ECLI:NL:GHARN:2012:BV8574

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
8 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-002920-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • P. de Vries
  • A. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs in verkeerszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 8 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem. De verdachte was beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek en het niet voldoen aan een bevel tot bloedonderzoek, zoals vastgelegd in de Wegenverkeerswet 1994. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 21 januari 2011 te Arnhem. Tijdens de zitting op 23 februari 2012 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij het hof constateerde dat het proces-verbaal van de opsporingsambtenaren niet voldeed aan de eisen van artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, moet zijn gebaseerd op waarnemingen van de opsporingsambtenaren zelf. Het hof oordeelde dat het proces-verbaal geen relevante informatie bevatte die de beschuldiging kon onderbouwen. De hulpofficier van justitie had weliswaar waarnemingen gedaan, maar had het proces-verbaal niet ondertekend, waardoor deze waarnemingen niet als bewijs konden dienen. Het hof concludeerde dat er onvoldoende wettige bewijsmiddelen waren om de verdachte te veroordelen. Daarom werd het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en werd de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een deugdelijk bewijs in strafzaken en de noodzaak voor opsporingsambtenaren om hun bevindingen correct vast te leggen.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-002920-11
Uitspraak d.d.: 8 maart 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 23 augustus 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (geboorteland) op [datum],
wonende te [plaats, adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 februari 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr G.J. Gerrits, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 21 januari 2011 te Arnhem als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en haar door een opsporingsambtenaar bevolen medewerking aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet had geleid tot een voltooid ademonderzoek, nadat zij de door een opsporingsambtenaar aan haar gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan haar gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit, nu -kort gezegd- niet is voldaan aan het bewijsminimum. Dit verweer slaagt. Het hof overweegt daarover het volgende.
Artikel 344 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter kan worden aangenomen op het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar. Dat proces-verbaal dient feiten en omstandigheden te bevatten die door de opsporingsambtenaar zelf zijn waargenomen of ondervonden.
Het proces-verbaal, op 21 januari 2011 opgemaakt en ondertekend door verbalisanten [verbalisant G.] en [verbalisant D.], maakt geen melding van de door die verbalisanten gedane verrichtingen en/of bevindingen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte het haar tenlastegelegde feit heeft begaan. Weliswaar vermeldt voornoemd proces-verbaal de waarneming die door hulpofficier van justitie [hulpofficier van justitie B.] zou zijn gedaan op 21 januari 2011 te 05.15 uur, maar die hulpofficier van justitie heeft het proces-verbaal niet (mede)ondertekend. Het hof constateert dat voornoemd gebrek in eerste aanleg niet is onderkend. In hoger beroep is het gebrek evenmin (tijdig) onderkend door het openbaar ministerie.
Gelet op het hiervoor genoemde kan het proces-verbaal voor zover het inhoudt de eerdervermelde waarneming van [hulpofficier van justitie B.] als schriftelijk bescheid in de zin van artikel 344 lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering voor het bewijs worden gebruikt. Als zodanig kan het slechts in combinatie met de inhoud van andere bewijsmiddelen leiden tot een bewezenverklaring van het telastegelegde feit. Die andere bewijsmiddelen ontbreken echter.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.