2.4.1. Op grond van de stukken van het geding en wat ter zitting aan de orde is geweest is
in beroep komen vast te staan, dat eiseres eigenares is van de woning, dat de woning gelegen
is in het buitengebied van de gemeente Dirksland en niet is aangesloten op het gemeentelijke
rioleringsstelsel. De zorg voor het hemelwater en het beheer van het grondwaterpeil komt toe
aan het waterschap. In dat kader ontvangt eiseres voor ieder belastingjaar een aanslag
watersysteemheffing gebruiker van het waterschap. De gemeente Dirksland biedt voor de
woning geen voorziening voor het lozen van hemelwater en heeft dan ook geen rol bij de
inzameling en verwerking van het afvloeiend hemelwater.
2.4.2. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, gebaseerd op artikel
228a, eerste lid, van de Gemeentewet, blijkt dat een aanslag rioolheffing eigendom
uitsluitend kan worden opgelegd in de twee gevallen, namelijk als sprake is van een woning
die is aangesloten op de gemeentelijke riolering, of als een woning belang heeft bij de
nakoming van de gemeentelijke zorgplichten. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning
niet is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel. Dus dient in dit geval sprake te zijn
van een woninggebonden belang bij de gemeentelijke zorgtaken.
2.4.3. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in dit geval sprake is van dat
belang. Zoals de rechtbank heeft overwogen in de uitspraak van de meervoudige kamer van
25 mei 2012, LJN BX0100, verwijst verweerder in algemene zin terecht naar artikel 228a,
eerste lid, van de Gemeentewet en de daaruit voortvloeiende nieuwe heffingsbevoegdheden.
Verweerder heeft echter onvoldoende onderkend dat de wetgever kaders heeft gesteld voor
het toepassingsbereik van die bevoegdheden. De nieuwe zorgplichten van de gemeenten
dienen de bestaande, verankerde verantwoordelijkheden van gemeenten en overige partijen
(waterschappen, provincies, bedrijven en overige private partijen) onverlet te laten (Tweede
Kamer, vergaderjaar 2005/2006, 30 578, nr. 3, blz. 3).
2.4.4. Gelet op de ligging van de woning binnen het verzorgingsgebied van het waterschap
en de verantwoordelijkheid van het waterschap voor het beheer ter plaatse van het
regenwater en het grondwater, zoals dat blijkt uit de onder 2.4.1. weergegeven feiten, kan
hier dus van een perceelsgebonden belang bij de gemeentelijke zorgtaken geen sprake zijn.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de heffingsbevoegdheid in dit geval voortkomt
uit het persoonsgebonden belang dat samenhangt met het inwonersschap van de gemeente
Dirksland. Iedere inwoner van de gemeente zou belang hebben bij de gemeentelijke
zorgtaken in stedelijk gebied en mag om die reden in de heffing worden betrokken, aldus
verweerder. Dit strookt echter niet met de omschrijving van het belastbaar feit in artikel 3,
eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Dit artikel beperkt de heffingsbevoegdheid
immers, gelet op de tekst ervan, tot het hiervoor omschreven perceelsgebonden belang en
laat geen ruimte voor een bredere interpretatie.
Nu de Verordeningen geen grondslag bieden voor de opgelegde aanslagen is het beroep
gegrond. Het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder
c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het geschil finaal te beslechten en ook
de aanslagen van 31 oktober 2011 te vernietigen, alsmede te bepalen dat deze uitspraak in de
plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in
artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder op grond van het bepaalde in artikel
8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in het kader van deze
beroepsprocedure redelijkerwijs heeft moeten maken. Ter zake van reiskosten voor het
bijwonen van de zitting kent de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid,
onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht een vergoeding toe tot het bedrag op
basis van kosten van openbaar vervoer van € 24,98 (conform www.9292.nl ). De rechtbank is
niet gebleken van andere kosten die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking
komen.