In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen watersysteemheffing en wegenheffing die aan belanghebbende waren opgelegd voor vier percelen grond. De percelen zijn aangemerkt als natuurterreinen in de zin van artikel 116 van de Waterschapswet. Belanghebbende, eigenaar van de percelen, had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, die hij als onterecht beschouwde. De rechtbank Dordrecht had eerder de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard voor twee percelen, maar de Inspecteur had de aanslagen voor de overige percelen gehandhaafd. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in hoger beroep opnieuw beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de inrichting en het beheer van de percelen voor meer dan 90% zijn afgestemd op het behoud of de ontwikkeling van natuur, waardoor de percelen als natuurterreinen moeten worden aangemerkt. Dit betekent dat de aanslagen voor deze percelen moeten worden verminderd naar het tarief dat geldt voor natuurterreinen. Het Hof heeft de aanslagen voor de percelen [1], [2], [3] en [4] vastgesteld op respectievelijk € 9,30, € 0,95, € 2,60 en € 34,66 voor de watersysteemheffing, en € 2,98, € 0,31, € 0,84 en € 11,13 voor de wegenheffing. Daarnaast is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.832, en moet hij het griffierecht van € 230 vergoeden.