In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, staat de medische aansprakelijkheid van een huisarts centraal in het kader van een verdenking van diep veneuze trombose (DVT) bij de appellante. De zaak betreft een hoger beroep dat is ingesteld door de appellante, die stelt dat de huisarts in 1997 tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht en informatieplicht, gelet op het verslag van de radioloog van het echografisch onderzoek dat destijds is uitgevoerd. De deskundige, prof. dr. J.S. Laméris, is door het hof benoemd om de betrouwbaarheid van het echografisch onderzoek te beoordelen. In zijn rapport concludeert hij dat de uitslag van het onderzoek als betrouwbaar kan worden aangemerkt, ondanks dat trombose van kuitvenen minder accuraat aantoonbaar is dan trombose in hogere venen.
Het hof heeft in eerdere tussenarresten geoordeeld dat de huisarts in beginsel op het echografisch onderzoek heeft mogen vertrouwen. De appellante heeft echter betoogd dat de deskundige ten onrechte heeft geoordeeld dat echografie een betrouwbare methode is om een kuitvene-trombose uit te sluiten. Het hof verwerpt dit verweer en stelt dat de huisarts op basis van het verslag van de radioloog het onderzoek als betrouwbaar mocht beschouwen, met de kanttekening dat een DVT niet volledig kon worden uitgesloten.
Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van akte aan de zijde van beide partijen, waarbij partijen zich kunnen uitlaten over de benoeming van een huisarts als deskundige en de relevante vragen die aan deze deskundige voorgelegd zullen worden. De beslissing van het hof houdt iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgedaan en verdere beoordeling zal volgen.