ECLI:NL:GHARN:2012:BY6098
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen dwangbevel en bevoegdheid tot inning van verbeurde dwangsommen
In deze zaak gaat het om een verzet van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf X], handelend onder de naam Bosch Betonindustrie (hierna: BBI), tegen een dwangbevel van de gemeente Barneveld. BBI heeft sinds 1968 een betonfabriek op een perceel met een agrarische bestemming. De gemeente heeft in het verleden herhaaldelijk geprobeerd BBI te bewegen tot verplaatsing van de fabriek naar een industrieterrein, maar zonder succes. In 2004 zijn er dwangsommen verbeurd verklaard voor het niet verwijderen van twee illegaal gebouwde loodsen. BBI heeft verzet aangetekend tegen de invordering van deze dwangsommen, met als argument dat de gemeente niet bevoegd was om deze te innen omdat de overtreding inmiddels was beëindigd.
Het hof heeft in zijn uitspraak op 11 december 2012 geoordeeld dat de gemeente wel degelijk bevoegd was om de verbeurde dwangsommen te innen, ook al was de overtreding inmiddels opgeheven. Het hof heeft vastgesteld dat de gemeente in eerdere correspondentie duidelijk had gemaakt dat de invordering van de dwangsommen zou doorgaan, ongeacht de verwijdering van de loodsen. BBI had de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de besluiten van de gemeente, maar heeft dit niet gedaan. Het hof heeft de grieven van BBI verworpen en het vonnis van de rechtbank Arnhem bekrachtigd, waarbij het verzet van BBI tegen de invordering van de dwangsom van € 350.000,- gegrond werd verklaard, maar het verzet tegen de invordering van de dwangsom van € 450.000,- ongegrond werd verklaard.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bedrijven om zich aan de geldende bestemmingsplannen en vergunningseisen te houden, en de bevoegdheid van gemeenten om handhavend op te treden bij overtredingen. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, BBI, die ook in de kosten van het principaal hoger beroep werd veroordeeld.