ECLI:NL:GHARN:2012:BX7627

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-004089-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en zware mishandeling met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en mishandeling. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar heeft wel bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan beschadiging, bedreiging en vernieling. De verdachte heeft zich op agressieve wijze gedragen tegenover zijn levensgezel, wat heeft geleid tot psychische gevolgen voor het slachtoffer. Het hof heeft, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, besloten om de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op te leggen. Dit is gematigd ten opzichte van de oorspronkelijk geëiste acht maanden, omdat de verdachte al twee jaar gedetineerd was. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De beslissing is genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004089-11
Uitspraak d.d.: 11 september 2012 (bij vervroeging)
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 26 oktober 2011 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 21-004872-09, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1978],
thans gedetineerd te [detentieadres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 31 juli 2012 en 4 september 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr L. de Leon, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen en opnieuw rechtdoen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1 primair:
hij op of omstreeks 12 september 2010 te [plaatsnaam], ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een mes in de richting van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 subsidiair:
hij op of omstreeks 12 september 2010 te [plaatsnaam],, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met een mes in de richting van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 meer subsidiair:
hij op of omstreeks 12 september 2010 te [plaatsnaam], opzettelijk en wederrechtelijk meermalen, althans eenmaal met een mes in een bank heeft gestoken, en aldus enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;
4:
hij op of omstreeks 12 september 2010 te [plaatsnaam], [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk dreigend een mes op de keel van die [slachtoffer] heeft gezet en/of het lemmet van een mes in de richting van die [slachtoffer] heeft gericht en/of gericht heeft gehouden en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer] dreigend heeft gezegd dat hij haar wat aan ging doen en/of dat hij haar eigenlijk verrot moet steken, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
6:
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2010 tot en met 12 september 2010 te [plaatsnaam], opzettelijk mishandelend zijn levensgezel [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen en/of geduwd en/of de keel heeft dichtgeknepen en/of een brandende sigaret op de wang heeft gedrukt, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
7:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 mei 2010 te [plaatsnaam], opzettelijk en wederrechtelijk in de woning met het adres [adres] een gat in de muur van de woonkamer en/of een gat in de muur van de douche heeft geslagen, en aldus enig goed of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 6 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht met name niet bewezen, gelet op feit dat de verklaring van aangeefster [slachtoffer] niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag (feit 1 primair), een poging tot zware mishandeling (feit 1 subsidiair) en mishandeling begaan tegen zijn levensgezel (feit 6).
Ten aanzien van feit 6 geldt in het bijzonder nog dat naar het oordeel van het Hof de verklaringen van de getuige [getuige] en de huisarts in onvoldoende mate kunnen bijdragen tot het overtuigende bewijs van het tenlastegelegde.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 meer subsidiair, 4 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1 meer subsidiair:
hij op 12 september 2010 te [plaatsnaam], opzettelijk en wederrechtelijk meermalen met een mes in een bank heeft gestoken, en aldus enig goed toebehorende aan [slachtoffer] heeft beschadigd;
4:
hij op 12 september 2010 te [plaatsnaam], [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht hierin bestaande dat verdachte opzettelijk dreigend het lemmet van een mes in de richting van die [slachtoffer] heeft gericht en/of gericht heeft gehouden en (daarbij) voornoemde [slachtoffer] dreigend heeft gezegd dat hij haar wat aan ging doen en/of dat hij haar eigenlijk verrot moet steken;
7:
hij in de periode van 1 mei 2010 tot en met 31 mei 2010 te [plaatsnaam], opzettelijk en wederrechtelijk in de woning met het adres [adres] een gat in de muur van de douche heeft geslagen, en aldus enig goed toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder ten nadele van verdachte in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte op een agressieve en bedreigende wijze te werk is gegaan (met name feit 4). Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van zijn slachtoffer. Naar de ervaring leert zal het slachtoffer nog lange tijd psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat haar is overkomen. Naar het oordeel van het hof zijn de door verdachte gepleegde feiten echter niet zodanig ernstig dat zij het opleggen van een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke terbeschikkingstelling kunnen dragen.
Het hof heeft bij de stafoplegging voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat bij verdachte ten aanzien van de thans bewezenverklaarde feiten sprake is geweest van beïnvloeding van de gedragskeuzes en gedragingen als gevolg van een ernstige persoonlijkheidspathologie In die zin kan er gesproken worden van een lichte beperking van de wilsvrijheid en is de toerekeningsvatbaarheid voor die feiten in te schatten als enigszins verminderd( psychologisch onderzoeksrapport van 14 april 2011).
Ten aanzien van een behandeling van verdachte overweegt het hof het volgende.
De deskundige [deskundige] heeft ter zitting van het hof van 4 september 2012 verklaard dat het behandelperspectief bij verdachte, gelet op het totaal ontbrekende probleembesef, het gebrek aan empathie met anderen en zijn geringe bereidheid van anderen (waaronder hulpverleners) feedback te accepteren, als zeer ongunstig moet worden ingeschat. Het hof zal, gelet op het vorenstaande, en in aanmerking genomen de ernst van de feiten zoals die thans bewezen zijn verklaard, verdachte niet verplichten zich te laten behandelen, maar volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Het hof acht in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden rechtvaardig en passend. In de omstandigheid dat verdachte in verband met deze zaak inmiddels reeds twee jaren gedetineerd is, vindt het hof de reden om de duur van de gevangenisstraf enigszins te matigen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.060,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.060,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 mei 2010 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, parketnummer 21-004872-09. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair en 6 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair, 4 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair, 4 en 7 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof te Arnhem van 21 mei 2010, parketnummer 21-004872-09, te weten van:
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Heft op de voorlopige hechtenis van verdachte met onmiddellijke ingang.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr A.J. Smit en mr F.G. Bauduin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr D. Mientjes, griffier,
en op 11 september 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr F.G. Bauduin is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.