ECLI:NL:GHDHA:2013:1914

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
22-004328-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A. Aler
  • T.J.P. van Os van den Abeelen
  • M.F.L.M. van der Grinten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en de gevolgen daarvan voor de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1979, werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen in de periode van 13 tot en met 14 juli 2009 te Rotterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een geldbedrag van ongeveer 82.950 euro heeft verworven, terwijl hij wist dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte had een nauwe band met medeverdachten en was regelmatig aanwezig in een woning waar verdovende middelen en geld aanwezig waren. Ondanks het verweer van de raadsman dat er onvoldoende bewijs was, oordeelde het hof dat de betrokkenheid van de verdachte bij het witwassen evident was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 150 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De beslissing is genomen op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de strafmotivering zorgvuldig overwogen. De uitspraak benadrukt de rol van de verdachte in het in stand houden van een illegaal geldcircuit en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004328-12
Parketnummer: 10-751016-10
Datum uitspraak: 17 juni 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1979,
[adres] volgens opgave van de verdachte:.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 juni 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 13 juli 2009 tot en met 14 juli 2009, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten één of meer geldbedrag(en)(met een totaal van ongeveer 82.950,00 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een of meer voorwerp(en), te weten één of meer geldbedrag(en)(met een totaal van ongeveer 82.950,00 euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 13 juli 2009 tot en met 14 juli 2009, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, geldbedragen met een totaal van ongeveer 82.950,00 euro voorhanden heeft gehad, , terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
warenuit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat – kort en zakelijk weergegeven – er onvoldoende aanwijzingen in het dossier voorhanden zijn op grond waarvan de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat in de woning aan de [adres] te Rotterdam voorwerpen en stoffen aanwezig waren die een evidente relatie met de handel in verdovende middelen hadden. De verdachte had een nauwe band met de medeverdachte [medeverdachte 1] en was met grote regelmaat aanwezig in de woning waarvan hij ook de sleutel bezat. Het hof stelt voorts vast dat de verdachte beschikte over geldmiddelen die op geen enkele wijze door de hoogte van zijn salaris kunnen worden verklaard en dat hij in het bezit was van een vuurwapen. Daarnaast heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij op de hoogte was van het feit dat een fors geldbedrag in voornoemde woning aanwezig was. Voorts heeft de verdachte verklaard dat dit geld in ieder geval niet van zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is; hierdoor is bij de politie het vermoeden ontstaan dat hij deze medeverdachten probeert af te dekken. Ongeacht de vraag of dit vermoeden waar is of dat de verdachte zelf in het bezit was van dit geld, is het hof van oordeel dat er, gelet op het bovenstaande, sprake is van een zodanige betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde dat hij als medepleger moet worden aangemerkt. Nu de verdachte voorts desgevraagd door het hof geen duidelijkheid omtrent het ten laste gelegde wenst te verschaffen terwijl bovengenoemde omstandigheden onmiskenbaar om een uitleg vragen, is het hof – alles overwegende – van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat voornoemd geldbedrag - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf. Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen, op de wijze zoals bewezen verklaard. Daarmee bevordert het handelen van de verdachte, met behulp waarvan een illegaal geldcircuit in stand werd gehouden, het plegen van delicten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler, mr. T.J.P. van Os van den Abeelen en mr. M.F.L.M. van der Grinten, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 juni 2013.
Mr. M.F.L.M. van der Grinten is buiten staat dit arrest te ondertekenen.