ECLI:NL:GHDHA:2013:1975

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
200.120.337/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. Mink
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie met internationaal karakter en bevoegdheid van de rechtbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie tussen de moeder en de vader van een minderjarige. De moeder heeft op 17 januari 2013 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 oktober 2012. De vader heeft op 22 februari 2013 een verweerschrift ingediend. De zaak heeft een internationaal karakter, aangezien er een procedure loopt in België. De moeder betoogt dat de Nederlandse rechtbank de zaak had moeten aanhouden op grond van de Europese regelgeving, omdat er een aanhangige procedure in België is. De vader stelt echter dat de Belgische rechter geen bevoegdheid meer heeft, omdat de kinderalimentatie definitief is vastgesteld en er geen hoger beroep meer mogelijk is tegen het Belgische vonnis.

Tijdens de zitting heeft de moeder haar eerste grief ingetrokken, waardoor deze niet meer ter beoordeling staat. De discussie concentreert zich nu op de wijziging van de kinderalimentatie. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader tot wijziging van de kinderalimentatie af te wijzen. De vader verzet zich hiertegen en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht bevoegd was om de zaak te behandelen, ondanks de verwijzing naar de Belgische procedure. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, omdat de moeder geen gronden heeft aangedragen die het oordeel van de rechtbank kunnen weerleggen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof bestaande uit drie rechters en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 5 juni 2013
Zaaknummer : 200.120.337/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 12-531
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D.J.M. van de Voort te Deurne.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 17 januari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
18 oktober 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 22 februari 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 13 februari 2013 een brief van 11 februari 2013 met bijlage;
  • op 21 maart 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De raad heeft bij brief van 28 maart 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 17 april 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover van belang, het vonnis van de Jeugdrechtbank van de rechtbank van Eerste Aanleg van het gerechtelijk arrondissement Antwerpen (hierna ook:
de Jeugdrechtbank te Antwerpen) van 4 december 2009 - waarin een maandelijkse onderhoudsbijdrage voor de na te noemen minderjarige is vastgesteld van € 100,-, alsmede is bepaald dat de vader de helft van de bijzondere medische school- en andere kosten van de minderjarige betaalt - in die zin gewijzigd, dat de daarbij aan de vader opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarige met ingang van 2 april 2012 wordt bepaald op nihil. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • de moeder en de vader hebben tot medio 2007 een affectieve relatie met elkaar gehad;
  • zij hebben niet met elkaar samengewoond;
  • uit de moeder is [in] 2008 te [plaats], België, [naam minderjarige], (hierna: de minderjarige) geboren;
  • de vader heeft de minderjarige erkend;
  • de minderjarige verblijft bij de moeder;
  • de vader is (naar Belgisch recht) tezamen met de moeder met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast.
In hoger beroep is vast komen te staan dat de vader tot april 2012 de kinderalimentatie aan de moeder heeft betaald.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
De moeder heeft ter zitting haar eerste grief, betreffende de vaststelling in de bestreden beschikking, dat partijen tezamen met het gezag zijn belast, ingetrokken, zodat hierop niet meer behoeft te worden beslist.
2.
In geschil is thans nog de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook: de kinderalimentatie
.
3.
De moeder verzoekt, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover deze de wijziging van de kinderalimentatie betreft, en, in zoverre opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van vader tot wijziging van de kinderalimentatie, alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.
De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het hoger beroep van de moeder te verwerpen en haar verzoek af te wijzen.
5.
De moeder kan zich niet vinden in de overweging van de rechtbank dat de Jeugdrechtbank te Antwerpen definitief de kinderalimentatie heeft vastgesteld. Volgens de moeder is de kinderalimentatie voorlopig vastgesteld.
Verder stelt de moeder dat de rechtbank de Europese regels met betrekking tot haar bevoegdheid niet terzijde had moeten schuiven. De rechtbank had de zaak moeten aanhouden ten aanzien van de voorlopige kinderalimentatie, aangezien sprake was van aanhangigheid. De moeder verwijst naar artikel 19 lid 2 EG Verordening 2210/2003 (Brussel II bis) respectievelijk artikel 12 Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen. De rechtbank had, als gerecht waar de zaak het laatst bij is aangebracht, ambtshalve dienen aan te houden totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerste is aangebracht, vaststaat. Uit het vonnis van de Jeugdrechtbank te Antwerpen volgt duidelijk dat er een voorlopige kinderalimentatie is vastgesteld van € 100,-, aangezien de vader geen stavingsstukken had overgelegd. De vader had de mogelijkheid om de zaak in Antwerpen te heractiveren. Die mogelijkheid heeft hij nog steeds. De rechtbank had zich moeten onthouden van een inhoudelijke behandeling van het verzoek van de vader tot wijziging van de kinderalimentatie.
In aanvulling op het beroepschrift heeft de moeder ter zitting gesteld dat zij nimmer heeft erkend dat het vonnis van de Jeugdrechtbank te Antwerpen definitief is geworden. De kinderalimentatie is definitief geworden in die zin dat door de betekening van het vonnis de kinderalimentatie van € 100,- dient te worden voldaan door de vader (er is geen hoger beroep meer mogelijk tegen het tussenvonnis), totdat in een eindvonnis van dezelfde Jeugdrechtbank een ander bedrag wordt vastgesteld. De moeder betoogt voorts dat, ondanks de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, de Nederlandse rechtbank de zaak ambtshalve dient aan te houden vanwege de aanhangigheid van de procedure in België.
6.
De vader stelt dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit verzoek omdat zij ter zitting bij de rechtbank expliciet te kennen heeft gegeven dat de in België vastgestelde kinderalimentatie definitief is. Dit blijkt ook uit de bestreden beschikking op pagina 3 en ook uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank.
Verder betoogt de vader dat de moeder in de procedure in België heeft gesteld dat de Nederlandse rechtbank “inderdaad bevoegd is” omdat alle partijen hun gewone verblijfplaats hebben in Nederland, alsook zou Nederlands recht volgens de vrouw van toepassing zijn ten aanzien van de onderhoudsverplichting. In de Nederlandse procedure geeft de vrouw aan dat de Belgische rechter bevoegd is, in de Belgische procedure dat de Nederlandse rechter bevoegd is.
De vader is voorts van mening dat de procedure in België ten tijde van het indienen van het verzoekschrift bij de Nederlandse rechtbank niet aanhangig was in de zin van de toepasselijke Europese regels. Volgens de vader wordt er door de Jeugdrechtbank in Antwerpen met hangende niet bedoeld dat de zaak nog steeds aanhangig is in de zin van het toepasselijke Europese recht. Bedoeld wordt dat de namen van partijen bekend zijn c.q. dat er geregistreerd staat dat er ooit sprake is geweest van een geschil tussen partijen. Dit zal het geval blijven tot de minderjarige 18 jaar is. Volgens de vader is het vonnis dan ook definitief en slaagt de grief van de moeder niet.
Daarnaast brengt de vader naar voren dat ondanks het woord “voorlopig” in het Belgische vonnis, de vastgestelde bijdrage definitief is, zolang deze niet wordt gewijzigd.
7.
In het vonnis van [een datum in] 2009 van de Jeugdrechtbank te Antwerpen is bepaald:
“Zegt voor recht dat de Heer [naam vader] gehouden is tot betaling van een maandelijkse onderhoudsbijdrage van voorlopig 100,- Euro, bedrag jaarlijks indexeerbaar alsmede de helft van de bijzondere medische- school- en andere kosten, na voorlegging van de nodige stavingsstukken.”
8.
Partijen zijn het erover eens dat deze beslissing definitief is geworden, nu het vonnis aan de vader is betekend en er geen hoger beroep meer mogelijk is tegen dit vonnis.
9.
Ingevolge artikel 12 van de Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna: de Alimentatieverordening) moet, wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen verzoeken aanhangig zijn die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aanhouden totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vast staat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.
10.
Het hof is van oordeel dat, alhoewel in het genoemde vonnis is vermeld dat de onderhoudsbijdrage voorlopig is, niet sprake is van een bij de Belgische rechter terzake aanhangige zaak. De Belgische rechter heeft de zaak naar de bijzondere rol verwezen om de grond van de zaak later te behandelen. Partijen zijn uitgegaan van de beslissing in genoemd vonnis. Om de kinderalimentatie opnieuw aan de orde te stellen bij de Belgische rechter dient een van partijen de zaak aldaar opnieuw aan te brengen. Inmiddels, zo blijkt uit een brief van de Belgische advocaat van de vader, is daartoe een verzoekschrift bij de Belgische rechter ingediend. Dit is door de moeder niet weersproken. Dit verzoekschrift is evenwel ingediend nadat de vader het inleidend verzoekschrift bij de rechtbank Rotterdam heeft ingediend. Van een aanhangigheid in de zin van artikel 9 van de Alimentatieverordening bij de Belgische rechter was dan ook geen sprake. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat de rechbank zich terecht bevoegd heeft geacht en het de zaak niet behoefde aan te houden.
11.
Nu de moeder (inmiddels) in Nederland haar gewone verblijfplaats heeft is Nederlands recht op het terzake inleidend verzoek van de vader van toepassing.
12.
Gelet op het voorgaande en nu de moeder tegen het oordeel van de rechtbank - dat sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat de vader geen draagkracht heeft om (nog langer) een kinderalimentatie te voldoen - ,geen gronden heeft gericht, en het hof het oordeel van de rechtbank niet onjuist voorkomt, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
13.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
14.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Mink en Van Wijk, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2013.