ECLI:NL:GHDHA:2013:1025

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.112.139-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van schadevergoeding in leaseovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Grenkefinance N.V. tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, waarin de schadevergoeding die Grenke vorderde van de geïntimeerde, is gematigd. Grenke had een leaseovereenkomst gesloten voor een printer, maar de geïntimeerde had geen betalingen verricht en de printer teruggebracht. Grenke vorderde betaling van € 16.717,37, maar de kantonrechter matigde dit bedrag tot € 10.000,-. Grenke ging in hoger beroep, waarbij de kernvraag was of de vordering vatbaar was voor matiging op grond van artikel 6:94 BW. Het hof oordeelde dat de kantonrechter de matiging had gehonoreerd op basis van de omstandigheden van de zaak, waaronder de korte periode waarin de printer in het bezit van de geïntimeerde was en diens financiële situatie. Het hof concludeerde dat de totale vordering van Grenke tot een buitensporig resultaat zou leiden en matigde de schadevergoeding tot € 11.867,72, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de geïntimeerde tot betaling van het aangepaste bedrag, inclusief proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht
Zaaknummer : 200.112.139/01
Rolnummer rechtbank : 1143906 / 12-4747

Arrest d.d. 26 maart 2013

inzake

GRENKEFINANCE N.V.,

gevestigd te Maasbree,
appellante,
hierna te noemen: Grenke,
advocaat: mr. M.T.W. Wijnen te Eindhoven,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.

Het verloop van het geding

Bij exploot van 13 augustus 2012 is Grenke in hoger beroep gekomen van het vonnis van 14 mei 2012, dat de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Den Haag, tussen partijen heeft gewezen. Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
Bij memorie van grieven heeft Grenke drie grieven tegen het vonnis aangevoerd.
Ten slotte heeft Grenke arrest gevraagd.

De beoordeling

1.
Gelet op hetgeen in eerste aanleg onweersproken is gesteld en in hoger beroep niet is bestreden en met inachtneming van hetgeen is gesteld bij memorie van grieven sub 17, gaat het in deze zaak om het volgende.
1.1.
Grenke heeft op 22 februari 2011 met Monigka een leaseovereenkomst gesloten met betrekking tot een printer, en wel voor de duur van 36 maanden, tegen een maandelijks te betalen termijn van € 426,96 inclusief BTW. Voor zover van belang is in de overeenkomst en de daarvan deel uit makende algemene voorwaarden bepaald:
“Indien Lessee niet, niet behoorlijk of niet tijdig nakomt (…), is Lessee van rechtswege en onmiddellijk in verzuim en is Lessor gerechtigd, zonder enige verplichting tot schadevergoeding en onverminderd de aan Lessor toekomende rechten, zonder dat ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst daartoe vereist is, het Leasecontract geheel of gedeeltelijk te ontbinden (…). Lessor is in die gevallen voorts gerechtigd onmiddellijke voldoening van het ons toekomende te vorderen. (…)
Indien de Lessor gebruik maakt van zijn recht op ontbinding (…), dan heeft de Lessor recht op betaling van de voor de totale leasetijd nog uitstaande leasetermijnen.”
1.2.
[geïntimeerde] heeft de printer op 15 maart 2011 in goede staat ontvangen. [geïntimeerde] heeft geen leasetermijnen voldaan, ook niet na aanmaning. Op 2 mei 2011 heeft [geïntimeerde] de printer teruggebracht naar de leverancier. Grenke heeft de leaseovereenkomst bij brief van 23 augustus 2011 ontbonden en aanspraak gemaakt op betaling van alle leasetermijnen, ook de nog niet verschenen.
1.3.
Grenke vordert in dit geding de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 16.717,37, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 15.307,72 vanaf 27 januari 2012. Het bedrag van € 16.717,37 is als volgt opgebouwd:
Betalingsachterstand per datum ontbinding € 3.014,02
Rente tot datum ontbinding € 44,88
Toekomstige leasetermijnen minus bespaarde rente € 10.230,10
BTW 19% € 1.943,72
Administratiekosten
€ 75,00
Subtotaal€ 15.307,72
Wettelijke handelsrente van datum ontbinding tot 27 januari 2012 € 505,65
Wettelijke handelsrente vanaf 27 januari 2012 PM
Buitengerechtelijke incassokosten
€ 904,00
Totaal€ 16.717,37 + PM
1.4.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg verweer gevoerd. Hij heeft niet betwist schadeplichtig te zijn, maar naar zijn mening is de gevorderde schadevergoeding te hoog. De kantonrechter heeft in het verweer van [geïntimeerde] een beroep op matiging van de schadevergoeding gelezen en heeft dit beroep gehonoreerd. Daarbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen (i) dat een waardedaling ter grootte van de vordering over de korte periode van 6 weken waarin de printer in het bezit van [geïntimeerde] is geweest, niet redelijk is, (ii) dat de financiële situatie van [geïntimeerde] betaling van de leasetermijnen niet mogelijk maakte en (iii) dat [geïntimeerde] de printer heeft geretourneerd en dat Grenke dit heeft geaccepteerd. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 10.000,- inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2011 tot de dag der algehele voldoening, plus de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 625,- (te weten € 700,- (het gebruikelijke tarief op grond van Rapport VoorWerk II) minus de gevorderde administratiekosten van € 75,-, daar deze worden geacht begrepen te zijn in de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten). [geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten.
2.
Grieven I en II richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het gevorderde schadebedrag moet worden gematigd tot € 10.000,-. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Niet in geschil is dat Grenke in een geval als dit, waarin sprake is van ontbinding wegens niet-betaling, op grond van de overeenkomst aanspraak kan maken op betaling van zowel de reeds verschenen als de toekomstige termijnen. Kernvraag is of onderhavige vordering vatbaar is voor matiging als bedoeld in artikel 6:94, eerste lid, BW. Hierbij geldt dat het bedingen van een boete als fixatie van schadevergoeding op zich geoorloofd is en dat het enkele uiteenlopen van schade en boete onvoldoende grond is voor matiging. Alleen “indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist” is matiging toegestaan, hetgeen betekent dat matiging alleen aan de orde kan zijn indien integrale toewijzing van de vordering in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij moet niet alleen worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen, terwijl ook de omstandigheden waaronder de tekortkoming tot stand kwam in aanmerking moeten worden genomen.
3.
Weliswaar staat vast dat [geïntimeerde] de printer op 2 mei 2011 heeft teruggebracht naar de leverancier, maar Grenke heeft in appel onweersproken gesteld dat niet juist is de overweging van de kantonrechter dat Grenke deze retournering vervolgens heeft geaccepteerd. Uit de stukken blijkt dat de leverancier heeft aangeboden de printer van Grenke terug te kopen voor € 3.500,- excl. BTW oftewel € 4.165,- incl. BTW. Naar aanleiding van dat bod heeft Grenke aan [geïntimeerde] voorgesteld het leasecontract af te kopen voor een bedrag van € 10.000,- incl. BTW (brief Grenke 20 sept. 2011, prod 10 dagv.). [geïntimeerde] is niet op dit voorstel ingegaan; hij vond het aan het voorstel ten grondslag liggende aanbod van de leverancier onredelijk, omdat het zou neerkomen op een waardedaling van 70% in de periode van 15 maart 2011 tot 2 mei 2011. Dit laatste moge wellicht zo zijn, maar dat laat onverlet dat niet is betwist dat Grenke (slechts) € 4.165,- incl. BTW van de leverancier kon terugkrijgen. Het hof leidt uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd af dat de printer bij de leverancier is gebleven en dat de leverancier het genoemde bedrag van € 4.165,- aan Grenke heeft betaald, dan wel dat Grenke jegens de leverancier nog aanspraak kan maken op betaling van dat bedrag. Onder deze omstandigheden zou toewijzing van het totale door Grenke gevorderde bedrag naar het oordeel van het hof leiden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat als bedoeld in r.o. 2. Het hof zal de gevorderde schadevergoeding dan ook matigen en beperken tot een bedrag van € 15.307,72 minus € 4.165,- is € 11.142,72, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf datum ontbinding (23 augustus 2011).
4.
Mede gelet op de strenge maatstaf als omschreven in r.o. 2 is het hof van oordeel dat verdere matiging niet gerechtvaardigd is. Weliswaar heeft [geïntimeerde] de printer slechts korte tijd in zijn bezit gehad, maar niet in geschil is dat Grenke alle afgesproken 36 maandelijkse termijnen zou hebben ontvangen indien [geïntimeerde] deugdelijk zou zijn nagekomen. In plaats daarvan is in het geheel niets betaald. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat dit komt omdat de aan hem “voorgespiegelde financiële projecties” op basis van door zijn zakelijke partners “te verrichten activiteiten betreffende verkoop van de met de gefinancierde printer (…) vervaardigde produkten, (niet) blijken (…) te kloppen, dan wel te worden gerealiseerd” (brief [geïntimeerde] aan Grenke d.d. 13 april 2011, prod. 9 dagv.). Naar het oordeel van het hof moeten de gevolgen van deze tegenvaller echter voor zijn rekening blijven.
Grieven I en II slagen dus deels.
5.
Bij het toe te wijzen bedrag past volgens het rapport VoorWerk II en de staffel incassokosten in rolzaken sector kanton een bedrag van € 800,- zoals Genke terecht aanvoert onder grief III. Niet bestreden is het oordeel van de kantonrechter dat op dit bedrag een bedrag van € 75,- (administratiekosten, zie r.o. 1.3.) in mindering moet worden gebracht, nu dit bedrag immers al in de hoofdsom is begrepen. Toegewezen zal dus worden een bedrag van € 725,- aan buitengerechtelijke incassokosten.
6.
Tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg is niet gegriefd. Omwille van de duidelijkheid zal het hof het bestreden vonnis niettemin in zijn geheel vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [geïntimeerde] veroordelen tot betaling van € 11.867,72, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 11.142,72 vanaf 23 augustus 2011. Bij deze uitkomst past dat [geïntimeerde] in de proceskosten in hoger beroep wordt veroordeeld.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis van 14 mei 2012;
en, opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Grenke van € 11.867,72, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 11.142,72 vanaf 23 augustus 2011;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van Grenke, in eerste aanleg tot aan 14 mei 2012 begroot op € 955,- aan verschotten en € 500,- aan salaris gemachtigde en in hoger beroep tot op heden begroot op € 666,- aan griffierecht, € 82,05 aan kosten dagvaarding en € 894,- aan salaris advocaat;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J.H. van Meegen, J.C.N.B. Kaal en E.M. Dousma-Valk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in aanwezigheid van de griffier.