ECLI:NL:GHARN:2012:BY2652

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-002946-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling voor bezit van vals reisdocument

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem. De verdachte was aangeklaagd voor het bezit van een vals Belgisch paspoort. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaarde in de vervolging. Het hof heeft het vonnis vernietigd en het Openbaar Ministerie ontvankelijk verklaard in de vervolging. Het hof oordeelde dat de verdachte op 11 juni 2008 in het bezit was van een vals reisdocument, en dat hij wist dat het document vals was. De verdachte had aangevoerd dat de grenscontrole onrechtmatig was, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de controle door de Koninklijke Marechaussee rechtmatig was en dat er geen sprake was van onrechtmatige staandehouding. De verdachte had verklaard dat hij vanuit Jemen naar Nederland was gereisd om hulp te zoeken voor zijn gehandicapte dochter. Het hof concludeerde dat de verdachte niet voldeed aan de voorwaarden voor bescherming onder artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag, omdat hij niet rechtstreeks kwam van een gebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd werd. Het hof legde de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden op, en gelastte de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen valse paspoort. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-002946-11
Uitspraak d.d.: 11 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 12 augustus 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] [land] op [datum],
wonende te [plaats], [adres].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 september 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr H.J. van Balen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt inzake de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks [datum] te [plaats], althans op het (trein)traject [plaats] – [plaats], in elk geval in [land] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in het bezit was van een reisdocument, te weten een Belgisch paspoort (voorzien van nummer [paspoortnummer], op naam gesteld van [naam], geboren te [plaats] op [datum], waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat dit document qua kleur, detaillering, toegepast basismateriaal en gebruikte productie/druk- en beveiligingstechnieken niet overeenkwam met een origineel (door de autoriteiten van België) afgegeven (Belgisch) document.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat verdachte een beroep toekomt op artikel 31 Vluchtelingenverdrag.
De gronden van zijn betoog zijn neergelegd in de door de hem ter zitting overgelegde pleitnota.
Het hof verwerpt het verweer.
Voor een geslaagd beroep op de bescherming die artikel 31 Vluchtelingenverdrag biedt dient aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan. Een van de voorwaarden is dat de vluchteling rechtstreeks dient te komen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid werd bedreigd.
In dit verband is van belang hetgeen verdachte daarover heeft verklaard.
Verdachte is op woensdag 11 juni 2008 aangehouden. In het kader van zijn inverzekeringstelling heeft hij verklaard: “Ik ben hier naar toegekomen omdat mijn dochtertje gehandicapt is. Dat is de enige reden.”
In zijn verklaring van woensdag 11 juni 2008 omstreeks 18.00 uur geeft hij het volgende aan: “Ik ben opnieuw getrouwd met mijn huidige vrouw. We hebben zes kinderen. Zij is momenteel in Jemen. Ik heb haar ook daar leren kennen en mijn gezin daar gesticht. Zij is al lang geleden uit Somalie gevlucht. Ik ben in 1991 uit Somalie vertrokken in verband met de slechte omstandigheden tengevolge van de oorlog. Ik heb sinds 1991 in Jemen gewoond. De toestand daar was redelijk goed. Ik werkte als lasser in Saoudi Arabie en voorzag zo in mijn levensonderhoud van mijn gezin. In Jemen had ik niets te duchten van de huidige Somalische regering. Een van mijn dochters heeft een ziekte. Voor hulp moet zij naar het buitenland. Ik wil mijzelf hier in Nederland vestigen, mijn gezin over laten komen.
Ik ben vanuit Jemen gereisd.”
Gelet op verdachtes verklaring gaat het hof er vanuit dat verdachte sedert 1991 in Jemen verbleef alwaar hij ook zijn nieuwe gezin heeft gesticht en dat de reden voor vertrek naar Nederland was gelegen in de omstandigheid dat hij hulp zocht voor zijn gehandicapte dochter.
Onder deze omstandigheid valt verdachte niet onder de bescherming van artikel 31 Vluchtelingenverdrag, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat hij rechtstreeks is gekomen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid werd bedreigd. Het begrip “rechtstreeks” moet weliswaar met enige souplesse worden uitgelegd, maar bij een vlucht uit Somalië in 1991 kan, in 2008, in redelijkheid niet meer van “rechtstreeks” worden gesproken.
Beroep op onrechtmatige grenscontrole
Namens verdachte is ter zitting aangevoerd dat de grenscontrole waarbij verdachte is aangehouden onrechtmatig was, onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch van 11 mei 2012
De verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee waren bevoegd om verdachte op grond van het bepaalde in artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 staande te houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Uit het dossier volgt dat de Koninklijke Marechaussee op 11 juni 2008 in de internationale trein op het traject [plaats] – [plaats] een controle in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen heeft uitgevoerd, in het bijzonder ter bestrijding van illegale immigratie.
Uit de stukken volgt voorts dat op 11 juni 2008 op dit treintraject alle passagiers in voornoemde internationale trein, die de Duits-Nederlandse grens overschreed, gevraagd naar hun reisdocumenten. De toezichtcontrole was dus gebaseerd op algemene informatie en ervaringsregels over illegaal verblijf en aan de uitoefening van deze toezichtcontrole waren voldoende beperkingen gesteld, onder meer ten aanzien van de intensiteit en de frequentie ervan. Mede gelet op de uitspraak van het Europese Hof van Justitie d.d. 19 juli 2012 in de zaak Adil (C-278/12 PPU, LJN BX2936) is het hof van oordeel dat de toezichtcontrole in de onderhavige zaak niet in strijd was met de zogeheten Schengengrenscode of andere Europese regelgeving. Van onrechtmatige grenscontrole/staandehouding is dan ook geen sprake. Ook overigens ziet het hof geen reden voor bewijsuitsluiting.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op [datum] op het (trein)traject [plaats] – [plaats], in het bezit was van een reisdocument, te weten een Belgisch paspoort (voorzien van nummer [paspoortnummer], op naam gesteld van [naam], geboren te [plaats] op [datum], waarvan hij wist dat het reisdocument vals was, bestaande de valsheid hieruit dat dit document qua kleur, detaillering, toegepast basismateriaal en gebruikte productie/druk- en beveiligingstechnieken niet overeenkwam met een origineel (door de autoriteiten van België) afgegeven (Belgisch) document.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Verzoek tot het horen van verbalisanten als getuigen.
De raadsman heeft opgemerkt dat het proces-verbaal van 11 juni 2009 ( het hof leest 2008) vermeldt dat het verhoor wordt voortgezet in de Engelse taal. In de verhoren van 11 juni 2008 en 12 juni 2008 wordt telkens voorafgaand aan de cautie gemeld dat de verhoren plaatsvonden in de taal Somali, begrijpelijk voor verdachte en de verbalisanten. De raadsman merkt daarover op dat het zonder nadere toelichting onaannemelijk is dat beide verbalisanten voldoende Somalisch kennen voor een genuanceerd gesprek en dit op of over de grens van valsheid in geschrifte is, met daaraan - enigszins terloops - gekoppeld het verzoek de verbalisanten daarover te horen.
Het hof acht het horen van de verbalisanten niet noodzakelijk, in aanmerking genomen dat de vermelding in het proces-verbaal van 11 juni en 12 juni 2008 dat het verhoor plaats vond in de taal Somali als een kennelijke vergissing moet worden gezien. Verdachte is op 11 juni 2008 om 16. 20 uur door verbalisanten met behulp van een tolk Somalisch gehoord; onderaan het proces-verbaal van dit verhoor staat vermeld dat de tolk niet langer beschikbaar was en reservering van een tolk Somalisch op korte termijn niet mogelijk was en derhalve de volgende verhoren zullen plaatsvinden in de Engelse taal . Vervolgens wordt verdachte later die dag op 11 juni en op 12 juni door dezelfde verbalisanten gehoord. Voorts wordt onder het proces-verbaal van verhoor van 12 juni 2008 vermeld dat de verklaring werd opgenomen in de voor de verdachte en verbalisanten begrijpelijke Engelse taal en vervolgens door een tolk Somalisch aan verdachte is voorgelezen.
Verhoor in Engelse taal.
Door de raadsman is aangegeven dat een asielzoeker moet worden gehoord in een taal die hij verstaat en plaatst daarbij vragenderwijs de opmerking of zijn cliënt wel in voldoende mate Engels beheerst.
Verdachte heeft op 11 juni en 12 juni 2008 uitvoerig, gedetailleerd en consequent verklaard en heeft niet kenbaar gemaakt, ook niet nadat hem op 12 juni zijn verklaring door een tolk Somali is voorgelezen voordat hij ondertekende, dat zijn verklaring geheel of ten dele niet klopte.
Op grond daarvan heeft het hof geen reden aan de juistheid van de vermelding van verbalisanten dat het horen in voor verdachte en verbalisanten begrijpelijke taal heeft plaatsgevonden te twijfelen en kan deze verklaring gebruikt worden voor het bewijs.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet, dat het vals is.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van overmacht nu verdachte geen geldige Somalische identiteitspapieren meer had en deze evenmin meer kon krijgen. Daarom was hij wel genoodzaakt een vals paspoort te gebruiken in een vluchtsituatie. Op grond hiervan dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De gronden van het verweer heeft de raadsman neergelegd in de door hem ter zitting overgelegde pleitnota.
Het hof verwerpt het verweer.
Verdachte heeft op 11 juni 2008 een verklaring afgelegd. In die verklaring geeft verdachte aan dat hij in 1991 uit Somalië naar Jemen is vertrokken in verband met de slechte omstandigheden ten gevolge van de oorlog.
Hij heeft sinds 1991 in Jemen gewoond en de toestand daar was redelijk goed. Hij heeft gewerkt als lasser en heeft zo in het levensonderhoud van zijn gezin voorzien.
Vervolgens is verdachte in 2007 vanuit Jemen via verschillende landen richting Nederland gereisd.
De omstandigheid dat verdachte geruime tijd in Jemen heeft gewoond en daar ook heeft gewerkt, brengt naar het oordeel van het hof met zich dat er niet sprake was van een zodanig nijpende situatie dat het voor verdachte noodzakelijk was om zonder geldig reisdocument naar Nederland af te reizen.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte bij controle gebruik heeft gemaakt van een reisdocument dat niet op zijn naam was gesteld. Hiermee heeft verdachte het openbaar vertrouwen ondergraven dat in documenten waarmee de identiteit van een persoon kan worden vastgesteld moet kunnen worden gesteld.
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikelen 36b, 36c en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een (vals) Belgisch paspoort voorzien van het nummer [paspoortnummer].
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een mobiele telefoon, merk Motorola en een treinkaart met serienummer 153708920.
Aldus gewezen door
mr G. Mintjes, voorzitter,
mr R. van den Heuvel en mr M.A.F. Cools-Weebers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.P. Post, griffier,
en op 11 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr M.A.F. Cools-Weebers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.