ECLI:NL:GHARN:2012:BY6163

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P12/0332
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gemaximeerde terbeschikkingstelling in het licht van recente EHRM-uitspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 november 2012 uitspraak gedaan over de terbeschikkingstelling van een verdachte, die eerder door de rechtbank Leeuwarden was veroordeeld. De zaak betreft de vraag of de terbeschikkingstelling gemaximeerd is, waarbij het hof rekening houdt met recente uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en eerdere beslissingen van het hof zelf. De verdachte was ter beschikking gesteld na een veroordeling voor meerdere geweldsmisdrijven, waaronder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling. De raadsman van de terbeschikkinggestelde betoogde dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet evident was opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf, waardoor de duur van de maatregel beperkt zou moeten zijn tot vier jaar. De advocaat-generaal daarentegen stelde dat de terbeschikkingstelling wel degelijk was opgelegd voor geweldsmisdrijven en pleitte voor verlenging van de maatregel.

Het hof oordeelde dat de eerdere veroordeling niet voldoende motivering bevatte om te concluderen dat er sprake was van een geweldsmisdrijf, zoals bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof concludeerde dat de terbeschikkingstelling in dit geval gemaximeerd was, wat betekende dat de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling werd afgewezen. De beslissing van de rechtbank Leeuwarden werd vernietigd, en het hof wees de vordering van de officier van justitie af. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke motivering in vonnissen en de noodzaak om te voldoen aan de eisen van het EHRM met betrekking tot terbeschikkingstelling.

Uitspraak

TBS P12/0332
Beslissing d.d. 12 november 2012
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
(naam terbeschikkinggestelde),
geboren te (plaats) (land) op (datum),
verblijvende in (kliniek).
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Leeuwarden van 15 juni 2012, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 7 juni 2005, waarbij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege werd opgelegd;
- het verlengingsadvies van (kliniek) van 16 april 2012, met daarbij de wettelijke aantekeningen over de periode van april 2011 tot april 2012;
- de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de officier van justitie, ingekomen op 9 mei 2012;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 22 juni 2012;
- de aanvullende informatie van (kliniek) van 3 oktober 2012, met daarbij de wettelijke aantekeningen over de periode van 1 april 2012 tot en met 3 oktober 2012.
Het hof heeft ter zitting van 29 oktober 2012 gehoord de terbeschikkinggestelde bijgestaan door zijn raadsman mr S. Burmeister, advocaat te Amsterdam, en de advocaat-generaal mr E.J. Julsing-Nijenhuis.
Overwegingen:
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De raadsman heeft betoogd dat niet evident is dat de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Derhalve is ingevolge dezelfde wettelijke bepaling de duur van de opgelegde maatregel beperkt tot vier jaar. Nu de duur van de maatregel de termijn van vier jaren thans heeft overschreden, dient de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk te worden beëindigd, aldus de raadsman.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling. Volgens de advocaat-generaal is het evident dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van misdrijven, gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gelet op de informatie van de kliniek vindt de advocaat-generaal het aangewezen dat er een maatregelrapport wordt opgemaakt. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar en tot aanhouding van de beslissing over een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, teneinde de reclassering onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging en hieromtrent een maatregelrapport te laten opstellen.
Het oordeel van het hof
Bij de beantwoording van de vraag of de terbeschikkingstelling gemaximeerd is, dient het hof rekening te houden met de recente beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 juli 2012 nr. 21203/10 (arrest Van der Velden tegen Nederland). Van belang is tevens de recente beslissing van het hof van 1 oktober 2012 (TBS P12/0186, LJN BX8788), waarin het hof uitleg geeft aan de uitspraak van het EHRM. Het hof neemt laatstgenoemde beslissing als uitgangspunt bij de beoordeling van de onderhavige zaak.
In het onderhavige geval is de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd bij vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 7 juni 2005 ter zake van meermalen het misdrijf ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ en meermalen het misdrijf ‘bedreiging met zware mishandeling’. Het vonnis bevat geen motivering als bedoeld in het zevende lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
De vraag nu is of in deze zaak zonder meer als evident kan worden vastgesteld dat de indexdelicten een misdrijf opleveren dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (geweldsdelict). In deze zaak geven de bewezenverklaring, kwalificatie of strafmotivering niet zonder meer uitsluitsel over de vraag of er sprake is van een ‘geweldsdelict’ en zou het hof als verlengingsrechter slechts door middel van interpretatie van de uitspraak van de opleggende rechter tot dat oordeel kunnen komen. Interpretatie door de verlengingsrechter is echter volgens voormelde uitspraak van het Europese Hof niet toegelaten. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat in dit geval de terbeschikkingstelling is gemaximeerd, zodat het hof met vernietiging van de beslissing van de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling zal afwijzen.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Leeuwarden van 15 juni 2012 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde (naam terbeschikkinggestelde).
Wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr J.P. Bordes en mr E.G. Smedema als raadsheren,
en drs. T. van Iersel en drs. R. Vecht-van den Bergh als raden,
in tegenwoordigheid van mr A.H. Hettema als griffier,
en op 12 november 2012 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.