ECLI:NL:GHDHA:2013:2035

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
200.117.842/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Stollenwerck
  • J. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en terugbetalingsverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin werd bepaald dat hij met ingang van de inschrijving van de echtscheiding een bedrag van € 1.775,- per maand aan de vrouw moet betalen. De man verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de alimentatie te verlagen, alsook om de vrouw te verplichten tot terugbetaling van eventueel te veel betaalde alimentatie. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

Het hof heeft de zaak op 12 april 2013 mondeling behandeld. De man en de vrouw hebben hun standpunten toegelicht, waarbij de man zijn bezwaren tegen de hoogte van de alimentatie heeft uiteengezet. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.236,51 netto per maand, rekening houdend met verschillende kostenposten zoals voeding, kleding en uitgaven voor taxi's. De man heeft betoogd dat de vrouw in staat moet worden geacht om fulltime te werken, maar het hof oordeelt dat de vrouw niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de uitkering tot levensonderhoud betreft en bepaald dat de man met ingang van 6 maart 2013 een bedrag van € 1.595,- per maand aan de vrouw moet betalen. Tevens is de vrouw veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen zij mogelijk te veel heeft ontvangen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is gegeven door de rechters M. Labohm, A. Stollenwerck en J. Breederveld, met mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 mei 2013
Zaaknummer : 200.117.842/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-3841
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.C. Burger te Den Haag,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T.G. Brown-Knip te Zoetermeer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 4 december 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 september 2012 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 16 januari 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 2 april 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 3 april 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op 12 april 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 1.775,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheiding op 6 maart 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook de partneralimentatie.
2.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de partneralimentatie en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de vrouw ter zake alsnog af te wijzen, alsmede, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hetgeen de man ten titel van partneralimentatie met ingang van de datum van ontbinding van het huwelijk aan de vrouw heeft voldaan door haar aan hem moet worden terugbetaald.
3.
De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel hem deze te ontzeggen door deze af te wijzen.

Behoefte vrouw

4.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van vaste jurisprudentie dient bij de bepaling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
5.
De man kan zich ermee verenigen dat de rechtbank voor de bepaling van de behoefte van de vrouw het door de vrouw overgelegde behoefteoverzicht als uitgangspunt heeft genomen. Ook de vrouw heeft de wijze van berekening van haar behoefte niet betwist, zodat het hof van deze wijze van berekening zal uitgaan. De man kan zich niet vinden in de hoogte van het bedrag van de totale behoefte waarop de rechtbank is uitgekomen. De man is het niet eens met de hierna volgende posten waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden bij het bepalen van de behoefte van de vrouw. Het hof zal deze posten afzonderlijk bespreken.
WA- en uitvaartverzekering
6.
De man stelt dat hij de door de vrouw opgevoerde kosten voor de WA-verzekering en een uitvaartverzekering wel degelijk heeft betwist, zodat de rechtbank de kosten van totaal € 60,84 per maand niet in aanmerking had mogen nemen, althans niet zonder motivering. De man vindt de premies van € 31,20 per maand (WA-verzekering) en € 29,63 per maand (uitvaartverzekering) veel te hoog geschat. Bovendien zijn er geen bewijsstukken overgelegd. De man stelt dat het wellicht om jaarbedragen gaat in plaats van maandbedragen, dan zou het totale premiebedrag van beide verzekeringen € 5,07 per maand bedraagt.
7.
Nu de vrouw in haar verweerschrift heeft gesteld dat de opgevoerde bedragen voor de WA- en de uitvaartverzekering inderdaad jaarbedragen zijn, zal het hof bij de berekening van de behoefte van de vrouw uitgaan van een bedrag, voor beide verzekeringen, van € 5,07 per maand.
Voeding
8.
De man acht een bedrag van € 15,- per dag aan voeding veel te hoog en vindt een bedrag van € 10,- per dag meer in de rede liggen, het gaat dan om een bedrag van afgerond € 300,- per maand.
9.
De vrouw betwist dat ten tijde van het huwelijk € 10,- per dag per persoon werd uitgegeven. Het bedrag van € 10,- per dag per persoon is niet conform de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk.
10.
Het hof acht in dit geval een bedrag van totaal € 350,- per maand redelijk om als eenpersoonshuishouden uit te geven aan voeding en zal bij de bepaling van de behoefte uitgaan van dit bedrag.
Kleding/persoonlijke verzorging/kapper
11.
De man heeft in eerste aanleg uitdrukkelijk het bedrag van € 375,- per maand betwist en is van mening dat dit bedrag veel te hoog is geschat. De vrouw heeft de kosten niet met stukken onderbouwd. Daarnaast komen zij niet overeen met de feitelijke gang van zaken ten tijde van de samenleving. Verder stelt de man dat de vrouw bedrijfskleding draagt als receptioniste, zodat zij geen noodzakelijke kosten moet maken om er representatief uit te zien voor haar werk. De man stelt dat € 150,- per maand redelijker is dan € 375,- per maand.
12.
De vrouw betwist de stellingen van de man en stelt dat zij geen bedrijfskleding draagt en niet verplicht is dat te doen.
13.
Gezien de door de vrouw overgelegde brief van haar werkgever (bijlage 1 bij het verweerschrift in hoger beroep) waaruit blijkt dat zij geen bedrijfskleding draagt of moet dragen, heeft de man naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de vrouw bedrijfskleding draagt of moet dragen. Gelet hierop, en mede gezien het gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk en de representatieve functie van de vrouw, ziet het hof aanleiding bij de berekening van de behoefte van de vrouw uit te gaan van € 375,- per maand voor kleding, verzorging en de kapper.
Taxi’s ’s nachts
14.
De man betwist dat een taxirit € 10,- per taxirit kost en dat de vrouw tien keer per maand gebruik moet maken van een taxi ’s nachts. De vrouw zou volgens de man prima op de fiets naar haar werk kunnen, zij woont op ongeveer vijf kilometer afstand van haar werk. Daarnaast betwist de man dat de vrouw tien nachtdiensten per maand draait, dit blijkt niet uit haar loonstroken. De vrouw had tijdens het huwelijk de gewoonte om een nachtdienst per maand te draaien. De man verzoekt de vrouw om haar dienstrooster over te leggen. Hij betoogt dat maximaal rekening mag worden gehouden met € 30,- per maand voor het taxi gebruik ’s nachts.
15.
De vrouw stelt dat zij altijd een avonddienst per week werkte, maar dat zij nu twee tot drie nachten per maand werkt en zes avonden per maand tot 23.00 uur. Zij legt haar werkrooster over en haar salarisstroken. Verder betoogt de vrouw dat het zeer slecht gaat met het [naam ziekenhuis] waar zij werkt. De avond- en nachtdiensten van de receptie zouden kunnen gaan vervallen en het moet nog blijken of de vrouw voor haar baan of voor andere uren dan de avond- en nachtdiensten moet vrezen.
16.
De man heeft ter zitting bij het hof gesteld dat hij aan de hand van het door de vrouw overgelegde dienstrooster en de kosten voor een taxi van Taxi [plaats], tot de slotsom is gekomen dat de vrouw per maand maximaal € 49,- per maand kwijt is aan taxiritten. Dit bedrag is door de vrouw niet betwist, zodat het hof hiervan zal uitgaan bij de behoefteberekening.
Vakantie en uitgaan
17.
De man heeft in zijn beroepschrift gesteld dat de laatste gezamenlijke vakantie van partijen een vakantie naar Griekenland betrof van € 1.140,50. De man ziet niet in waarom het in deze redelijk zou zijn om ter zake vakanties na huwelijk uit te gaan van een hoger bedrag dan wat partijen gewend waren, althans van een onredelijk veel hoger bedrag. Hij stelt dat rekening moet worden gehouden met een reservering van maximaal € 50,- per maand om op vakantie te gaan. Ten tijde van de samenleving gingen partijen nimmer uit eten. Een reservering van maximaal € 50,- per maand om uit eten te gaan acht de man redelijk.
18.
De vrouw betwist de stellingen van de man omtrent de vakantie en het uit eten gaan tijdens huwelijk gemotiveerd.
19.
Het hof is in het licht van de uitdrukkelijke betwisting door de man van de reservering voor vakanties en uitgaan van oordeel dat de vrouw niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd dat € 2.000,- per jaar moet worden gereserveerd voor vakanties en € 145,- per maand voor uitgaan. Gezien de gemotiveerde betwisting van de man, had het op de weg van de vrouw gelegen om aan te tonen hoe vaak partijen ten tijde van het huwelijk met vakantie of uitgingen, waarheen en wat de kosten hiervan waren. Nu de vrouw dit heeft nagelaten, zal het hof in redelijkheid rekening houden met een bedrag van € 1.800,- per jaar als reservering voor vakanties en uitgaan.
Vervanging inboedel, huishoudelijke apparatuur en fiets
20.
De man acht het bedrag van € 125,- per maand veel te hoog en stelt dat het redelijk is om € 75,- per maand te reserveren.
21.
De vrouw stelt dat zij de reservering zo veel mogelijk heeft gebaseerd op de gang van zaken tijdens het huwelijk.
22.
Evenals de rechtbank acht het hof de opgevoerde kosten redelijk zodat met een bedrag van € 125,- per maand rekening zal worden gehouden bij de berekening van de behoefte van de vrouw.
Conclusie
23.
Uit het voorgaande volgt dat de behoefte van de vrouw € 2.236,51 netto per maand bedraagt.

Behoeftigheid

24.
De man is van mening dat van de vrouw kan worden gevergd dat zij fulltime werkt en daarmee volledig in haar resterende behoefte kan voorzien. De vrouw heeft een ruime werkervaring, en moet dus in staat worden geacht fulltime te werken. Zij heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat zij dit niet zou kunnen doen. De man betwist dat zij bij haar huidige werkgever niet meer zou kunnen werken. De vrouw onderbouwt deze stelling niet. Daarnaast had de vrouw volgens de man haar werkzaamheden al langere tijd kunnen uitbreiden. De kinderen van partijen hebben de zorg van de vrouw niet meer nodig, zij zijn 23 en 27 jaar oud.
25.
De vrouw voert aan dat zij ten tijde van het huwelijk altijd parttime heeft gewerkt. Tijdens het huwelijk heeft de man nooit gemeld dat de vrouw meer uren moest gaan werken. De vrouw heeft geen inkomen op basis van een fulltime dienstverband. Bij de berekening van de partneralimentatie moet uitgegaan worden van dat feit. De vrouw heeft geen zicht op een fulltime dienstverband bij haar huidige werkgever en het lijkt er op dat zij haar avond- en nachtdiensten kwijtraakt. De vrouw is 54 jaar. Als zij haar huidige vaste baan zou opgeven en een andere baan zou kunnen krijgen op haar niveau dan zal dat, gezien de huidige praktijk met arbeidscontracten, altijd een half jaarcontract zijn. Het is, gezien de leeftijd van de vrouw en de crisis, haast onmogelijk om een passende en vaste fulltime baan te vinden voor de vrouw.
26.
Ten aanzien van de behoeftigheid van de vrouw is het hof, anders dan de man, van oordeel dat de vrouw niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien door middel van het verrichten van arbeid. Gelet op de leeftijd van de vrouw, de door haar beperkt genoten opleiding en de huidige economische situatie, kan van de vrouw niet verwacht worden dat zij thans voor een groter deel in haar eigen behoefte voorziet. De vrouw heeft weliswaar een inspanningsverplichting om volledig in haar eigen levensonderhoud te (gaan) voorzien, maar tot op heden heeft dit niet tot enig resultaat geleid. De postrelationele solidariteit brengt naar het oordeel van het hof mee dat op dit moment aan de zijde van de man een verplichting bestaat tot het voldoen van een aanvullende onderhoudsbijdrage aan de vrouw die nog steeds deels behoeftig is.
27.
Nu geen van partijen heeft gegriefd tegen de vaststelling van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op € 1.257,- per maand zal het hof hiervan uitgaan. Het hof zal de aanvullende behoefte van de vrouw dan ook vaststellen op € 979,50 netto per maand.
Draagkracht man
28.
De man heeft bij zijn brief van 2 april 2013 een draagkrachtberekening overgelegd (productie 10). Nu de man daaraan geen conclusie heeft verbonden, en ten aanzien van zijn draagkracht niet heeft gegriefd, gaat het hof ervan uit dat de draagkracht van de man niet in geschil is en dat hij een bedrag kan betalen ter hoogte van de aanvullende behoefte van de vrouw, zijnde € 979,50 netto per maand, € 1.595,- bruto per maand.
Terugbetalingsverplichting
29.
De man verzoekt om te bepalen dat de vrouw de eventueel door hem aan haar te veel betaalde alimentatie aan hem moet terugbetalen.
30.
De vrouw stelt dat zij de aan haar betaalde alimentatie heeft geconsumeerd en dat dit verzoek van de man dient te worden afgewezen.
31.
De vrouw heeft niet gesteld dat een eventuele terugbetalingsverplichting zal leiden tot onoverkomelijke problemen. Gelet hierop en nu de vrouw al met ingang van de datum van indiening van het beroepschrift wist of had kunnen weten dat de mogelijkheid bestond dat de partneralimentatie op een lager bedrag zou worden vastgesteld, zal het hof bepalen dat de vrouw het eventueel door de man te veel aan haar betaalde dient terug te betalen.
32.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ten laste van de man, met ingang van 6 maart 2013 op € 1.595,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
veroordeelt de vrouw tot terugbetaling aan de man van hetgeen op grond van deze beschikking eventueel teveel door haar van de man is ontvangen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Breederveld, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 mei 2013.