In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een beroep van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen die zijn opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, die door de Hoge Raad is vernietigd en terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag. Belanghebbende heeft over de jaren 1991 tot en met 1997 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, met verhogingen van 100 procent. Na bezwaar zijn deze uitspraken door de Inspecteur gehandhaafd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2013 heeft belanghebbende verklaard dat hij het eens is met de Inspecteur over de verhogingen voor de jaren 1991 tot en met 1994, die vastgesteld moeten worden op 64 procent van de belasting/premie zoals eerder door het Gerechtshof Amsterdam is vastgesteld. Het Hof concludeert dat het beroep gegrond is en dat de verhogingen en boeten moeten vervallen. De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 1.416, waarvan € 708 aan deze zaak wordt toegerekend.
De uitspraak is op 26 april 2013 in het openbaar uitgesproken en is aangetekend verzonden aan de partijen. Zowel belanghebbende als de Inspecteur hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De beslissing van het Hof houdt in dat de uitspraken op bezwaar die betrekking hebben op verhogingen of boetes worden vernietigd, de kwijtscheldingsbesluiten worden vernietigd, en de navorderingsaanslagen voor de jaren 1991 tot en met 1994 worden verminderd tot 64 procent van de eerder vastgestelde bedragen.