ECLI:NL:GHARN:2012:BX7016

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001101-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van moord en veroordeling voor doodslag met gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere vrijspraak van moord en was in eerste aanleg veroordeeld voor doodslag. Tijdens de zittingen op 2 maart en 28 augustus 2012 heeft de verdachte uiteindelijk in hoger beroep de doding van het slachtoffer bekend. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van moord vernietigd en de verdachte veroordeeld voor doodslag tot een gevangenisstraf van 11 jaren. De tenlastelegging betrof het opzettelijk doden van het slachtoffer op 29 december 2009, waarbij de verdachte het slachtoffer meerdere keren met een mes heeft gestoken.

De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte voor moord zou worden veroordeeld, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De verdachte had verklaard dat hij de messteken had toegebracht in een opwelling, en het hof concludeerde dat de omstandigheden niet wezenlijk duidden op een voorafgaand plan om het slachtoffer te doden. De advocaat-generaal had ook gewezen op de aankoop van bepaalde voorwerpen door de verdachte, maar het hof vond deze verklaringen niet overtuigend genoeg om voorbedachte raad aan te nemen.

Het hof heeft de ernst van de daad onderstreept, waarbij het slachtoffer op gruwelijke wijze is omgebracht. De verdachte had een financieel conflict met het slachtoffer, wat mogelijk heeft bijgedragen aan de fatale gebeurtenis. De rechtbank heeft de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar aangemerkt, en de straf is vastgesteld op 11 jaren gevangenisstraf, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de impact op de nabestaanden. De benadeelde partij heeft recht op schadevergoeding, die door het hof is toegewezen.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001101-11
Uitspraak d.d.: 11 september 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 18 maart 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 2 maart 2012 en 28 augustus 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J.P. Plasman, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 december 2009 te [plaatsnaam], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meerdere malen met een mes, althans met een dergelijk scherp steekvoorwerp, in het lichaam heeft/hebben gestoken en/of die [slachtoffer] meerdere malen met een slagwapen, althans met een voorwerp, op het hoofd heeft/hebben geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak moord
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde moord bewezen kan worden verklaard.
De raadsman heeft vrijspraak van moord bepleit.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte, afgezet tegen al het andere bewijs, niet kan kloppen.
Over de aanschaf van het zeil, het touw en het tape heeft zij aangevoerd dat verdachte deze kocht op een tijdstip dat hij wist dat het slachtoffer bij hem langs zou komen en dat het ging om financiële zaken. Ook heeft hij dan al tegen zijn vriendin gezegd dat hij naar de [bar] zou gaan, wat hij echter niet doet. Hij stuurt getuige [getuige] weg, omdat hij geen tijd heeft. Hij verwisselt zijn witte overhemd voor andere kleding. Verdachte verklaart aantoonbaar onjuist over de aanwezigheid van drie motorblokken, waarvoor hij dat zeil wilde gebruiken, terwijl dat er maar één blijkt te zijn. De oud-ijzerboer die de blokken zou komen ophalen, en die nog ondervraagd is, blijkt een pokervriend, zonder zakelijke relatie met verdachte. De door verdachte aangegeven redenen voor de aankoop van deze producten vinden geen steun in het bewijsmateriaal. Zij heeft deze aanschaf aangeduid als “voorbereidingshandelingen” voor moord en aangevoerd dat verdachte tijdens deze handelingen op meerdere momenten heeft kunnen besluiten om af te zien van het in haar visie bestaande plan om het slachtoffer te doden.
Ook gedurende de tijd waarin verdachte de verwondingen toebrengt, heeft hij, naar het oordeel van de advocaat-generaal, tijd en gelegenheid gehad zich te bezinnen op de gevolgen van zijn handelen. Hij heeft verschillende momenten gehad voor “kalm beraad en rustig overleg”. De advocaat-generaal heeft hiertoe aangevoerd dat het door haar geschetste scenario, inhoudende dat het slachtoffer eerst het geconstateerde hoofdletsel en daarna, en dus weerloos, het steekletsel heeft opgelopen, het meest aannemelijk is, nu het hoofdletsel tijdens leven is toegebracht, afweerletsel ontbreekt en wat betreft vorm zich niet laat verklaren door het vallen van het slachtoffer tegen een busje, zoals verdachte heeft verklaard. Dit scenario houdt in dat verdachte het slachtoffer eerst met een hard voorwerp heeft geslagen en hem vervolgens heeft gestoken. De advocaat-generaal wijst voorts op de omstandigheid dat op de plaats waar verdachte zegt dat het slachtoffer ineen is gezegen, nauwelijks bloed is aangetroffen. Ook dit zou er op wijzen dat verdachte onwaarheid spreekt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Naar het oordeel van het hof leiden de door de advocaat-generaal aangevoerde omstandigheden niet tot het oordeel dat sprake is van voorbedachte raad.
Allereerst is niet vast te stellen of de hoofdwond vóór of na het steken met het mes is veroorzaakt. Het feit dat die wond bij leven is ontstaan, impliceert nog niet dat dit voor het toebrengen van de messteken moet zijn gebeurd. Ook zijn er geen aanwijzingen hoe of door welk voorwerp de hoofdwond dan wel is ontstaan, als de advocaat-generaal gevolgd zou worden in haar conclusie dat deze niet zou kunnen zijn ontstaan door het vallen tegen een busje, ná het steken. Hetgeen de advocaat-generaal aanvoert over het (ontbreken van) afweerletsel laat zich ook verklaren in de lezing van verdachte, waarin deze onverhoeds is gaan steken. Dat verdachte het slachtoffer eerst heeft neergeslagen en toen met een mes heeft gestoken, kan derhalve niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid uit de bewijsmiddelen worden afgeleid.
Wat betreft de aankoop van het zeil en het touw heeft verdachte bij het afleggen van een bekennende verklaring tijdens de rechtsgang in hoger beroep verklaard dat hij die heeft aangeschaft teneinde te voorkomen dat olie op zijn terrein zou lekken uit een drietal bij hem in een busje aanwezige motorblokken, wanneer die door een oud-ijzerboer zouden worden opgehaald. Tijdens nader onderzoek in hoger beroep naar aanleiding van de verklaring van verdachte is inderdaad een motorblok te zien op een foto van een bus op het terrein van verdachte. Dat er - althans op de foto van dit busje - slechts één motorblok, in plaats van de door verdachte genoemde drie, en wat losse onderdelen zijn te zien, ondergraaft de mogelijke juistheid van de kern van de verklaring van verdachte niet. Al aangenomen dat het motorblok op de foto het enige aanwezige losse motorblok op het bedrijf van verdachte is geweest, heeft de advocaat-generaal niet aangegeven waarom het (mogelijk) ten onrechte noemen van drie motorblokken in plaats van één voor verdachte een omstandigheid zou zijn waarover hij in het licht van het ten laste gelegde zou moeten liegen. De aanwezigheid van een of drie motorblokken lijkt - met andere woorden - geen voor het bewijs redengevende omstandigheid te betreffen.
Wat betreft de aankoop van het tape heeft verdachte verklaard dat hij dit heeft aangeschaft om een ruit van een auto, die steeds naar beneden zakte, vast te zetten. Dat er door de politie op het terrein van verdachte geen voertuigen met een kapotte ruit zijn aangetroffen, ondergraaft opnieuw de mogelijke juistheid van de verklaring van verdachte niet. Het tape is bovendien niet gebruikt bij het plegen van het ten laste gelegde misdrijf.
Het kopen van touw, tape en zeil kort voor de komst van het slachtoffer duidt dus niet noodzakelijkerwijs op een voornemen het slachtoffer van het leven te beroven en kunnen evengoed passen bij verdachtes werk als autohandelaar. Hetzelfde geldt voor het wisselen van kleding. Verdachte zegt dat hij dat deed om nog wat lichte werkzaamheden te verrichten. Ook de vraag of er al of niet al een afspraak was gemaakt met de oud-ijzerman om het (de) motorblok(ken) op te halen, lijkt op zichzelf van weinig betekenis te zijn voor het aannemen van voorbedachte raad.
Dat op de plek waar volgens verdachte het slachtoffer na het steken zou hebben gelegen niet de te verwachten hoeveelheid bloed zou hebben gelegen, zoals de advocaat-generaal aanvoert, staat niet vast. Ter plaatse was sprake van een versteviging van de ondergrond met gebroken puin. Aangenomen moet dus worden dat vocht daar gemakkelijker in de bodem verdwijnt dan bij bijvoorbeeld aaneengesloten wegbedekking. Verdachte heeft bovendien verklaard na het wegbrengen van het lijk ter plaatse 25 liter velgenreiniger te hebben uitgegoten om eventuele sporen uit te wissen. Verder onderzoek naar de bodem op en onder die plek is niet gedaan. Bij het onderzoek door de politie is ook geen andere plek aan het licht gekomen waar het slachtoffer dan wel zou hebben gelegen, zodat ook aan deze kwestie geen conclusie kan worden verbonden over de al of niet leugenachtigheid van de verklaringen van verdachte en - als deze zou komen vast te staan - de betekenis van dat gegeven in het licht van de tenlastelegging. Hetzelfde geldt voor de (elders in het requisitoir) door de advocaat-generaal gestelde vraag hoe het mogelijk is dat in de autoambulance, die door verdachte is teruggereden naar het bedrijf van het slachtoffer, betrekkelijk weinig bloed van verdachte is aangetroffen. Verdachte was immers - naar eigen zeggen: door het steken - aan zijn hand ernstig gewond geraakt. De advocaat-generaal vermoedt dat dit letsel bij verdachte is ontstaan door het vallen in glas. Verdachte ontkent dit, maar ook hier rijst de vraag wat de twijfel die de advocaat-generaal schetst, indien gegrond, zegt over de vraag of sprake is van voorbedachte raad, althans wat verdachte met het liegen hierover probeert te verhullen.
Het vermeende (door verdachte ontkende) “wegsturen” van getuige [getuige] kan hierdoor worden verklaard dat verdachte – gelet op het bezoek van het slachtoffer en het financiële geschil dat aan de orde zou komen – inderdaad geen tijd had voor [getuige]. Ook deze omstandigheid is niet bepaald genoeg om te duiden op voorbedachte raad. Zowel in het ene als het andere geval kan verdachte geen behoefte hebben gehad aan toeschouwers.
Het zou denkbaar zijn dat al deze omstandigheden op zich niet redengevend zijn voor het bewijs van een plan tot moord, maar in onderling verband beschouwd wel een zodanig onwaarschijnlijk samenstel vormen dat de verklaringen van verdachte ongeloofwaardig worden. Die conclusie trekt het hof in dit geval niet, omdat de door de advocaat-generaal aangevoerde omstandigheden en (al dan niet veronderstelde) ongerijmdheden in de verklaringen van verdachte daartoe onvoldoende logische betrekking op elkaar lijken te hebben, zoals het niet-gebruikte tape, onvoldoende zijn komen vast te staan, zoals het moment van het ontstaan van de hoofdwond, onderscheidenlijk onvoldoende eenduidig of redengevend zijn. Het hof kan daaraan althans niet met overtuiging - hetzij afzonderlijk of in onderling verband beschouwd - het wettig bewijs ontlenen voor de voor moord vereiste voorbedachte raad.
Op basis van het voorgaande komt het hof - anders dan de advocaat-generaal - tot de conclusie dat moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het hof is ook overigens van oordeel dat bewijsmiddelen ten aanzien van moord, waarbij het bewijs voor voorbedachte raad niet moet worden gezocht in voorbereidinghandelingen maar in omstandigheden op het moment van de daad van levensberoving zelf, ontbreken.
Uit de enkele omstandigheid dat het slachtoffer ongeveer twaalf keer is gestoken op meer plaatsen aan zowel de voor- als achterzijde van het lichaam, kan op zichzelf niet worden afgeleid dat op enig moment sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg.
De advocaat-generaal heeft nog aangevoerd dat de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer tegelijkertijd met of kort na het doden met gebruik van het hiervoor besproken zeil in één van beide [auto’s] of eerst in de ene en vervolgens in de andere [auto] heeft gelegd, duidt op rustig weloverwogen handelen. Het hof is van oordeel dat ook deze omstandigheid, die plaats vond ná de daad, geen bewijs voor voorbedachte raad oplevert. Omgekeerd zou deze omstandigheid overigens ook kunnen worden beschouwd als tegenindicatie voor voorbedachte raad. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij het lijk bij nader inzien beter niet kon vervoeren in een auto met groene platen, omdat dat zou opvallen. Dat duidt eerder op improvisatie dan op planning vooraf.
Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van moord.
Overweging met betrekking tot het bewijs van doodslag
Met betrekking tot de tenlastegelegde doodslag heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een bekennende verklaring afgelegd.
Bewezenverklaring doodslag
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 december 2009 te [plaatsnaam],
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] meer malen met een mes, in het lichaam heeft gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Omtrent de persoon van de verdachte is door de rechtbank psychologisch en psychiatrisch onderzoek gelast. Uit de desbetreffende rapportages van de psycholoog Labrijn en psychiater Kaiser d.d. 5 onderscheidenlijk 4 oktober 2010 blijkt dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte moet als volledig toerekeningsvatbaar worden aangemerkt.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van moord tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren.
De rechtbank Zutphen heeft verdachte veroordeeld ter zake van moord tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van moord tot een gevangenisstraf van zestien jaren.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag door het slachtoffer op gruwelijke wijze, met messteken verspreid over het lichaam, te doden. Verdachte heeft daarmee één van de ernstigste misdrijven gepleegd die het Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft door aldus te handelen op flagrante wijze het meest elementaire recht van het slachtoffer geschonden, namelijk het recht te leven. Verdachte heeft groot en onherstelbaar verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, dat zij voor de rest van hun leven als een schaduw met zich meedragen. Het hof verwijst naar de indrukwekkende slachtofferverklaring van de zus van het slachtoffer, [naam nabestaande].
Door een feit als dit is de rechtsorde ernstig geschokt. Het delict heeft ook buiten de familie- en de kennissenkring van het slachtoffer afschuw en angst opgeroepen.
Naar het oordeel van het hof zijn er in de onderhavige zaak meer strafverzwarende omstandigheden aan te wijzen.
Allereerst is het slachtoffer op brute wijze gedood. Het aantal messteken wijst op een uitbarsting van geweld.
Daarnaast is er bij verdachte niet slechts sprake geweest van voorwaardelijk opzet, maar van daadwerkelijk opzet om het slachtoffer te doden. In de vergelijking met de strafmaat in andere gepubliceerde doodslagzaken is dit aspect door het hof in ogenschouw genomen.
Voorts is er voorafgaand aan het delict een discussie geweest over een financiële kwestie. Verdachte werd naar eigen zeggen door het slachtoffer aangesproken op betaling van een handelsschuld, die verdachte al langere tijd bij het slachtoffer had lopen. Het slachtoffer had hem al eerder om betaling verzocht, maar daar was het niet van gekomen. Verdachte had, alweer naar eigen zeggen, op de bewuste 29ste december wel geld, maar dat was volgens hem voor hemzelf bedoeld. Dat verdachte wist dat op de bewuste dag een conflict in verband met deze schuld met het slachtoffer voor de hand lag, blijkt uit de omstandigheid dat hij de getuige [getuige] kort voordat hij het slachtoffer op zijn bedrijf verwachtte, heeft weggestuurd. Verdachte is het conflict desondanks niet uit de weg gegaan en heeft zijn schuld in ieder geval niet op dat moment en ook niet voor een deel willen afbetalen. Het slachtoffer is dus in feite om een geldkwestie om het leven gebracht. Tot slot heeft verdachte het stoffelijk overschot van het slachtoffer doen verdwijnen en het gedumpt naast de weg. De nabestaanden hebben hierdoor lange tijd in grote onzekerheid verkeerd over het lot van hun dierbare, totdat na drie weken het stoffelijk overschot bij toeval werd aangetroffen. De zuster van het slachtoffer heeft in haar slachtofferverklaring omschreven dat die drie weken een afschuwelijke periode waren en dat de onzekerheid haar gek maakte. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Gelet op het vorenstaande acht het hof de bewezenverklaarde doodslag een bijzonder ernstige vorm van het bewezenverklaarde delict.
Als strafverlichtende omstandigheid neemt het hof in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 13 augustus 2012, naast een veroordeling in 1990 door de kinderrechter ter zake van vermogensdelicten verder nooit is veroordeeld.
Voornoemde omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van het hof een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren. Het hof komt aldus tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal werd gevorderd, maar wijst er daarbij op dat die vordering werd gedaan ten aanzien van moord, waarop in de wet een aanzienlijk hoger maximumstraf is gesteld dan op doodslag.
Beslag
Het bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de veroordeelde toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.636,60. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Door de verdediging is de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het (impliciet) primair ten laste gelegde (moord) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het (impliciet) subsidiair ten laste gelegde (doodslag) heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het (impliciet) subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslag
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Personenauto [auto] ([kenteken])
- Oxbow jas, kleur zwart
- Plastic tas van Schuurman schoenen, kleur grijs-blauw
- Plastic tas
- Zeil, kleur blauw
- Deken
- Haspel, kleur blauw
- Mes, kleur zwart
- Personenauto [auto] ([kenteken/kenteken])
- Autosleutel Citroen met afstandsbediening
- Bodywarmer, kleur groen-blauw
- Van Gils jas, kleur antraciet
- Handschoen, kleur zwart.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Geld (€ 300,-)
- Geld (€ 180,-)
- Geld (€ 5.655,-)
- Geld (€ 80,-)
- Q-park parkeerbewijs.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 12.636,60 (twaalfduizend zeshonderdzesendertig euro en zestig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 12.636,60 (twaalfduizend zeshonderdzesendertig euro en zestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 98 (achtennegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr A.G. Coumans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 11 september 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.