Parketnummer: 21-002735-10
Uitspraak d.d.: 23 maart 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 16 juli 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1959],
wonende te [woonplaats], [adres].
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 23 juni 2011 en 9 maart 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr C.N.G.M. Starmans, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 11 november 2008, te Nijmegen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Nassausingel, in de richting van het kruispunt van die weg met de Smetiusstraat en de Tunnelweg, zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam,
terwijl verdachte wist dat het door hem bestuurde motorrijtuig (trekker met oplegger) niet, althans niet geheel voldeed aan het gestelde in artikel 5.18.11 en/of 5.18.13 van het Voertuigreglement,
aangezien (bij het vervoer van de in lengte ondeelbare lading) de lengte van het door verdachte bestuurde motorrijtuig (beladen samenstel van trekker en oplegger) de maximaal toegestane lengte met 1,20 meter overschreed, in elk geval meer bedroeg dan de maximaal toegestane lengte van 22 meter
en/of terwijl verdachte niet beschikte over de voor dit vervoer (met (uitzonderlijk) lange, althans te lange en/of ondeelbare lading) overeenkomstig artikel 7.1 van het Voertuigreglement en/of artikel 149 en/of 149a van de Wegenverkeerswet 1994 benodigde vergunning en/of ontheffing
en/of terwijl voormelde vergunning en/of ontheffing (in het geheel) niet was aangevraagd en/of verleend
en/of terwijl het zicht voor verdachte door duisternis en/of (hevige) regenval in ernstige mate, althans enigermate werd gehinderd en/of belemmerd,
gekomen bij genoemd kruispunt het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (trekker met oplegger) geheel of gedeeltelijk tot stilstand heeft gebracht op de rijstrook (voorsorteerstrook), bestemd voor het rechtdoorgaande en/of linksafslaande verkeer, terwijl verdachte voornemens was rechtsaf te slaan in de richting van de Smetiusstraat,
en/of terwijl verdachte tijdens het naderen van die kruising en/of tijdens het wachten voor het op die kruising geplaatste (voor het rechtdoorgaande en/of linksafslaande verkeer bestemde) rode verkeerslicht, had waargenomen, dat er zich op het (rechts) naast de Nassausingel gelegen fietspad een fietser bevond
en/of (vervolgens), nadat, althans op het moment dat dat verkeerslicht bestemd voor het rechtdoorgaande en/of linksafslaande verkeer groen licht begon uit te stralen, naar rechts heeft gestuurd en/of rechtsaf is geslagen in de richting van de Smetiusstraat
en/of (daarbij) in strijd met artikel 78 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet heeft voldaan aan zijn verplichting op dat kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook, waarop hij zich bevond, aangaf, aangezien verdachte rechts af is geslagen, terwijl hij zich (geheel of gedeeltelijk) bevond op de voorsorteerstrook voor rechtdoorgaand en/of linksafslaand verkeer
en/of (daarbij) een bij/op/voor die kruising met de Smetiusstraat geplaatst, voor hem geldend rood uitstralend verkeerslicht bestemd voor het rechtsafslaande verkeer heeft genegeerd en/of (daarbij) in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet heeft gewacht totdat dit voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat groen licht uitstraalde,
en/of (daarbij), op het moment dat, althans nadat het verkeerslicht voor het recht doorgaande verkeer groen licht begon uit te stralen, niet, althans in onvoldoende mate op het voor verdachte, althans het voor rechtsafslaande verkeer bestemdeverkeerslicht heeft gelet en/of is blijven letten
en/of zich niet, althans in onvoldoende mate ervan heeft vergewist, dat dat verkeerslicht (eveneens) groen licht uitstraalde
en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het rechts achter en/of naast hem gelegen gedeelte van die weg en/of het (rechts) naast die weg gelegen fietspad heeft gelet en/of is blijven letten
en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate in de spiegels van het door hem bestuurde motorrijtuig (trekker met oplegger) heeft gekeken en/of is blijven kijken
en/of (daarbij) het door hem bestuurde motorrijtuig niet (kort) voor het naar rechts sturen en/of rechtsaf slaan (kort) voor de op die weg of kruising aangebrachte blokmarkering tot stilstand heeft gebracht en/of zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast
en/of (daarbij) zich niet, althans in onvoldoende mate ervan heeft vergewist, dat er zich geen (dicht genaderd zijnd) (fiets)verkeer op dat fietspad en/of naast en/of rechts dicht achter hem bevond
en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op de positie en/of de (mate van) verplaatsing van de door hem, verdachte, waargenomen fietser en/of (ander) fiets- en/of bromfietsverkeert heeft gelet en/of is blijven letten
en/of (daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een zich op (het fietspad van) de Nassausingel bevindende bestuurster van een fiets, die zich op dezelfde weg naast, dan wel rechts dicht achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan
en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die fiets en/of de bestuurster van die fiets,
tengevolge waarvan de bestuurster van die fiets ten val is gekomen en/of door een of meerdere wielen van het door verdachte bestuurde motorrijtuig (trekker met oplegger) is overreden
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd gedood;
Subsidiair
hij op of omstreeks 11 november 2008 te Nijmegen als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de Nassausingel, in de richting van het kruispunt met de Smetiusstraat en de Tunnelweg,
terwijl verdachte wist dat het door hem bestuurde motorrijtuig (trekker met oplegger) niet, althans niet geheel voldeed aan het gestelde in artikel 5.18.11 en/of 5.18.13 van het Voertuigreglement,
aangezien (bij het vervoer van de in lengte ondeelbare lading) de lengte van het door verdachte bestuurde motorrijtuig (beladen samenstel van trekker en oplegger) de maximaal toegestane lengte met 1,20 meter overschreed, in elk geval meer bedroeg dan de maximaal toegestane lengte van 22 meter
en/of terwijl verdachte niet beschikte over de voor dit vervoer )met (uitzonderlijk) lange, althans te lange en/of ondeelbare lading) overeenkomstig artikel 7.1 van het Voertuigreglement en/of artikel 149 en/of 149a van de Wegenverkeerswet 1994 benodigde vergunning en/of ontheffing
en/of terwijl voormelde vergunning en/of ontheffing (in het geheel) niet was aangevraagd en/of verleend,
gekomen bij genoemd kruispunt naar rechts heeft gestuurd en/of rechtsaf is geslagen in de richting van de Smetiusstraat
en/of (daarbij) in strijd met artikel 78 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet heeft voldaan aan zijn verplichting op dat kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook, waarop hij zich bevond, aangaf, aangezien verdachte rechts af is geslagen, terwijl hij zich (geheel of gedeeltelijk) bevond op de voorsorteerstrook voor rechtdoorgaand en/of linksafslaand verkeer
en/of (daarbij) een bij/op/voor die kruising met de Smetiusstraat geplaatst, voor hem geldend rood uitstralend verkeerslicht bestemd voor het rechtsafslaande verkeer heeft genegeerd en/of (daarbij) in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet heeft gewacht totdat dit voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat groen licht uitstraalde,
en/of (daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een zich op (het fietspad van) de Nassausingel bevindende bestuurster van een fiets, die zich op dezelfde weg naast, dan wel rechts dicht achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan
en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die fiets en/of de bestuurster van die fiets,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs en de daaromtrent gevoerde verweren
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen en omstandigheden die ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte gedragingen in het licht van de bewezen geachte omstandigheden schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren.
Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof, anders dan de rechtbank en de verdediging - mede vanwege nieuw onderzoeksmateriaal zoals dat bij de behandeling van de zaak in hoger beroep ter beschikking is gekomen - de volgende feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte heeft op 11 november 2008 met een trekker en uitgeschoven oplegger over de Nassausingel in Nijmegen gereden, terwijl het zicht ten gevolge van duisternis en regenval werd gehinderd. De oplegger was beladen met balken, die 18 meter lang waren en aan de achterkant uitstaken. De totale lengte van trekker en oplegger met die lading bedroeg 23 meter.
Voor dit vervoer in Nijmegen was geen ontheffing verleend, die ingevolge het samenstel van de artikelen 149 en 149a WVW 1994 en de artikelen 7.1, 5.1.2 en 5.18.13 van het destijds geldende Voertuigreglement was voorgeschreven. Het was verdachte als bestuurder van de trekker en oplegger met de lading van zodanige afmeting om die reden dus niet toegestaan daar te rijden. Het namens verdachte gevoerde verweer dat verdachte erop mocht vertrouwen dat zijn werkgever voor de juiste ontheffing zou hebben gezorgd, miskent de eigen verantwoordelijkheid van verdachte, als bestuurder, op dit punt. Dit verweer wordt verworpen.
Verdachte had de opdracht de balken in de buurt af te leveren en hij was van plan van de Nassausingel rechtsaf de Smetiusstraat in te rijden.
Aangekomen bij de kruising van de Nassausingel en de Smetiusstraat heeft verdachte in eerste instantie het voertuig waarin hij reed op een afstand van tussen de 18,43 en 19,29 meter voor de stopstreep tot stilstand gebracht op de middelste rijstrook, die was bestemd voor het rechtdoorgaande en linksafslaande verkeer. Het is voldoende aannemelijk dat het voertuig daarbij ook enigszins op de linkerrijstrook heeft gestaan, die was bestemd voor het linksafslaande verkeer. Verdachte heeft naar eigen zeggen op enig moment op het rechts naast en parallel aan de Nassausingel gelegen fietspad een fietser zien stilstaan voor de oversteek van de Smetiusstraat.
Toen de verkeerslichten bestemd voor het rechtdoorgaande en linksafslaande verkeer groen licht uitstraalden is verdachte opgetrokken in de richting van de stopstreep. Uit het door het NFI verrichte onderzoek in combinatie met de ter terechtzitting vertoonde webcambeelden leidt het hof af dat verdachte vervolgens zonder nogmaals te stoppen de stopstreep is gepasseerd. Voorts leidt het hof uit het door het NFI verrichte onderzoek af dat op het moment, waarop de trekker de stopstreep passeerde het verkeerslicht voor het rechtsafslaande verkeer reeds circa 5 seconden rood licht moet hebben uitgestraald, en dat het verkeerslicht voor het rechtdoorgaande fietsverkeer op hetzelfde moment groen licht uitstraalde. Verdachte heeft verklaard niet te hebben gezien dat het voor het rechtsafslaand verkeer bedoelde verkeerslicht op rood stond toen hij afsloeg.
Ook na het passeren van de stopstreep is verdachte niet meer gestopt, maar is hij in een doorgaande beweging afgeslagen en de Smetiusstraat ingereden. Daarbij heeft verdachte geen aandacht geschonken aan het zich bij het inzetten van zijn manoeuvre op dezelfde weg bevindende fietsverkeer en in het bijzonder niet gekeken naar de plaats waar hij de fietser tevoren had zien stilstaan. Toen verdachte met de trekker al een eindweegs de Smetiusstraat in was gedraaid hoorde verdachte het geluid van een claxon. Verdachte heeft zijn voertuig tot stilstand gebracht en is uitgestapt om poolshoogte te nemen. Het bleek dat het voertuig van verdachte in botsing was gekomen met een fietser, die naar later bleek het slachtoffer [slachtoffer] was. Uit de genoemde stand van de verkeerslichten leidt het hof af dat het latere slachtoffer voorrang had en dat verdachte die voorrang niet heeft verleend. Door de botsing is het slachtoffer kennelijk ten val gekomen en door de rechterachterwielen van de oplegger overreden. Tengevolge hiervan is zij overleden.
Het is niet met zekerheid te zeggen of de fietser die verdachte heeft zien stilstaan, dezelfde was als het latere slachtoffer, maar dat is bij gebreke van elke contra-indicatie wel aannemelijk.
Zo dat inderdaad het geval is geweest, kan worden vastgesteld dat verdachte na het oprijden onvoldoende is blijven letten op verkeer op het fietspad, en meer in het bijzonder dat hij zich er onvoldoende van heeft vergewist dat er zich geen fietsverkeer in het verlengde van het fietspad of naast en rechts dicht achter zijn voertuig bevond. Evenmin heeft hij achtgeslagen op de veranderende positie en (mate van) verplaatsing van de aanvankelijk door hem op dat fietspad waargenomen fietser. De verklaring van verdachte dat hij niet heeft gekeken waar de fietser die hij heeft zien stilstaan bleef, bevestigt dat. Achteraf moet worden vastgesteld dat als verdachte wel op de positie en beweging van het latere slachtoffer zou hebben gelet, hij had kunnen waarnemen dat zij zich eerst op het fietspad en vervolgens op het kruisingsvlak bevond.
In het geval de door verdachte waargenomen fietser niet het latere slachtoffer zou betreffen, heeft verdachte evenzeer onvoldoende gelet op de positie en (mate van) verplaatsing van het overige fietsverkeer. Zijn verklaring op dit punt komt er dan immers op neer dat hij door gebrek aan voorzorg het latere slachtoffer in het geheel niet heeft waargenomen.
De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een gelijksoortige bestuurder in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Het rijden met een voertuig zoals verdachte dat op 11 november 2008 bestuurde, brengt voor het verkeer extra risico's en voor de bestuurder een verhoogde zorgplicht met zich mee. Die zorgplicht houdt om te beginnen in dat een bestuurder van een dergelijk voertuig zich ervan vergewist dat hij gerechtigd was te rijden waar hij reed. Deze zorgplicht geldt weliswaar voor alle verkeersdeelnemers, maar in het bijzonder voor een professionele bestuurder als verdachte van een voertuig dat naar lengte en vorm zo sterk afwijkt van het overig verkeer dat daarmee voor het verkeer bijzondere risico's in het leven worden geroepen.
Indien en voor zover de uitzonderlijke afmetingen van de combinatie bijzondere manoeuvres noodzakelijk maakten moest verdachte als bestuurder er zich allereerst rekenschap van geven dat andere verkeersdeelnemers in beginsel mogen verwachten dat medeweggebruikers zich net als zij zich aan de verkeersregels houden. Wanneer dat laatste voor verdachte vanwege de uitzonderlijke afmetingen van de bestuurde combinatie niet mogelijk is rust op hem de verantwoordelijkheid zodanige maatregelen te treffen dat de noodzakelijk geachte bijzondere manoeuvre veilig wordt uitgevoerd, en mag van hem een verhoogde oplettendheid en zorg voor de veiligheid van het overig verkeer worden gevergd.
In dit geval bracht de lengte van de combinatie met zich dat verdachte, die niet op de voorgeschreven wijze voorsorteerde alvorens rechtsaf te slaan, zich diende te vergewissen van de stand van de verkeerslichten die bestemd zijn voor de richting waarin hij voornemens is te rijden, en bij rood licht voor die richting moest stoppen.
Tot slot heeft verdachte bij het uitvoeren van de bijzondere manoeuvre onvoldoende aandacht geschonken aan de (mogelijke) aanwezigheid van andere verkeersdeelnemers, en wel in bijzonder van het latere slachtoffer.
Dat verdachte daarbij waarschuwingslichten voerde, doet aan zijn verantwoordelijkheid voor de naleving van genoemde zorgplichten niet af, aangezien het effect van de zwaailichten niet verder strekt dan dat de aandacht van andere verkeersdeelnemers op de aanwezigheid van de combinatie wordt gevestigd.
Het hof acht op grond hiervan dan ook, anders dan de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen dat verdachtes wijze van rijden zeer onvoorzichtig en onachtzaam is geweest en dat hij schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 november 2008, te Nijmegen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met oplegger) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Nassausingel, in de richting van het kruispunt van die weg met de Smetiusstraat en de Tunnelweg, zeer onvoorzichtig en onachtzaam,
terwijl verdachte niet beschikte over de voor dit vervoer (met lange en ondeelbare lading) overeenkomstig artikel 7.1 van het Voertuigreglement en artikel 149 en 149a van de Wegenverkeerswet 1994 benodigde ontheffing
en terwijl voormelde ontheffing in het geheel niet was aangevraagd en verleend
en terwijl het zicht voor verdachte door duisternis en regenval werd gehinderd ,
gekomen bij genoemd kruispunt het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (trekker met oplegger) geheel tot stilstand heeft gebracht op de rijstrook (voorsorteerstrook), bestemd voor het rechtdoorgaande en linksafslaande verkeer, terwijl verdachte voornemens was rechtsaf te slaan in de richting van de Smetiusstraat,
en terwijl verdachte tijdens het wachten voor het op die kruising geplaatste (voor het rechtdoorgaande en linksafslaande verkeer bestemde) rode verkeerslicht, had waargenomen, dat er zich op het rechts naast de Nassausingel gelegen fietspad een fietser bevond
en nadat dat verkeerslicht bestemd voor het rechtdoorgaande en linksafslaande verkeer groen licht begon uit te stralen, naar rechts heeft gestuurd en rechtsaf is geslagen in de richting van de Smetiusstraat
en daarbij in strijd met artikel 78 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet heeft voldaan aan zijn verplichting op dat kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook, waarop hij zich bevond, aangaf, aangezien verdachte rechts af is geslagen, terwijl hij zich bevond op de voorsorteerstrook voor rechtdoorgaand en linksafslaand verkeer
en daarbij een bij/op die kruising met de Smetiusstraat geplaatst, voor hem geldend rood uitstralend verkeerslicht bestemd voor het rechtsafslaande verkeer heeft genegeerd en daarbij in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken, dat een gebod of verbod inhoudt, immers niet heeft gewacht totdat dit voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat groen licht uitstraalde,
en daarbij nadat het verkeerslicht voor het recht doorgaande verkeer groen licht begon uit te stralen in onvoldoende mate op het voor verdachte bestemde verkeerslicht heeft gelet en is blijven letten
en zich in onvoldoende mate ervan heeft vergewist, dat dat verkeerslicht eveneens groen licht uitstraalde
en daarbij in onvoldoende mate op het (rechts) naast die weg gelegen fietspad is blijven letten
en daarbij het door hem bestuurde motorrijtuig niet (kort) voor het naar rechts sturen en rechtsaf slaan (kort) voor de op die weg of kruising aangebrachte blokmarkering tot stilstand heeft gebracht
en daarbij zich in onvoldoende mate ervan heeft vergewist, dat er zich geen (dicht genaderd zijnd) fietsverkeer op dat fietspad en naast en rechts dicht achter hem bevond
en daarbij in onvoldoende mate op de positie en de (mate van) verplaatsing van de door hem, verdachte, waargenomen fietser en/of (ander) fietsverkeer heeft gelet en is blijven letten
en daarbij in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een zich op (het fietspad van) de Nassausingel bevindende bestuurster van een fiets, die zich op dezelfde weg naast, dan wel rechts dicht achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan
en vervolgens is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die fiets en de bestuurster van die fiets,
tengevolge waarvan de bestuurster van die fiets ten val is gekomen en door meerdere wielen van het door verdachte bestuurde motorrijtuig (trekker met oplegger) is overreden
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd gedood;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onachtzaam rijgedrag. Hij heeft dit gedaan terwijl hij een voertuig bestuurde dat door zijn afmetingen extra risico's en daarmee een verhoogde zorgplicht voor de veiligheid van zijn medeweggebruikers met zich mee brengt. Met zijn rijgedrag heeft verdachte een ongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer] is komen te overlijden. Het diepe verdriet dat de nabestaanden is aangedaan valt met geen enkele straf weg te nemen. Het slachtoffer was een jonge vrouw in de bloei van haar leven. Ze was zojuist afgestudeerd en vol plannen voor de rest van haar leven. Door het ongeval is haar de kans op verdere zelfverwerkelijking en geluk ontnomen. De ouders en zus van [slachtoffer] zullen hun leven lang de schaduw van het gemis van hun dochter en zus met zich mee dragen.
Verdachte heeft weliswaar een andere herinnering aan de toedracht van het ongeval, maar dat neemt niet weg dat ook hij zwaar is aangeslagen door het ongeval en gebukt gaat onder de gevolgen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof een oprecht hevig geëmotioneerde verdachte gezien die letterlijk geen woorden had om uitdrukking te geven aan zijn gevoelens. Voor verdachte is de wetenschap schuldig te zijn aan de dood van een medemens een zware last.
Het zeer onvoorzichtige en onachtzame rijgedrag van de verdachte en de ernst van de gevolgen rechtvaardigen in beginsel de door het LOVS in de oriëntatiepunten straftoemeting voorgestelde straf van 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en 2 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid. In de gevolgen, die het ongeval al voor verdachte heeft en in het gegeven dat verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit is veroordeeld, ziet het hof echter aanleiding om van die uitgangspunten af te wijken en in plaats van oplegging van een vrijheidsstraf te volstaan met het opleggen van een werkstraf. Daarnaast is een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend en geboden, maar ten aanzien van de duur daarvan heeft het hof gelet op de gevolgen voor de verdachte, die beroepschauffeur is.
De uiteindelijk op te leggen straf, te weten een werkstraf van 180 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden, komt overeen met hetgeen dit hof in soortgelijke zaken heeft opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Aldus gewezen door
mr A.E. Harteveld, voorzitter,
mr P.R. Wery en mr A.G. Coumans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Robroek, griffier,
en op 23 maart 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.