ECLI:NL:GHDHA:2013:2528

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2013
Publicatiedatum
12 juli 2013
Zaaknummer
BK-12/00600 en BK-12/00601
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde rioolheffing door gemeente Dirksland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rioolheffing die aan belanghebbende, eigenaar van een perceel in het buitengebied van de gemeente Dirksland, was opgelegd. De belanghebbende ontving aanslagen voor de jaren 2010 en 2011, maar stelde dat deze onterecht waren, omdat haar woning niet was aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel en zij geen belang had bij de gemeentelijke zorgplichten. De rechtbank had eerder de aanslagen vernietigd, en de Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het Hof oordeelde dat de aanslagen inderdaad ten onrechte waren opgelegd. Het Hof bevestigde dat volgens de Verordeningen rioolheffing alleen kan worden geheven van degenen die het genot hebben van een perceel dat is aangesloten op de gemeentelijke riolering of die belang hebben bij de nakoming van gemeentelijke zorgplichten. Aangezien de woning van belanghebbende niet was aangesloten op het rioleringsstelsel en er geen bewijs was dat zij belang had bij de gemeentelijke zorgplichten, was de belastingplicht niet van toepassing. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur onvoldoende feiten had aangedragen om aan te tonen dat er sprake was van een perceelsgebonden belang.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. Het Hof benadrukte dat de heffingsbevoegdheid van de gemeente niet zo breed geïnterpreteerd kan worden dat deze ook geldt voor eigenaren van percelen die niet zijn aangesloten op de gemeentelijke riolering. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van gemeentelijke belastingverordeningen en de verantwoordelijkheden van gemeenten ten aanzien van rioolheffing.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-12/00600 en BK-12/00601

Uitspraak van 14 juni 2013

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de gemeente Dirksland(thans: gemeente Goeree-Overflakkee), de Inspecteur,
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 24 juli 2012, nummers AWB 12/272 en 12/176, betreffende na te vermelden aanslagen.

Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2010 en 2011 wegens het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aanslagen in de rioolheffing van de gemeente Dirksland opgelegd voor het object [a-straat 1] te [Z] ten bedrage van € 289,30 en € 304,90.
1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.4. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslagen vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de aan belanghebbende te betalen proceskosten in beroep van € 24,98 en de Inspecteur gelast de griffierechten van in totaal € 83 aan belanghebbende te vergoeden.

Geding in hoger beroep

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.
2.2. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 mei 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Verordeningen

3.
De raad van de gemeente Dirksland heeft in zijn openbare vergaderingen van 17 december 2009 en 9 december 2010 de Verordening rioolheffing 2010 en de Verordening rioolheffing 2011 vastgesteld. Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordeningen en de wijziging van de Verordening rioolheffing 2010 op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt. In de Verordeningen is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald:
Artikel 1, aanhef en onder f:
Deze verordening verstaat onder gemeentelijke zorgplichten: de zorg voor afvloeiend hemelwater en het grondwater zoals aan de gemeente opgedragen in artikel 9a en 9b van de Wet op de waterhuishouding.
Artikel 2, aanhef en onder b:
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a:
De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat is aangesloten op de gemeentelijke riolering dan wel dat belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke zorgplichten, verder te noemen eigenarendeel.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
4.1. Belanghebbende is eigenaar van het perceel, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z]. Op het perceel staat een woning.
4.2. Het perceel is gelegen in het buitengebied van de gemeente. De woning is niet aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel, noch heeft de gemeente voor het perceel voorzien in de plaatsing van een installatie voor de individuele behandeling van afvalwater (IBA). Het hemelwater van het perceel wordt afgevoerd naar een watergang aan de achterzijde van het perceel.

Oordeel van de rechtbank

5.
De rechtbank heeft - voor zover hier van belang - het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
2.4.1. Op grond van de stukken van het geding en wat ter zitting aan de orde is geweest is
in beroep komen vast te staan, dat eiseres eigenares is van de woning, dat de woning gelegen
is in het buitengebied van de gemeente Dirksland en niet is aangesloten op het gemeentelijke
rioleringsstelsel. De zorg voor het hemelwater en het beheer van het grondwaterpeil komt toe
aan het waterschap. In dat kader ontvangt eiseres voor ieder belastingjaar een aanslag
watersysteemheffing gebruiker van het waterschap. De gemeente Dirksland biedt voor de
woning geen voorziening voor het lozen van hemelwater en heeft dan ook geen rol bij de
inzameling en verwerking van het afvloeiend hemelwater.
2.4.2. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, gebaseerd op artikel
228a, eerste lid, van de Gemeentewet, blijkt dat een aanslag rioolheffing eigendom
uitsluitend kan worden opgelegd in de twee gevallen, namelijk als sprake is van een woning
die is aangesloten op de gemeentelijke riolering, of als een woning belang heeft bij de
nakoming van de gemeentelijke zorgplichten. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning
niet is aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel. Dus dient in dit geval sprake te zijn
van een woninggebonden belang bij de gemeentelijke zorgtaken.
2.4.3. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in dit geval sprake is van dat
belang. Zoals de rechtbank heeft overwogen in de uitspraak van de meervoudige kamer van
25 mei 2012, LJN BX0100, verwijst verweerder in algemene zin terecht naar artikel 228a,
eerste lid, van de Gemeentewet en de daaruit voortvloeiende nieuwe heffingsbevoegdheden.
Verweerder heeft echter onvoldoende onderkend dat de wetgever kaders heeft gesteld voor
het toepassingsbereik van die bevoegdheden. De nieuwe zorgplichten van de gemeenten
dienen de bestaande, verankerde verantwoordelijkheden van gemeenten en overige partijen
(waterschappen, provincies, bedrijven en overige private partijen) onverlet te laten (Tweede
Kamer, vergaderjaar 2005/2006, 30 578, nr. 3, blz. 3).
2.4.4. Gelet op de ligging van de woning binnen het verzorgingsgebied van het waterschap
en de verantwoordelijkheid van het waterschap voor het beheer ter plaatse van het
regenwater en het grondwater, zoals dat blijkt uit de onder 2.4.1. weergegeven feiten, kan
hier dus van een perceelsgebonden belang bij de gemeentelijke zorgtaken geen sprake zijn.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de heffingsbevoegdheid in dit geval voortkomt
uit het persoonsgebonden belang dat samenhangt met het inwonersschap van de gemeente
Dirksland. Iedere inwoner van de gemeente zou belang hebben bij de gemeentelijke
zorgtaken in stedelijk gebied en mag om die reden in de heffing worden betrokken, aldus
verweerder. Dit strookt echter niet met de omschrijving van het belastbaar feit in artikel 3,
eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Dit artikel beperkt de heffingsbevoegdheid
immers, gelet op de tekst ervan, tot het hiervoor omschreven perceelsgebonden belang en
laat geen ruimte voor een bredere interpretatie.
Nu de Verordeningen geen grondslag bieden voor de opgelegde aanslagen is het beroep
gegrond. Het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder
c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het geschil finaal te beslechten en ook
de aanslagen van 31 oktober 2011 te vernietigen, alsmede te bepalen dat deze uitspraak in de
plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in
artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder op grond van het bepaalde in artikel
8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in het kader van deze
beroepsprocedure redelijkerwijs heeft moeten maken. Ter zake van reiskosten voor het
bijwonen van de zitting kent de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid,
onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht een vergoeding toe tot het bedrag op
basis van kosten van openbaar vervoer van € 24,98 (conform www.9292.nl ). De rechtbank is
niet gebleken van andere kosten die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking
komen.

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

6.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslagen terecht zijn opgelegd. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.
6.2. De Inspecteur bestrijdt de uitspraak van de rechtbank. De Inspecteur heeft - samengevat weergeven - aangevoerd dat het oordeel dat geen sprake is van een perceelsgebonden belang bij de gemeentelijke zorgtaken op gespannen voet staat met de collectiviteitsgedachte, die ten grondslag ligt aan de invoering van de rioolheffing; dat de zorgplichten van de gemeente voor het grondwaterpeil en de hemelwaterafvoer collectieve goederen zijn; dat zulks meebrengt dat alle eigenaren en gebruikers van onroerende zaken in het openbare gebied van de gemeente in meer of mindere mate daarvan profijt hebben; dat om die reden ook iedereen moet meebetalen en dat het individuele belang niet behoeft te worden geduid. De belastingplicht van de rioolheffing strekt zich volgens de Inspecteur uit tot elke gebruiker of eigenaar van een perceel in de gemeente; de situatie dat belanghebbende geen belang heeft bij de gemeentelijke zorgplichten doet zich dan ook niet voor. De rechtbank heeft volgens de Inspecteur daarnaast ten onrechte geoordeeld dat het Waterschap ter zake van het onderhavige perceel verantwoordelijk is voor het beheer ter plaatse van het hemelwater en grondwater omdat de gemeente te allen tijde aanspreekbaar is in het geval van grondwaterproblemen en tevens voor de inzameling van het afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater.
6.3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het perceel van belanghebbende niet is aangesloten op de gemeentelijke riolering en evenmin belang heeft bij nakoming van de gemeentelijke zorgplichten, zodat zich geen belastbaar feit voordoet. In het buitengebied waar het perceel is gelegen liggen de zorgtaken voor grond- en hemelwater bij het Waterschap. Belanghebbende stelt dat de nieuwe zorgplicht van de gemeente die betrekking heeft op het buitengebied de zorgplicht van het Waterschap niet overstijgt. De gemeente heeft voor het perceel geen rol bij de inzameling, berging en transport van huishoudelijk afvalwater en bij de zuivering. De gemeente biedt voor het perceel evenmin een voorziening waarop het hemelwater kan worden geloosd en heeft dus geen rol bij de inzameling en de verwerking van afvloeiend hemelwater, noch bij het treffen van maatregelen ter voorkoming of beperking van nadelige gevolgen van de grondwaterstand. De interpretatie van het begrip "belang" dat de Inspecteur voorstaat, is volgens belanghebbende te ruim. De tekst van de Verordeningen laat de door de Inspecteur gegeven uitleg niet toe.
6.4. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop de standpunten steunen verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

7.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
7.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

8.1. Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordeningen, waarop de aanslagen zijn gebaseerd, volgt dat een aanslag uitsluitend kan worden opgelegd aan degene die het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat (i) is aangesloten op de gemeentelijke riolering, dan wel (ii) dat belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke zorgplichten.
8.2. Vaststaat dat het onderhavige perceel niet is aangesloten op de gemeentelijke riolering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Verordeningen.
8.3. De vraag dient dan te worden beantwoord of het perceel een belang heeft bij de nakoming van de gemeentelijke zorgplichten. Gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder f, van de Verordeningen moet onder gemeentelijke zorgplichten worden verstaan: de zorg voor afvloeiend hemelwater en het grondwater in het gebied van de gemeente Dirksland (thans: gemeente Goeree-Overflakkee).
8.4. De Inspecteur heeft aangevoerd dat vanuit de collectiviteitsgedachte kan worden verondersteld dat alle eigenaren van onroerende zaken in het openbare gebied van de gemeente in meer of mindere mate profijt hebben van het nakomen door de gemeente van haar zorgplichten. De Inspecteur stelt dat niet van belang is dat het perceel van belanghebbende geen rioolaansluiting heeft omdat het perceel in het buitengebied van de gemeente is gelegen. Elke eigenaar van een perceel in de gemeente kan in de heffing worden betrokken, hetgeen volgens evenvermeld artikel ook is gebeurd, aldus de Inspecteur.
8.5. De opvatting van de Inspecteur komt er in wezen op neer dat het in de Verordeningen neergelegde vereiste van een perceelsgebonden belang bij de gemeentelijke zorgtaken van elke betekenis is ontbloot. Dat kan niet de bedoeling van de gemeentelijke regelgever zijn geweest. Bij de uitleg van een voorschrift als dit geldt het uitgangspunt dat elk criterium dat in het voorschrift tot uitdrukking komt enige betekenis toekomt of kan toekomen. Een uitleg die inhoudt dat bij voorbaat vaststaat dat aan een criterium in het voorschrift geen enkele betekenis toekomt, is met dat uitgangspunt in strijd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat het vereiste dat de belastingplichtige belang heeft bij nakoming van de gemeentelijke zorgplichten, materiële betekenis heeft en dat de aanwezigheid van een perceelsgebonden belang afhankelijk is van de feiten en omstandigheden van het geval. De andersluidende opvatting van de Inspecteur deelt het Hof derhalve niet.
8.6. De Inspecteur heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat het onderhavige perceel belang heeft bij de gemeentelijke zorgtaken voor afvloeiend hemelwater en het grondwater. Daaraan doet niet af dat belanghebbende mogelijk een belang heeft bij het treffen van gemeentelijke voorzieningen binnen de bebouwde kom of elders in de gemeente, in de zin dat deze voorzieningen tevens voorkomen dat voor belanghebbendes perceel in het buitengebied problemen kunnen ontstaan met betrekking tot hemel- en grondwater.
8.7. Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende niet belastingplichtig ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordeningen. De aanslagen zijn reeds om die reden ten onrechte opgelegd.
8.8. De slotsom is dat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten en griffierecht

9.1. Het Hof ziet reden de Inspecteur op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Ter zake van reiskosten voor het bijwonen van de zitting kent het Hof op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een vergoeding toe tot het bedrag op basis van kosten van openbaar vervoer tweede klasse ten bedrage van € 29,20 (conform www.9292.nl ). Andere kosten die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen zijn gesteld noch gebleken.
9.2. Nu de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 466.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 29,20, onder aanwijzing van de gemeente Goeree-Overflakkee als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; en
  • gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 466.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 14 juni 2013 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
  • de naam en het adres van de indiener;
  • de dagtekening;
  • de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
  • de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.