Parketnummer: 21-002712-11
Uitspraak d.d.: 22 juni 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 20 juli 2011 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 08-770041-09, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te[woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 juni 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J. Ruarus, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 3 november 2010, te Holten, in de gemeente Rijssen-Holten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Larenseweg (zijnde een weg, zonder middenasmarkering en een onderbroken markering aan de bermzijden, voor verkeer in beide richtingen), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, immers heeft hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, met een hogere snelheid gereden dan de ter plaatse voor hem, verdachte, geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, althans met een snelheid gereden die (veel) te hoog (ongeveer tussen de 60 en 80 kilometer per uur) was voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse, waarbij (vervolgens) hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, in een (flauw) naar links verlopende bocht in die Larenseweg, niet voldoende rechts heeft gehouden, althans niet behoorlijk het verloop van het voor hem bestemde weggedeelte van die weg gevolgd doch te veel op de linkerweghelft van die rijbaan gereden en/althans de binnenbocht genomen, waardoor (vervolgens) hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, tegen een tegemoetkomende bestuurder van een bromfiets en/of diens bromfiets is aangereden en/of gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
subsidiair:
hij op of omstreeks 3 november 2010, te Holten, in de gemeente Rijssen-Holten, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Larenseweg (zijnde een weg, zonder middenasmarkering en een onderbroken markering aan de bermzijden, voor verkeer in beide richtingen), met dat door hem bestuurde motorrijtuig, heeft gereden met een hogere snelheid dan de ter plaatse voor hem, verdachte, geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, althans met een snelheid gereden die (veel) te hoog (ongeveer tussen de 60 en 80 kilometer per uur) was voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse, waarbij (vervolgens) hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, in een (flauw) naar links verlopende bocht in die Larenseweg, niet voldoende rechts heeft gehouden, althans niet behoorlijk het voor hem bestemde gedeelte van die weg is blijven volgen doch te veel op de linkerweghelft van die rijbaan heeft gereden, en/althans de binnenbocht heeft genomen, waardoor (vervolgens) hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, tegen een hem tegemoetkomende bestuurder van een bromfiets en/of diens bromfiets is aangereden en/of gebotst; door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) opleveren.
Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 3 november 2010 te Holten als bestuurder van een personenauto over de Larenseweg reed. Verdachte reed vaker op die weg. Op die weg heeft verdachte in een flauw naar links verlopende bocht onvoldoende rechts gehouden en is hij vervolgens tegen een hem tegemoetkomende bromfiets aangereden, ten gevolge waarvan de bestuurder van die bromfiets is overleden. De botsplaats was gelegen op een afstand van 4,90 meter van de (voor verdachte) rechterzijde van de weg, op een totale rijbaanbreedte van 5,80 meter. Van oorzaken die geen verband houden met het rijgedrag van de verdachte zelf is niet gebleken, zodat het niet anders zijn dan dat het aan het handelen van verdachte zelf is te wijten dat hij op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer is terechtgekomen en tegen de bromfiets is gebotst. Tengevolge van het ongeval is de op dat moment 20-jarige [slachtoffer] komen te overlijden.
De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Een automobilist heeft onder meer de bijzondere zorgplicht om zoveel mogelijk rechts te houden en op zijn eigen weghelft te blijven en goed te letten op (de mogelijke aanwezigheid van) medeweggebruikers. Verdachte heeft deze zorgplicht, gelet op de bewezen verklaarde gedragingen welke meer omvatten dan een enkele onoplettendheid, niet in acht genomen. Verdachte heeft immers gereden op een afstand van 4,90 meter vanaf de rechter wegkant, terwijl de totale rijbaanbreedte 5,80 is. Voorts heeft verdachte de hem tegemoetkomende bromfietser in het geheel niet opgemerkt. Ten slotte acht het hof het voor de beoordeling van de mate van schuld van verdachte van belang dat verdachte vaker op deze weg reed en wist dat daar veel fietsers en bromfietsers reden. De slotsom luidt dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachtes handelen als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt en dat hij schuld aan het verkeersongeval heeft in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 november 2010, te Holten, in de gemeente Rijssen-Holten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Larenseweg (zijnde een weg, zonder middenasmarkering en een onderbroken markering aan de bermzijden, voor verkeer in beide richtingen), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend te rijden, immers heeft hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, in een (flauw) naar links verlopende bocht in die Larenseweg, niet voldoende rechts heeft gehouden, althans niet behoorlijk het verloop van het voor hem bestemde weggedeelte van die weg gevolgd doch te veel op de linkerweghelft van die rijbaan gereden en de binnenbocht genomen, waardoor (vervolgens) hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig, gezien verdachtes rijrichting, tegen een tegemoetkomende bestuurder van een bromfiets en/of diens bromfiets is aangereden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Almelo heeft de verdachte veroordeeld wegens het primair ten laste gelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, een werkstraf van 240 uur en een rijontzegging van 12 maanden. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens het primair ten laste gelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, een werkstraf van 180 uur en een rijontzegging van 18 maanden.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft door zijn handelen een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Ten gevolge van dit verkeersongeval is [slachtoffer] overleden. Onder meer uit de slachtofferverklaringen van de moeder van het slachtoffer blijkt dat de nabestaanden door het handelen van verdachte onzegbaar leed is aangedaan. De vergelding van dat leed en de normbevestiging - verdachte heeft zich immers aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen - vormen de grondslag voor de strafoplegging. Het leed dat de nabestaanden is aangedaan zal echter met geen enkele straf vergolden kunnen zijn. Verdachte is reeds eerder veroordeeld ter zake van verkeersdelicten. Het hof rekent dat verdachte zwaar aan. Het onderhavige feit vond plaats tijdens de proeftijd van de bij die veroordeling opgelegde rijontzegging.
Daartegenover staat dat verdachte weliswaar schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar dat het niet gaat om de, binnen de kaders van de geschonden norm, zwaarste vorm van schuld. Dit dient ook tot uitdrukking te komen in de strafmaat. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, een werkstraf en een rijontzegging, alle van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Het hof heeft zich er rekenschap van gegeven dat verdachte door de oplegging van deze onvoorwaardelijke rijontzegging zijn baan zou kunnen kwijtraken. De oplegging van deze rijontzegging is echter, gelet op de ernst van het feit en verdachtes documentatie, onvermijdelijk.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Almelo van 26 maart 2009 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, parketnummer 08-770041-09. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Almelo van 26 maart 2009, parketnummer 08-770041-09, te weten van:
de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr P.R. Wery en mr A.G. Coumans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.B. Kok, griffier,
en op 22 juni 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.