers, waarin zij/hij waren/was geplaatst, vervoerd of doen of laten vervoeren of overbrengen naar door verdachte en/of verdachtes mededader(s) opgegeven plaatsen
in Nederland en/of ondergebracht in een of meer woningen, zulks terwijl bedoelde perso(o)n(en) geen Nederlands spraken of begrepen en/of geen middelen van bestaan had/(den) en/of geen officiële identiteitspapieren bezat(en) en/of
-hen/haar/hem (vervolgens) naar een of meer andere landen binnen Europa vervoerd of doen of laten vervoeren of overbrengen;
(art. 273a lid 1 onder 1e, vernummerd tot 273f lid 1 onder 1e, Wetboek van
Strafrecht)
Feit 2 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 oktober 2007 te Deventer en/of Assen en/of Zeegse en/of Baexem en/of Amsterdam en/of Oisterwijk en/of Middelburg en/of elders in Nederland en/of in België en/of Frankrijk en/of Spanje en/of Italië en/of Engeland en/of Duitsland en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer anderen, te weten
-[slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] (-allen- zaaksdossier 1 ) en/of
-[slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] (-allen- zaaksdossier 2) en/of
-[slachtoffer 13] en /of [slachtoffer 14] (-beiden- zaaksdossier 3) en/of
-[slachtoffer 15] (ook [slachtoffer 15] genoemd) en/of [slachtoffer 16][medeverdachte 18][slachtoffer 16] en/of [slachtoffer 17] (-allen- zaaksdossier 4) en/of
-[slachtoffer 18] en/of [slachtoffer 19] (-beiden- zaaksdossier 5) en/of
-[slachtoffer 20] en/of [slachtoffer 21] (-beiden- zaaksdossier 6) en/of
-een persoon, genaamd [slachtoffer 22] (zich ook noemend [slachtoffer 22]) (zaakdossier 7) en/of
-[slachtoffer 1] en/of [getuige 2] en/of [slachtoffer 23] (ook [slachtoffer 23] genoemd) en/of [slachtoffer 24] en/of [benadeelde 4] en/of een persoon die "[slachtoffer 25]" wordt genoemd (-allen- zaaksdossier 8) en/of
-[slachtoffer 26] (zaaksdossier 9) en/of
-[slachtoffer 27] (zaaksdossier 10) en/of
-[slachtoffer 28] en/of [slachtoffer 29] en/of [slachtoffer 30] (-allen- zaaksdossier 11)
-[getuige 1] en/of [slachtoffer 31] (alias [slachtoffer 31]) en/of [slachtoffer 32] en/of [slachtoffer 33] en/of [slachtoffer 34] (-allen- zaaksdossier 12) en/of
-[slachtoffer 35] en/of [slachtoffer 36] en/of [slachtoffer 37] en/of [slachtoffer 38] (-allen- zaaksdossier 14) en/of
-[slachtoffer 39] (zaaksdossier 15) en/of
-[slachtoffer 40] (zaaksdossier 17) en/of
-[slachtoffer 41] en/of [slachtoffer 42] en/of [slachtoffer 43] (-allen- zaaksdossier 18) en/of
-[slachtoffer 44] en/of [slachtoffer 45] en/of [slachtoffer 46] en/of [slachtoffer 47] (-allen- zaaksdossier 19)
a. behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale
georganiseerde misdaad, of hen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die toegang of die doorreis wederrechtelijk was,
(art. 197a lid 1 WvSr) en/of
b. uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, en/of die persoon/personen daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was, (art. 197a lid 2 WvSr)
immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen aldaar al dan niet in vereniging en/of al dan niet uit winstbejag genoemde personen of een of meer van hen vanuit Nigeria naar Nederland vervoerd of doen of laten vervoeren en/of (door het verstrekken van vliegtickets) gelegenheid gegeven naar Nederland te reizen en/of die persoon/personen voorzien of doen of laten voorzien van informatie en/of middelen en/of van (een) vals(e) of vervalst(e) paspoort(en) en/of identiteitspapieren en/of (vervolgens) (in Nederland, nadat die persoon/personen zonder toestemming of medeweten van de bevoegde instanties uit de opvang voor asielzoekers waren vertrokken) die persoon/personen vervoerd of doen of laten vervoeren en/of die persoon/personen onderdak verschaft dan wel daarbij bemiddeld en/of die persoon/personen voorzien van (een) vals(e) of vervalst(e) paspoort(en) en/of identiteitspapieren en/of die persoon/personen doen of laten reizen vanuit
Nederland naar België en/of Frankrijk en/of Spanje en/of Italië en/of Noorwegen en/of Duitsland en/of enig ander land binnen de Europese Unie en/of die personen/persoon (tijdelijk) daartoe in Frankrijk opgenomen en/of
gehuisvest, en dusdoende daarvan een beroep of gewoonte heeft/hebben gemaakt;
art 197a lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 oktober 2007 te Deventer en/of Middelburg en/of Amsterdam en/of Eindhoven elders in Nederland en/of Duitsland en/of België en/of Frankrijk en/of Italië en/of Spanje en/of Engeland en/of Duitsland en/of Nigeria, tesamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan behalve verdachte, ook [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 15]
("[medeverdachte 15]") en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 17] en/of [medeverdachte 18] ("[medeverdachte 18]") deel uitmaakte(n) en welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, te weten:
- het (telkens) plegen van mensenhandel (art. 273a/273f WvSr);
- het (telkens) plegen van mensensmokkel (art. 197a WvSr);
- het (telkens) plegen van het vervalsen van reisdocumenten (art. 231 WvSr);
- het (telkens) plegen van valsheid in geschrifte (art. 225 WvSr);
- het (telkens) plegen van onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag/bevoegd opzicht (art 279 WvSr);
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet in vereniging met een of meer anderen oprichter, leider en/of bestuurder was van die organisatie.
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Uitleg van de tenlastelegging
Het hof legt de tenlastelegging van feit 2 aldus uit dat indien ten aanzien van geen enkel persoon genoemd onder 2 primair sprake is van mensenhandel pas aan de beoordeling van het subsidiaire mensensmokkel kan worden toegekomen.
Bewijsoverwegingen
Verweer met betrekking tot bewijsuitsluiting in verband met het verhoorprotocol
Voor zover de door de verdediging uitgeoefende kritiek op het verhoorprotocol niet leidt tot de beoogde niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, bepleit de verdediging bewijsuitsluiting ten aanzien van alle aangiftes die verkregen zijn met toepassing van het verhoorprotocol.
Het hof ziet in de gang van zaken met betrekking tot de ontwikkeling, de inzet alsmede de gebruikmaking van het verhoorprotocol ook geen aanleiding om verklaringen die zijn afgelegd door vermeende slachtoffers integraal uit te sluiten van het bewijs als sanctie in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. In die zin worden de daartoe strekkende verweren dan ook door het hof verworpen.
Resteert de vraag of uit een oogpunt van betrouwbaarheid de afgelegde verklaringen wel voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het hof is zich bewust dat het inschakelen van derden voorafgaande aan de verhoren het risico meebrengt dat vermeende slachtoffers niet overeenkomstig de waarheid verklaren bij de politie omdat zij door die derden - bewust dan wel onbewust - beïnvloed worden. Zo is niet denkbeeldig dat door kennisneming van de ervaringen van anderen bij de vermeende slachtoffers de indruk wordt gewekt dat zij dienovereenkomstig moeten verklaren. Om die reden is het noodzakelijk in dergelijke gevallen een protocol op te stellen, de in te schakelen derden duidelijk te instruëren en controle achteraf zoveel mogelijk te waarborgen.
Daarbij komt dat uit onderzoek is vastgesteld dat -in strijd met het verhoorprotocol- door de dominee op eigen initiatief verslagen van gesprekken met vermeende slachtoffers zijn verzonden aan politieambtenaren. Het openbaar ministerie heeft erkend dat deze handelwijze in strijd is geweest met het verhoorprotocol en niet had mogen voorkomen. Tevens benadrukt het openbaar ministerie, ook in hoger beroep bij monde van de advocaat-generaal, dat van die verslagen op geen enkele wijze gebruik is gemaakt. Deze 'geruststelling' kon de rechtbank -zo blijkt uit de hierboven aangehaalde onderdelen van het vonnis- echter niet overtuigen. Het hof acht het, alles afwegend, evenwel geenszins waarschijnlijk of aannemelijk dat het verzenden van die gespreksverslagen door de dominee naar de politie de vrijheid van de vrouwen/aangeefsters om naar waarheid te verklaren heeft beïnvloed. Ten overvloede wordt opgemerkt dat verdachte in dit verband geen rechten kan ontlenen aan het feit dat de dominee uit hoofde van zijn ambt tot geheimhouding verplicht is en als getuige verschoningsgerechtigde was. Wel is van belang op te merken dat de status van verschoningsgerechtigde van invloed kan zijn op de mogelijkheid van de verdediging - en ook de rechter - om de gang van zaken rond het verhoorprotocol te toetsen, in zoverre van invloed kan zijn bij het vaststellen van de bewijswaarde van de nadien verkregen aangiftes/verklaringen van de vermeende slachtoffers.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat in het kader van het doen van aangifte van mensenhandel aan vermeende slachtoffers van mensenhandel de zogenaamde B9-procedure en de gevolgen daarvan dienen te worden uitgelegd door een opsporingsambtenaar. Ook de advocaat-generaal heeft daar in hoger beroep nog eens uitdrukkelijk op gewezen. Dat die verplichting bestaat, betekent echter niet dat het bieden van die mogelijkheid niet van invloed kan zijn op de inhoud van de verklaringen die door het vermeende slachtoffer wordt afgelegd. Dit klemt te meer nu is gebleken dat in het onderhavige onderzoek de ervaringsdeskundige in de gesprekken met slachtoffers uitvoerig heeft stilgestaan bij de B9-procedure, met name bij de gevolgen indien de vermeende slachtoffers niet voor die procedure in aanmerking zouden komen.
Zoals hierboven is overwogen kunnen de geconstateerde tekortkomingen gevolgen hebben voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de in deze zaak door vermeende slachtoffers afgelegde verklaringen. Ten aanzien van elk individueel slachtoffer zal moeten worden onderzocht of de afgelegde verklaring(en) de toets van betrouwbaarheid kan/kunnen doorstaan. Dit onderzoek is door het hof gedurende de beraadslaging nauwgezet verricht. Het resultaat van dit onderzoek is dat het hof de afgelegde verklaringen niet op alle punten betrouwbaar acht. Met name waar in de verklaringen wordt gerept over het toepassen van voodoorituelen kan niet worden vastgesteld of deze verklaringen overeenkomstig de waarheid zijn, dan wel slechts zijn afgelegd omdat in de voorgesprekken met derden voodoo uitdrukkelijk en bij herhaling aan de orde is gebracht. Daarnaast blijkt de toepassing van voodoo ook onvoldoende uit andere bewijsmiddelen. Dit leidt ertoe dat het hof tot deelvrijspraken komt van die onderdelen van de tenlastelegging die zien op voodoopraktijken. Voor het overige zal het hof slechts die delen van de verklaringen van aangeefsters gebruiken waarvan het de overtuiging heeft bekomen dat die betrouwbaar zijn, hetzij omdat onwaarschijnlijk is dat die verklaringen slechts zijn afgelegd ten gevolge van beïnvloeding door derden, hetzij omdat die verklaringen passen bij en/of voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Bewijsoverweging met betrekking tot de zogenoemde 8ste verklaring van [medeverdachte 2]
De verdediging heeft -kort samengevat en zakelijk weergegeven- betoogd dat de achtste verklaring van [medeverdachte 2] (hierna verder te noemen: [medeverdachte 2]), gedateerd 11 februari 2008, moet worden uitgesloten van het bewijs nu deze verklaring onder druk van beloften en dreigementen tot stand is gekomen. Verder kan de gang van zaken tijdens en voorafgaande aan het verhoor niet goed worden gecontroleerd, omdat in het proces-verbaal van getuigenverhoor sprake is van ernstige onherstelbare gebreken in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Uit de bewoordingen en de geschiedenis van de totstandkoming van art. 359a van het Wetboek van Strafvordering alsmede uit het systeem van de wet volgt dat aan de toepassing van dit artikel beperkingen zijn gesteld.
Art. 359a van het Wetboek van Strafvordering geeft uitsluitend betrekking op onherstelbare vormverzuimen. Ingeval het vormverzuim is hersteld of alsnog kan worden hersteld, is deze bepaling niet van toepassing. Blijkens de hiervoor aangehaalde Memorie van Toelichting moet de rechter zoveel mogelijk naar zulk herstel van het verzuim streven.
Indien binnen bovenstaande grenzen sprake is van een vormverzuim en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van art. 359a van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren, "het belang dat het geschonden voorschrift dient", "de ernst van het verzuim" en "het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt" moeten worden gerechtvaardigd.
Indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim.
Bewijsuitsluiting kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, en komt in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Art. 359a van het Wetboek van Strafvordering is niet van belang voor vormverzuimen waardoor de betrouwbaarheid van het aldus verkregen onderzoeksmateriaal wezenlijk is beïnvloed. Dan zal het onderzoeksmateriaal immers reeds om die reden door de rechter buiten beschouwing worden gelaten.
Moet er met betrekking tot de verklaring in kwestie gesproken worden van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv?
[medeverdachte 2] is acht keer door de politie gehoord. In haar eerste, tweede, zesde en gedeeltelijk in haar zevende verhoor heeft [medeverdachte 2] antwoord gegeven op aan haar gestelde vragen. In de derde tot en met vijfde verhoren heeft [medeverdachte 2] zich beroepen op haar zwijgrecht.
In haar tweede verhoor op 27 januari 2008 heeft [medeverdachte 2] aan de hand van foto's enkele verdachten herkend en zij heeft verklaard zij dat zij in totaal viermaal een ticket voor anderen heeft gekocht, tweemaal in opdracht van [verdachte] en tweemaal in opdracht van vrienden van [verdachte]. In het zevende verhoor heeft [medeverdachte 2] verklaard over haar eigen rol, namelijk dat zij wel eens tickets kocht in opdracht van [verdachte]. Als [verdachte] dat vroeg dacht zij er niet over na en zij kocht de tickets. Zij kreeg daar geen geld voor.
In haar achtste verhoor op 11 februari 2008 heeft [medeverdachte 2] een uitgebreide en gedetailleerde verklaring per zaaksdossier afgelegd. Dit gebeurde blijkens het proces-verbaal veelal aan de hand van foto's van slachtoffers en tapgesprekken. Ook heeft [medeverdachte 2] verklaard dat zij van [verdachte] had gehoord dat alle meisjes bestemd waren voor de prostitutie en dat zij hierover ook met enkele meisjes had gesproken. Het door de opsporingsambtenaren op ambtseed c.q. ambtsbelofte opgestelde proces-verbaal is ondertekend door [medeverdachte 2].
[medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris op 1 september 2008 als getuige verklaard dat haar achtste verklaring onder druk tot stand is gekomen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij aannam dat de verklaring die zij op 11 februari 2008 heeft afgelegd de verklaring was die de politie wilde horen. Over de zaak inhoudelijk wilde [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris geen vragen beantwoorden.
Op 3 april 2009 is [medeverdachte 2] in het kader van een videoconferentie opnieuw door de rechter-commissaris gehoord. Bij die gelegenheid heeft [medeverdachte 2] verklaard dat zij in het verhoor half de waarheid heeft verklaard en half heeft gelogen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij niet wist dat de meisjes in de prostitutie gingen werken. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de politieagenten haar onder druk hebben gezet en dat zij heeft verklaard wat zij wilden horen.
In de fase van het hoger beroep is [medeverdachte 2] als getuige op 16 maart 2011 opnieuw in het kader van een videoconferentie gehoord door een gedelegeerd raadsheer-commissaris. Tijdens dit verhoor heeft [medeverdachte 2] zich integraal beroepen op haar verschoningsrecht.
Het hof merkt op dat [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris verklaart dat zij in het achtste verhoor ten gevolge van de druk een gedeeltelijk onware verklaring heeft afgegeven, maar niet dat het proces-verbaal een onvolledige of onjuiste weergave zou vormen van hetgeen zij vervolgens verklaard heeft.
De twee bij het achtste verhoor van [medeverdachte 2] betrokken verbalisanten zijn door de rechter-commissaris en ter terechtzitting gehoord over de inhoud en duur van het inleidend gesprek, de wijze van stellen van vragen, de gemoedstoestand van [medeverdachte 2] voorafgaande en tijdens het verhoor, het overleg met de raadsman en de onderbrekingen van het verhoor. De twee verbalisanten hebben daar uitgebreid over verklaard. Verbalisanten hebben ontkend dat er aan [medeverdachte 2] beloften zijn gedaan of dat zij op oneigenlijke wijze onder druk is gezet.
De verdediging heeft aangevoerd dat door de gebrekkige wijze van vastlegging van het proces-verbaal van verhoor niet meer kan worden gecontroleerd op welke wijze het verhoor heeft plaatsgevonden. De betrouwbaarheid van de verklaring kan daardoor niet meer worden vastgesteld op grond waarvan de achtste verklaring van [medeverdachte 2] moet worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof overweegt terzake als volgt en maakt daarbij onderscheid tussen de weergave in het proces-verbaal van het inleidend gesprek voorafgaande aan het eigenlijke verhoor en de weergave van het zaaksinhoudelijke deel van het verhoor.
Voor zover de verweren betrekking hebben op de volledigheid of juistheid van het zaaksinhoudelijke deel van het proces-verbaal, verwerpt het hof die verweren nu noch [medeverdachte 2], noch de verbalisanten bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat het proces-verbaal een onvolledige of onjuiste weergave zou zijn van de verklaring die [medeverdachte 2] heeft afgelegd. De verweren missen op dat punt een feitelijke grondslag.
[medeverdachte 2] heeft bij de rechter-commissaris over het inleidende gesprek verklaard dat zij een gedeeltelijk onware verklaring heeft afgelegd, omdat haar tijdens het aan verhoor voorafgaande inleidende gesprek beloften zijn gedaan en is verteld dat als zij niet mee zou werken zij negen jaar gevangenisstraf zou krijgen.
De weergave van het inleidende gesprek in het proces-verbaal is op dit punt slechts onvolledig indien en voor zover [medeverdachte 2] inderdaad beloften zijn gedaan of zij inderdaad op ongeoorloofde wijze onder druk is gezet. Het hof zal dan ook thans aandacht besteden aan de vraag of aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 2] onder ongeoorloofde druk of beloften heeft verklaard.
Op het moment dat het gewraakte verhoor plaatsvond zat [medeverdachte 2] al enkele weken vast. Zij kon haar verzorgende taak als moeder van de twee jonge kinderen daardoor niet vervullen. Ongetwijfeld heeft die situatie grote druk op haar gelegd, maar dat was een vorm van druk die in de regel eigen is aan verhoren in een detentiesituatie. Het hof is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat door alleen al ten gevolge van het feit dat [medeverdachte 2] zich in detentie bevond -ook niet in haar specifieke situatie als moeder van twee zeer jonge kinderen die in Frankrijk waren achtergebleven - haar verklaring niet meer in vrijheid is afgelegd.
Ten aanzien van de eventueel op [medeverdachte 2] uitgeoefende druk staat voorop dat het een politieambtenaar niet is toegestaan om aan een verdachte mededelingen te doen die de strekking hebben van de verdachte een verklaring te verkrijgen waarvan niet gezegd kan worden dat deze in vrijheid is afgelegd.
Zowel verbalisant [verbalisant 4] als verbalisant [verbalisant 2] hebben bij de rechter-commissaris ontkend dat in het inleidende gesprek voorafgaande aan het verhoor beloften zijn gedaan en dreigementen zijn geuit.
Dat aan [medeverdachte 2] door de verbalisanten beloften zijn gedaan of dat zij anderszins op onaanvaardbare wijze in het aan het achtste verhoor voorafgaande inleidende gesprek onder druk zou zijn gezet acht het hof niet aannemelijk geworden. De enkele verklaring van [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris daaromtrent acht het hof onvoldoende.
Overige omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat [medeverdachte 2] beloften zijn gedaan dan wel oneigenlijk door verbalisanten onder druk is gezet blijken niet uit het dossier
Er is derhalve geen sprake van enig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, zodat sanctionering in de vorm van niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie, bewijsuitsluiting van de verklaring of strafvermindering niet aan de orde komt.
Met betrekking tot de vraag of de verklaring van [medeverdachte 2] betrouwbaar is, overweegt het hof dat de door [medeverdachte 2] afgelegde en ondertekende en op ambtseed c.q. ambtsbelofte opgemaakte achte verklaring steun vindt in:
- de tweede en zevende verklaring van [medeverdachte 2] voor wat betreft het regelen van tickets voor [verdachte] en de herkenning van [verdachte];
- tapverslagen en verklaringen van meisjes die via haar naar Spanje of Italië zijn gereisd.
Gelet op de inhoud van deze stukken acht het hof de achtste verklaring van [medeverdachte 2] betrouwbaar.
Door de raadsman is voorts nog aangevoerd dat nu het achtste verhoor van [medeverdachte 2] plaatsvond door een ander verhoorkoppel dan degenen die het eerste tot en met zevende verhoor hadden afgenomen en verder dat in het verhoor door de verhoorders zou zijn gekozen voor een nieuwe aanpak bij de benadering van [medeverdachte 2], zij het recht had om voorafgaande aan het 8e verhoor haar raadsman te consulteren. Zij is daartoe niet in de gelegenheid gesteld, aldus de raadsman.
Ter onderbouwing van het verweer heeft de raadsman verwezen naar de Salduz en Panovitz jurisprudentie van het EHRM die hij onder de geschetste omstandigheden ook van toepassing acht op het achtste verhoor van [medeverdachte 2].
De raadsman heeft bovendien nog verwezen naar de uitspraak Sebalj v. Croatia waaruit volgens de verdediging blijkt dat bewijs verkregen tijdens een verhoor zonder raadsman ontoelaatbaar is.
Het hof verwerpt de beide verweren nu zij geen steun vinden in het recht.
Samengevat verwerpt het hof de verweren en acht de achtste verklaring van [medeverdachte 2] bruikbaar voor het bewijs.
Verweer: uitsluiten verklaringen niet getraceerde getuigen
De raadsman heeft aangevoerd dat er zowel in eerste aanleg als in hoger beroep te weinig is ondernomen om de verdediging in staat te stellen de verzochte getuigen te horen. De raadsman heeft zijn verzoeken om deze getuigen (zoals genoemd ter zitting van 13 en 14 oktober 2010) te horen gehandhaafd. Worden deze verzoeken niet ingewilligd, dan dienen al deze verklaringen van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de raadsman.
Voor zover er in de bewijsmiddelen verklaringen zijn opgenomen die niet in het bijzijn van en door verdachte dan wel de verdediging zijn ondervraagd, berust het bewijs van betrokkenheid van de verdachte bij de strafbare feiten niet in beslissende of overwegende mate op d verklaring van die getuige.
[medeverdachte 4]
De raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van [medeverdachte 4] van het bewijs uitgesloten dienen te worden omdat zij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en een brief heeft
geschreven waarin zij heeft meegedeeld te hebben gelogen bij de politie.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 4] wel bruikbaar zijn voor het bewijs. De door de raadsman in zijn pleitnota aangehaalde verklaringen van [medeverdachte 4] hebben enkel betrekking op betalingen gedaan via de Western Union bank. Het hof zal de verklaringen van [medeverdachte 4] betrekking hebbend op die betalingen niet bezigen voor het bewijs.
Het hof acht de in de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen van [medeverdachte 4] wel bruikbaar voor het bewijs nu deze verklaringen op belangrijke onderdelen ook ondersteund worden door andere bewijsmiddelen.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1 en feit 2 primair:
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze in aanvulling op dit arrest zullen is opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Er is geen bewijs voor het ten laste gelegde verwijt dat [verdachte] op enigerlei wijze betrokken is geweest bij/wetenschap heeft gehad van hetgeen in Nigeria is geschied om de meisjes zover te krijgen dat zij in de prostitutie zouden gaan werken.
Vorenstaande betekent echter niet dat [verdachte] zich niet schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.
De meisjes die in de bewezenverklaring worden genoemd bevonden zich allen in een kwetsbare positie. Geen van de meisjes die uit Nigeria naar Nederland zijn gereisd bleek bij aankomst in Nederland over geldige identiteitsdocumenten te beschikken. Zij hebben allen asielaanvragen ingediend en zijn in Asielzoekerscentra (AZC's) geplaatst. Uit het feit dat [verdachte] het vertrek van de meisjes uit het AZC regelde maakt het hof op dat hij er van op de hoogte was dat de meisjes in AZC's verbleven. Ook de inhoud van tapgesprekken bevestigt dit. Zij hadden bij hun inreis of telefoonnummers bij zich of zij hebben in Nederland op enigerlei wijze vernomen wie zij moesten bellen. Allen zijn vervolgens verdwenen uit het AZC. [verdachte] wist dat het niet de bedoeling was dat de meisjes in Nederland bleven, maar dat zij met behulp van en op aanwijzing van andere personen moesten doorreizen naar andere Europese landen, terwijl zij geen verblijfstitel in die andere Europese landen hadden. Blijkens een verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] was [verdachte] ervan op de hoogte dat de meisjes bestemd waren voor de prostitutie. De verklaring van [medeverdachte 2] staat niet op zichzelf. Bij de bewijsmiddelen bevindt zich een verslag van een telefoongesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 2]. Daarin zegt [verdachte]: "Ze zullen er wel achter komen dat het leven niet zo is als ze het gepland hebben, wanneer ze door hun madam worden gevraagd om te betalen voor douchen". Deze uitspraak wijst erop dat [verdachte] wist waar de meisjes terecht zouden komen, terwijl ook de inhoud van de uitspraak wijst op een uitbuitingssituatie.
[verdachte] had wetenschap van de situatie waarin de meisjes zich bevonden, wist dat zij voorbestemd waren voor de prostitutie in een land waarvan hij eveneens wist dat zij daar geen rechtmatig verblijf hadden en heeft er voor een belangrijk deel aan bijgedragen dat de meisjes op hun eindbestemming arriveerden. Daarmee is bewezen dat [verdachte] het oogmerk heeft gehad van uitbuiting van deze meisjes, zoals is ten laste gelegd onder 1 en 2 primair.
Hieronder wordt per meisje uiteengezet waaruit de betrokkenheid van [verdachte] bij de verdwijning blijkt.
De vraag of sprake is van een leeftijd van 18 jaar of jonger van de meisjes genoemd onder feit 1 heeft het hof niet enkel beoordeeld op de opgegeven leeftijd door de meisjes, nu het hof dit onvoldoende overtuigend acht, maar ook op grond van het leeftijdsonderzoek van de IND. Indien het leeftijdsonderzoek niet overtuigend heeft aangetoond dat de meisjes minderjarig zijn, zal het hof het desbetreffende meisje aanmerken als meerderjarig.
Geen van de meisjes genoemd in het ten laste gelegde onder feit 1 kan worden aangemerkt als jonger dan 18 jaar, derhalve heeft het hof hen aangemerkt als meerderjarig.
Zaaksdossier 2: [benadeelde 1], [slachtoffer 9], [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11].
Verdachte [verdachte] is betrokken geweest bij de verdwijning van [benadeelde 1]. Zij is uit het opvangcentrum in Nederland vertrokken om naar Italië te reizen.
[benadeelde 1] heeft [verdachte] herkend als de man die haar op de bus naar Italië zette. Naast de herkenning door [benadeelde 1], is er een getapt telefoongesprek tussen [naam] en een persoon waarvan het hof de overtuiging heeft bekomen dat dit [verdachte] betreft.
Nu uit dit getapte telefoongesprek blijkt dat [verdachte] betrokken is geweest bij een poging om op 23 september 2006 een aantal meisjes, waarvan in ieder geval 3 van de 4 zijn herkend door opsporingambtenaren als zijnde de 4 meisjes die op 24 september 2006 zijn verdwenen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] betrokken is geweest bij de verdwijning van [benadeelde 1], alsmede de andere 3 meisjes uit Zuidlaren, te weten [slachtoffer 9], [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11]. Uit de verklaring van [benadeelde 1] blijkt immers dat de drie andere meisjes ook naar een woning in Assen zijn gegaan om van daar uit verder te reizen. [benadeelde 1] heeft ter zitting van 8 oktober 2009 verklaard dat zij is opgehaald en naar Assen is gebracht en dat zij vanaf Assen met steeds dezelfde meisjes heeft verbleven, dat [verdachte] de tickets voor de meisjes heeft gekocht en dat zij samen naar Italië zijn gebracht.
[verdachte] wist blijkens de telefoontap2 dat het in Zuidlaren op te halen meisje in de asielprocedure zit. Nu [slachtoffer 9], [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] ook in Zuidlaren waren geplaatst beschikte hij over de vereiste wetenschap dat ook zij in de asielprocedure zaten.
Dat [verdachte] het oogmerk had dat [benadeelde 1] zich in Italië zou gaan prostitueren, acht het hof bewezen op grond van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]3. Zij heeft immers verklaard dat [verdachte] haar heeft verteld dat de meisjes die hij bij haar bracht om door te reizen naar andere landen in Europa, bestemd waren voor de prostitutie. [benadeelde 1], [slachtoffer 9], [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] zijn weliswaar niet bij [medeverdachte 2] geweest, maar gelet op de werkwijze van [verdachte] en het feit dat in ieder geval [benadeelde 1] ook daadwerkelijk in de prostitutie terecht is gekomen, acht het hof het oogmerk van uitbuiting bewezen.
Zaaksdossier 12: [benadeelde 3] en [slachtoffer 32]
De verklaring van aangeefster [benadeelde 3] met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte [verdachte] bij haar verdwijning uit het opvangcentrum in Nederland naar het buitenland om aldaar in de prostitutie te werken, wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2], inhoudende dat [benadeelde 3] door [verdachte] naar haar in Parijs is gestuurd en dat de meisjes die bij haar kwamen bedoeld waren voor de prostitutie. Gelet op deze bewijsmiddelen acht het hof het onder 1 primair met betrekking tot [benadeelde 3] ten laste gelegde bewezen.
[slachtoffer 32] is verdwenen op 6 juni 2007 vanaf haar opvangadres. Uit tapgesprekken blijkt dat verdachte [verdachte], wiens taak het is de reis van [slachtoffer 32] te regelen vanaf het moment dat zij wegloopt uit de opvang, samen met [medeverdachte 18] betrokken is bij eerdere pogingen tot het laten verdwijnen van [slachtoffer 32]. De daadwerkelijke verdwijning van [slachtoffer 32] wordt blijkens de tapgesprekken aangestuurd door medeverdachte [medeverdachte 18]. Nu [verdachte] in eerdere tapgesprekken te kennen heeft gegeven dat hij wordt aangestuurd door [medeverdachte 18], acht het hof bewezen dat [verdachte] medepleger is van de verdwijning van [slachtoffer 32] op 6 juni 2007. Dat [slachtoffer 32] geen identiteitspapieren heeft, is [verdachte] blijkens de tapgesprekken bekend. Nu [slachtoffer 32] zelf heeft verklaard aan de telefoon dat zij voor Spanje is bestemd en [medeverdachte 18] aan de telefoon heeft meegedeeld dat [slachtoffer 32] al de grens over is, acht het hof het ten laste gelegde onder 2 primair met betrekking tot [slachtoffer 32] bewezen.
Zaaksdossier 3: [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] heeft [verdachte] aangewezen als degene die haar heeft opgehaald uit het huis van [getuige 5] en haar naar België heeft gebracht.
Haar verklaring vindt steun in de verklaring van [getuige 5], die heeft verklaard drie meisjes op verzoek van [verdachte] (door [getuige 5] ook wel 'brother [verdachte]' of 'brother [verdachte]' genoemd) naar zijn woning te hebben gebracht.
De meisjes zijn blijkens de verklaring van [medeverdachte 2] door [verdachte] naar België zijn gebracht en vervolgens zijn zij doorgereisd naar Parijs, van waaruit zijn naar Italië en/of Spanje zijn gebracht. [medeverdachte 2] heeft de meisjes herkend als zijnde [slachtoffer 2], [slachtoffer 13] en [slachtoffer 14]. Hun bestemming was de prostitutie. Dat had ze van [verdachte] gehoord.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat [verdachte] zich jegens [slachtoffer 2], [slachtoffer 14] en [slachtoffer 13] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.
Zaaksdossier 6: [slachtoffer 20]
Medeverdachte [medeverdachte 9] heeft verklaard dat [slachtoffer 20] zijn telefoon heeft gebruikt om in contact te komen met [medeverdachte 3], opdat zij haar reis buiten Nederland kon voortzetten. Zij is vertrokken uit het AZC op 9 november 2006. Uit de verklaring van [medeverdachte 9] blijkt voorts dat zodra contact was opgenomen met [medeverdachte 3], een Nederlands 06-nummer werd verstrekt zodat de asielzoekers konden worden opgehaald namens [medeverdachte 3]. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] is gebleken dat [verdachte] samen met 6 andere personen, onder wie [slachtoffer 20] het doopfeest van hun dochter [naam] in Parijs heeft bijgewoond in november 2006 en dat hij een dag later weer met haar is vertrokken.
Uit een tapgesprek d.d. 14 november 2006 tussen [verdachte] en [naam] blijkt dat [verdachte] haar reis naar het buitenland heeft geregeld.
Zaaksdossier: 1 [slachtoffer 5]
Het hof acht bewezen dat [verdachte] gebruik maakt van de telefoon met het nummer [telefoonnummer]. Met deze telefoon heeft hij contact gehad met de telefoon die werd gebruikt door [slachtoffer 5]. Een dag voor haar verdwijning heeft hij met haar gesproken over de manier waarop het opvangcentrum door [slachtoffer 5] kon worden verlaten. Uit het gesprek dat [slachtoffer 5] daarna heeft gehad met een ander persoon blijkt dat die persoon iemand zal sturen om haar op te wachten op het station van Deventer en dat er treinkaartjes voor haar zullen worden gekocht. Op grond van vorenstaande acht het hof bewezen dat [verdachte] medepleger is van het meenemen van [slachtoffer 5] door degene die haar op het station opwachtte en voor haar treintickets kocht, waardoor zij uiteindelijk in Frankrijk terechtkwam, alwaar zij is aangetroffen.
Zaaksdossier 5: [slachtoffer 18] en [slachtoffer 19][medeverdachte 1][slachtoffer 19]
Dat [verdachte] betrokken is bij de verdwijning van [slachtoffer 18] en [slachtoffer 19] blijkt uit de verklaringen van [getuige 5] en [medeverdachte 4], die voornoemde meisjes hebben gehuisvest, respectievelijk vervoerd naar Italië, in opdracht van [verdachte].
Zaaksdossier 11: [slachtoffer 28] en [slachtoffer 29]
[slachtoffer 28] en [slachtoffer 29] zijn verdwenen op 1 oktober 2006 respectievelijk 28 september 2006 uit het AZC te Lichtenvoorde. [slachtoffer 28] is na haar verdwijning aangetroffen in de prostitutie in Noorwegen. Na haar verdwijning is een telefoonnummer gevonden op de kamer van [slachtoffer 29], toebehorend aan [medeverdachte 1]. Uit tapgesprekken van de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt dat hij op 10 september 2006 is gebeld door een telefoon vanaf het AZC Lichtenvoorde. [medeverdachte 1] heeft over dit gesprek verklaard dat hij door mensen, derhalve meerdere personen, destijds is gebeld. Uit het voorgaande leidt het hof af dat het [slachtoffer 29] en [slachtoffer 28] zijn geweest die [medeverdachte 1] hebben gebeld. De betrokkenheid van [verdachte] bij hun verdwijning blijkt uit tapgesprekken. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [verdachte] heeft gebeld, nadat hij door de meisjes was gebeld. Hij belde [verdachte] om verhaal te halen waarom de meisjes over zijn abonnementstelefoonnummer beschikten. [verdachte] heeft vervolgens bij andere personen ([medeverdachte 3] en [medeverdachte 5]) navraag gedaan en hen meegedeeld dat het niet de bedoeling is dat de meisjes over dat telefoonnummer van [medeverdachte 1] beschikken. [verdachte] heeft derhalve contacten onderhouden met de personen die de meisjes buiten Nederland zouden brengen.
Zaaksdossier 14: [slachtoffer 35]
[medeverdachte 11], wonende te [woonplaats], heeft verklaard dat hij [slachtoffer 35]o en [slachtoffer 36] op verzoek van dezelfde persoon, door hem [naam] genoemd, heeft ondergebracht in zijn woning. [medeverdachte 9] heeft verklaard dat hij beide meisjes heeft opgehaald, op verzoek van de man uit Delft (het hof begrijpt: [medeverdachte 11]). Uit tapverslagen blijkt dat [verdachte] zich heeft bemoeid met de reis van [slachtoffer 35]. Gelet op de context waarin door [verdachte] is gesproken over de telefoon, acht het hof bewezen dat dit [slachtoffer 35] betreft. Uit de tap leidt het hof voorts af dat Spanje de bestemming was van [slachtoffer 35]. [medeverdachte 9] heeft voorts verklaard dat de eindbestemming van de meisjes de prostitutie was.
Zaaksdossier 18: [slachtoffer 41] en [slachtoffer 42]
[slachtoffer 41] en [slachtoffer 42] zijn beiden uit Nederland vertrokken. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij deze meisjes op verzoek van [verdachte] in Nederland heeft opgevangen en op de trein naar België heeft gezet. [slachtoffer 41] is uiteindelijk in Spanje terechtgekomen.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] als medepleger betrokken is geweest bij de verdwijning van de personen die niet zijn genoemd in de bewezenverklaring. In het bijzonder overweegt het hof dat geen bewijs is dat [verdachte] en/of zijn medeverdachten een rol hebben gehad bij de verdwijning van [benadeelde 2], nu zij blijkens tapgesprekken op eigen gelegenheid het asielzoekerscentrum heeft verlaten.
Evenmin acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] betrokken is geweest bij het vertrek uit het AZC met het oogmerk van uitbuiting in de prostitutie (feit 2 primair) van de volgende personen:
[slachtoffer 21]
[slachtoffer 1]
[slachtoffer 39]
Deze personen betreffen allen jongens. De verklaring van [medeverdachte 2] dat [verdachte] wist dat de personen die hij vervoerde/liet vervoeren in de prostitutie zouden belanden, ziet enkel op de bestemming van meisjes.
Deze verklaring van [medeverdachte 2] acht het hof niet onverkort toepasbaar op de jongens die met behulp van [verdachte] reisden, omdat niet onaannemelijk is dat de jongens een andere functie zouden gaan vervullen in het land van bestemming, zoals de rol die [medeverdachte 9] (zelf ook asielzoeker) heeft vervuld in Nederland, te weten als contactpersoon voor de meisjes opdat zij het AZC en Nederland konden verlaten.
Omdat ten aanzien van sommige personen genoemd onder 2 primair wel mensenhandel is bewezen, is het hof niet toegekomen aan de vraag of de jongens zijn gesmokkeld.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 3(criminele organisatie)
Aan verdachte wordt onder 3 ten laste gelegd het deelnemen aan een criminele organisatie. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is van een bepaald patroon bij het inreizen, de verdwijning en het doorreizen van de meisjes. Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat er sprake is van één organisatie die zowel het werven in Nigeria, het transport via Nederland en het uitbuiten in de prostitutie omvat.
Het dossier bevat aanwijzingen dat de meisjes in Nigeria worden geworven door verschillende personen die niet met elkaar in enig organisatorisch verband staan. Ook lijkt er sprake van verschillende afnemers, die wel weer contact lijken te hebben met personen in Nigeria die bij de werving betrokken zijn. In het dossier zijn aanwijzingen dat ook anderen dan de groep rond [medeverdachte 3] en [verdachte] zich bezig houden met het met onbekende bestemming laten vertrekken van meisjes vanuit asielzoekerscentra. Het beeld dat uit het dossier ontstaat, is niet het beeld van één organisatie die de keten van het begin tot het eind aanstuurt.
Wel kan worden gesproken van een organisatie rond [medeverdachte 3] en [verdachte] die als een soort transportgroep in opdracht van diverse personen in Nigeria het vervoer van Nigeriaanse jonge mensen vanuit asielzoekerscentra naar (veelal) prostitutieondernemers in andere landen organiseert en daarvoor van de ontvanger betaald krijgt. De rol van [verdachte] is voornamelijk geweest het laten verdwijnen van meisjes uit de AZC's en het vervolgens organiseren van de reis naar het buitenland van de meisjes. Daarbij konden [verdachte] en [medeverdachte 3] gebruik maken van een vaste groep van personen die zorgden voor onderdak en vervoer/begeleiding van de Nigeriaanse jonge mensen. De coördinatie daarvan in Nederland was in handen van [verdachte]. [medeverdachte 3] en [verdachte] gaven opdrachten aan de personen die de meisjes moesten opvangen en vervoeren. Er was sprake van (meerdere) vaste opdrachtgevers/"leveranciers" en "afnemers".
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 oktober 2007 in Nederland en tevens in België en/of Frankrijk en/of Spanje en/of Italië en/of Engeland, tezamen en in vereniging met anderen,
a.
[benadeelde 1], en [benadeelde 3], en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5], (telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde 1] en die [benadeelde 3] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 5];
c.
[benadeelde 1] en [benadeelde 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5], heeft mede genomen met het oogmerk die [benadeelde 1] en die [benadeelde 3] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 5] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
immers hebben verdachte en/of verdachtes mededaders toen aldaar op verschillende tijdstippen, met voormeld oogmerk
voor wat betreft genoemde [benadeelde 1]:
- die [benadeelde 1] vanuit een opvangcentrum meegenomen naar een woning en haar onderdak verschaft en
-die [benadeelde 1] naar Italië gebracht alwaar die [benadeelde 1] zich diende te prostitueren.
voor wat betreft genoemde [benadeelde 3]:
-er voor gezorgd, dat die [benadeelde 3] met onbekende bestemming vertrok uit het opvangcentrum voor asielzoekers in Nederland, waarin zij was geplaatst en
-voor die [benadeelde 3] de reis naar Italië en huisvesting in Frankrijk en Italië geregeld en/of haar op een deel van de reis (van Nederland naar Parijs) vergezeld en voor die [benadeelde 3] (daartoe) een (vals) paspoort of identiteitsdocument (op naam van [naam]) geregeld en aan haar verstrekt en
-die [benadeelde 3] bewogen, zich in Italië te prostitueren.
voor wat betreft genoemde [slachtoffer 2]:
-er voor gezorgd, dat die [slachtoffer 2], met onbekende bestemming vertrok uit de opvang, waarin zij in Nederland was geplaatst en daarbij contact opgenomen en onderhouden met verdachtes mededaders en
-die [slachtoffer 2] vervoerd en begeleid of doen begeleiden door Nederland en haar gehuisvest of onderdak verschaft en haar verzorgd en haar van (reis)documenten voorzien
-die [slachtoffer 2] naar België gebracht en er voor gezorgd dat zij vandaar via Parijs naar Italië, is gereisd en aldaar is opgevangen en
-die [slachtoffer 2] bewogen, zich in Italië te prostitueren;
voor wat betreft [slachtoffer 5]:
-er voor gezorgd, dat die [slachtoffer 5], nadat zij in Nederland in een opvangcentrum voor asielzoekers was geplaatst, met onbekende bestemming vertrok uit bedoeld opvangcentrum.
2 primair:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 oktober 2007 in Nederland en tevens in België en/of Frankrijk en/of Spanje en/of Italië en/of Engeland, tezamen en in vereniging met anderen, anderen, te weten
-[slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en
-[slachtoffer 13] en [slachtoffer 14] en
-[slachtoffer 18] en [slachtoffer 19] en
-[slachtoffer 20] en
-[slachtoffer 28] en [slachtoffer 29] en
-[slachtoffer 32] en
-[slachtoffer 35] en
-[slachtoffer 41] en [slachtoffer 42]
(telkens) door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd, overgebracht en/of gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die hierboven onder 2. genoemde personen door die personen tot prostitutie te
brengen, immers heeft verdachte toen aldaar met verdachtes mededaders, met voormeld oogmerk bedoelde personen
-hen in Nederland uit de opvang voor asielzoekers, waarin zij waren geplaatst, vervoerd of doen of laten vervoeren of overbrengen naar door verdachte en/of verdachtes mededader(s) opgegeven plaatsen in Nederland en ondergebracht in woningen, en/of
-hen (vervolgens) naar een of meer andere landen binnen Europa vervoerd of doen of laten vervoeren of overbrengen;
3.
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 oktober 2007 in Nederland en tevens in België en/of Frankrijk en/of Italië en/of Engeland, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan behalve verdachte, ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 11] deel uitmaakten en welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, te weten:
- het (telkens) plegen van mensenhandel;
- het (telkens) plegen van mensensmokkel;
zulks terwijl hij, verdachte, leider was van die organisatie.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde levert op telkens:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
meermalen gepleegd.
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan mensenhandel gepleegd ten aanzien van 18 jonge vrouwen (ouder dan 18 jaar) uit Nigeria.
Nadat zij uit Nederlands asielzoekerscentra waren verdwenen, zijn zij met behulp van verdachte en/of zijn medeverdachten, naar het buitenland gebracht, alwaar zij in de prostitutie moesten werken.
Door aldus te handelen heeft verdachte op mensonterende wijze misbruik gemaakt van jonge meisjes die in een vreemd land seksuele handelingen met derden dienden te ondergaan.
Voor het misdrijf mensenhandel bestaan voor de rechtspraak geen specifieke oriëntatiepunten ten behoeve van de bepaling van de strafmaat. Van een aantal meisjes is bewezen dat zij ook daadwerkelijk in de prostitutie terecht zijn gekomen, mede door toedoen van verdachte. Blijkens hun verklaringen is sprake van veelvuldige afgedwongen seksuele handelingen die zij voor het financieel gewin van hun uitbuiters moesten ondergaan. De meisjes verkeerden mede door toedoen van verdachte in een seksuele slavernij.
Het hof neemt in aanmerking dat het oriëntatiepunt voor de strafmaat voor een eenmalige verkrachting 24 maanden gevangenisstraf is.
De vordering van de advocaat-generaal tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren is blijkens het requisitoir gebaseerd op mensenhandel gepleegd ten aanzien van 19 personen, maar ook mensensmokkel ten aanzien van 9 personen en deelname aan een criminele organisatie. Het hof acht mensenhandel ten aanzien van 18 personen en deelname aan een criminele organisatie bewezen. Het hof is van oordeel dat voor deze grootscheepse handel in jonge meisjes slechts een langdurige gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren op zijn plaats is.
De raadsman heeft betoogd dat bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden dient te worden met de in Italië aan verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Het hof houdt hier geen rekening mee, omdat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is op buitenlandse vonnissen. Ook overigens ziet het hof geen aanleiding om bij strafoplegging rekening te houden met het Italiaanse vonnis. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld en het vonnis derhalve niet onherroepelijk is.
Er is niet binnen twee 2 jaar na in het door verdachte ingesteld hoger beroep arrest gewezen. Er zal door het hof echter geen korting worden toegepast op de op te leggen staf.
Het betreft een zeer complexe zaak en er zijn meerdere getuigen gehoord op verzoek van verdachte, zodat de (geringe) overschrijding van (in totaal) vier maanden voor rekening van verdachte komt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid bij mensenhandel gepleegd ten aanzien van [benadeelde 5]. Het hof is voorts van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de criminele organisatie zoals die is bewezenverklaard handelingen heeft verricht met betrekking tot [benadeelde 5]. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid bij mensenhandel gepleegd ten aanzien van [benadeelde 2]. Het hof is voorts van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de criminele organisatie zoals die is bewezenverklaard handelingen heeft verricht met betrekking tot [benadeelde 2]. De benadeelde partijen kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zaak niet op één lijn kan worden gesteld met zogenoemde loverboyzaken omdat verdachte niet lijfelijk aanwezig was bij het in de prostitutie brengen en bij mishandelingen. Het hof is van oordeel dat het al dan niet lijfelijk aanwezig zijn van verdachte in dit geval niet een relevante factor is die van invloed is op de immateriële schade die door de benadeelde partij is geleden. Hetgeen de benadeelde partij is overkomen rechtvaardigt het gevorderde bedrag aan immateriële schade. Het feit dat de verdiensten uit de prostitutie niet aan verdachte zijn afgedragen, staat er niet aan in de weg de schade aan te merken als rechtstreeks gevolg van het strafbare feit, nu verdachtes gedragingen erop waren gericht dat de benadeelde partij in een situatie van sexuele uitbuiting terecht zou komen. Het hof acht de hoogte van de gevorderde schade onvoldoende weersproken. Er is door de verdediging gesuggereerd dat over de afgedragen inkomsten belasting zou moeten worden geheven, welk bedrag in mindering op de schade zou moeten worden gebracht. Dat deze situatie zich voordoet en tegen welk tarief die inkomsten in dat geval zouden worden belast, is door de verdediging niet nader onderbouwd. De vordering van de benadeelde partij is onvoldoende gemotiveerd weersproken. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 12.370,-. Bij het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en zij heeft haar in eerste aanleg gedane vordering beperkt tot een bedrag van € 11.700,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige zaak niet op één lijn kan worden gesteld met zogenoemde loverboyzaken omdat verdachte niet lijfelijk aanwezig was bij het in de prostitutie brengen en bij mishandelingen. Het hof is van oordeel dat het al dan niet lijfelijk aanwezig zijn van verdachte in dit geval niet een relevante factor is die van invloed is op de immateriële schade die door de benadeelde partij is geleden. Hetgeen de benadeelde partij is overkomen rechtvaardigt het gevorderde bedrag aan immateriële schade. Het feit dat de verdiensten uit de prostitutie niet aan verdachte zijn afgedragen, staat er niet aan in de weg de schade aan te merken als rechtstreeks gevolg van het strafbare feit, nu verdachtes gedragingen erop waren gericht dat de benadeelde partij in een situatie van sexuele uitbuiting terecht zou komen. Het hof acht de hoogte van de gevorderde schade onvoldoende weersproken. Er is door de verdediging gesuggereerd dat over de afgedragen inkomsten belasting zou moeten worden geheven, welk bedrag in mindering op de schade zou moeten worden gebracht. Dat deze situatie zich voordoet en tegen welk tarief die inkomsten in dat geval zouden worden belast, is door de verdediging niet nader onderbouwd. De vordering van de benadeelde partij is onvoldoende gemotiveerd weersproken. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 140 en 273a (voor de periode voor 1 september 2006) en 273f van het Wetboek van Strafrecht (voor de periode na 1 september 2006).
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging van het onder 3 ten laste gelegde voor zover het feit slechts zou zijn begaan in Nigeria en Spanje.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 5], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 2], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] terzake van het onder feit 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 20.000,00 (twintigduizend euro) bestaande uit EUR 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade en EUR 15.000 (vijftienduizend euro) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van EUR 20.000,00 (twintigduizend euro) bestaande uit EUR 5000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schade en EUR 15.000,- aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder feit 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 11.700,00 (elfduizend zevenhonderd euro) bestaande uit tot het bedrag van EUR 5.000,- (vijfduizend euro) aan immateriële schade en EUR 6700,- zesduizend zevenhonderd euro) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], een bedrag te betalen van EUR 11.700,00 (elfduizend zevenhonderd euro) bestaande uit EUR 5.000,00 (vijfduizend euro) aan immateriële schade en EUR 6700,-(zesduizend zevenhonderd euro), aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 68 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat
daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. P. Greve, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder, griffier,
en op 12 maart 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
1 Duitsland (StGB par.129), België (322 SW), Frankrijk (art. 450-1 - 450-3 Nouveau Code Pénal), Italië (416 Sr) en Engeland (s.1 (1) van de Criminal Law Act 1977) Zie ook M.J.H.J. de Vries-Leemans, artikel 140 Wetboek van Strafrecht: een onderzoek naar strafbaarstelling en deelneming aan misdaadorganisaties. Voor Italië blijkt strafbaarheid ook uit het zich in het dossier bevindende Italiaanse strafvonnis betreffende verdachte.
2 p. 2064 ev van ZD 2.
3 p. 106 ev gele map verdachtendossier nr 6.