ECLI:NL:GHDHA:2013:1771

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.124.330.01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. van Nievelt
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de machtiging tot gesloten jeugdzorg voor een minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een machtiging tot gesloten jeugdzorg voor een minderjarige, geboren in 1997, die momenteel verblijft in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De minderjarige is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de kinderrechter van 28 december 2012, waarin Jeugdzorg gemachtigd werd om hem op te nemen in een gesloten accommodatie. De minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat, betwist de noodzaak van deze maatregel en stelt dat hij voldoende meewerkt aan de hulpverlening. Hij heeft aangegeven dat hij in zijn huidige situatie geen hulp ontvangt en dat hij in staat is om zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Jeugdzorg daarentegen stelt dat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid van de minderjarige en zijn omgeving. Er zijn signalen van een verstoorde thuissituatie, middelengebruik en politiecontacten. Jeugdzorg heeft verzocht om de machtiging tot gesloten plaatsing, omdat de minderjarige niet in staat lijkt om de hulpverlening in een vrijwillig kader te accepteren. Tijdens de zitting is de minderjarige vergezeld door zijn advocaat en zijn begeleider, terwijl de vader en vertegenwoordigers van Jeugdzorg ook aanwezig waren.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling belemmeren. De minderjarige heeft in het verleden meerdere keren met politie en justitie te maken gehad en heeft diverse vormen van hulpverlening ontvangen, maar zonder het gewenste resultaat. Het hof oordeelt dat de machtiging tot gesloten jeugdzorg noodzakelijk is om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg onttrekt. De bestreden beschikking wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 5 juni 2013
Zaaknummer : 200.124.330/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-3519
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], thans feitelijk verblijvende te Leidschendam in accommodatie Schakenbosch,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. C.P. Zwaanswijk te Den Haag,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Den Haag,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2.
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De minderjarige is op 26 maart 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 december 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 3 mei 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de minderjarige:
- op 16 april 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De raad heeft bij brief van 22 april 2013, ingekomen op 24 april 2013, aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 15 mei 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat en zijn begeleider de heer M. van Onselen;
  • de vader, bijgestaan door de heer A. Abdirahman als tolk in de Somalische taal;
  • de heer R. de Rijk en mevrouw J.E. Wagelaar namens Jeugdzorg.
De moeder, evenals de raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Het hof verwijst naar de bestreden beschikking en de beschikking van 25 juli 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
Bij beschikking van 25 juli 2012 is de minderjarige onder toezicht gesteld van 25 juli 2012 tot 25 juli 2013.
Bij de bestreden beschikking is Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg van 28 december 2012 tot 25 juli 2013, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 7 december 2012.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de machtiging de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de periode van 28 december 2012 tot 25 juli 2013.
2.
De minderjarige verzoekt het hof, (het hof leest:) de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie wordt afgewezen.
3.
Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
4.
De minderjarige betwist dat hij geen bereidheid toont om mee te werken aan de huidige hulpverlening van jeugdreclassering en jeugdbescherming. Uit de eindrapportage van CRIEM volgt dat hij de meeste afspraken goed nakomt, slechts heel soms te laat is, of de plek niet kan vinden. Daarnaast heeft CRIEM geconstateerd dat de minderjarige meewerkt aan de geboden intensieve vormen van hulpverlening. Niet valt te voorzien dat de ouders van de minderjarige, dan wel anderen hem zullen onttrekken aan de geboden zorg. De ouders zijn de afspraken altijd correct nagekomen, zo volgt uit voornoemde rapportage. De minderjarige is van mening dat de hulpverlening in het vrijwillig kader in een vrije setting volstaat. Hij heeft geleerd van zijn detentie en is de mening toegedaan dat hij voldoende is gestraft. De rechtbank heeft ten slotte onvoldoende gemotiveerd dat de veiligheid van de minderjarige en zijn omgeving in het geding is en dat behandeling noodzakelijk is. Het had op de weg van de rechtbank gelegen om een nadere motivering te geven, nu het een vergaande maatregel betreft. De minderjarige betwist uitdrukkelijk dat sprake is van een bedreiging van zijn veiligheid of die van zijn omgeving. Ter zitting heeft de minderjarige naar voren gebracht dat hij in zijn beleving op dit moment geen hulp krijgt. De begeleiding bestaat uitsluitend uit het naar school brengen en weer ophalen. Voorts heeft hij te kennen gegeven serieus aan zijn toekomst te willen werken en daartoe naar een ‘gewone’ school te willen gaan. Dit lukt volgens hem niet op de groep waar hij nu zit. Tenslotte merkt de minderjarige op dat hij weet dat hij het leven in de maatschappij aankan maar dat hij niet de kans krijgt dat te bewijzen.
5.
Jeugdzorg is van mening dat er ernstige zorgen bestaan over de veiligheid van de minderjarige en zijn omgeving. In de thuissituatie was een ernstig verstoorde relatie tussen de minderjarige en zijn ouders zichtbaar waardoor een onveilig pedagogisch klimaat was ontstaan. De minderjarige is dreigend en agressief naar de overige gezinsleden. Er was sprake van veelvuldig middelengebruik en politiecontacten. In november 2012 werd hij aangehouden en in bewaring gesteld voor een (nieuwe) verdenking van een strafbaar feit. De minderjarige verkoos op dat moment detentie boven langdurige behandeling. Begin 2013 kreeg Jeugdzorg vanuit Teylingereind waar de minderjarige gedetineerd was, steeds vaker signalen dat het niet goed ging met hem, ondanks de ingezette interventie en het aangepaste programma voor hem. Op 7 februari 2013 heeft Jeugdzorg verzocht de detentie te schorsen en een machtiging gesloten plaatsing in een gesloten accommodatie af te geven. De minderjarige heeft een ‘star’ denkpatroon en toont geen inzicht in zijn eigen aandeel in incidenten waardoor de kans op gedragsverandering klein is. Dit gebrek aan inzicht en de gedragsproblemen die hij toont maken dat de hulpverlening niet van de grond komt. De minderjarige kan weliswaar weglopen uit een situatie om niet in de problemen te geraken, maar het gewenste resultaat wordt daarmee niet bereikt. De minderjarige heeft het onderzoek van het NIFP dat hem is aangeboden geweigerd, zodat langdurige hulpverlening in een gedwongen kader nodig is om bestaande patronen te doorbreken. Tijdens deze behandeling kan alsnog een persoonlijkheidsonderzoek gedaan worden, indien de behandeling onvoldoende van de grond komt. De behandeling dient in een gesloten kader te geschieden omdat de minderjarige zijn eigen problematiek niet inziet en zich zal onttrekken aan de hulpverlening.
6.
De vader heeft ter zitting de wens uitgesproken dat de minderjarige, de ouders en Jeugdzorg als één team gaan samenwerken zodat de minderjarige terug naar huis kan komen.
7.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b lid 3 van de Wet op de jeugdzorg wordt een machtiging tot opneming van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts verleend indien de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
8.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de minderjarige in de afgelopen jaren meerdere keren met politie en justitie in aanraking is geweest en verdacht is geweest van meerdere strafbare feiten, als gevolg waarvan hij in ieder geval een keer in bewaring is gesteld. Ook is hij van school gestuurd. Voorts is gebleken dat hij door de jaren heen diverse vormen van hulpverlening aangeboden heeft gekregen maar dat deze hulpverlening, ondanks een positief begin van alle vormen van hulpverlening, tot op heden niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. De minderjarige heeft ter zitting in hoger beroep weliswaar te kennen gegeven nu serieus aan zijn toekomst te willen werken en er vertrouwen in te hebben dat hij het leven in de maatschappij aankan, echter hij heeft ook ter zitting in hoger beroep geen inzicht getoond in de ernst van de situatie waarin hij zich bevindt en de problematiek die hij heeft. De omstandigheid dat hij in zijn beleving momenteel geen hulpverlening krijgt, doet niet af aan het feit dat het moeten leven op de groep en de geboden dagelijkse structuur op zich onderdeel van de geboden hulpverlening uitmaken. Daarnaast heeft hij tot op heden geen medewerking verleend aan het doen verrichten van een persoonlijkheidsonderzoek, zodat het door hem ervaren gebrek aan hulpverlening voor een deel aan hem zelf te wijten is. Naar het oordeel van het hof bestaat een reële kans dat de jeugdige zich, indien hij weer in een andere/open residentiële instelling wordt geplaatst, dan wel indien de hulpverlening in de thuissituatie zal plaatsvinden, zal onttrekken aan de zorg die hij nodig heeft.
9.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedproblemen heeft die zijn naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van Nievelt en Van der Linden, bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2013.