ECLI:NL:GHDHA:2013:2620

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
22-000090-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting van echtgenote tijdens echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 mei 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor poging tot verkrachting van zijn echtgenote. De verdachte, geboren in 1973, was verwikkeld in een echtscheidingsprocedure met het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot verkrachting, waarbij hij zijn echtgenote heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De verdachte is eerder veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 206 dagen en een taakstraf van 240 uren geëist. Het hof heeft de straffen gematigd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn proactieve houding in het herpakken van zijn leven en het ontbreken van eerdere veroordelingen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot 206 dagen gevangenisstraf, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze kan worden ingediend bij de burgerlijke rechter. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, terwijl ook de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte in overweging zijn genomen.

Uitspraak

PROMIS

Rolnummer: 22-000090-12
Parketnummer: 11-860561-11
Datum uitspraak: 30 mei 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 5 januari 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1973,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 11 oktober 2012 en 16 mei 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
2
jaren. Daarnaast is er een bijzondere voorwaarde aan de verdachte opgelegd en is er beslist omtrent de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 september 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd en/of aan de tepels gelikt van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
  • die [slachtoffer] stevig heeft beetgepakt bij haar armen en/of
  • tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij nog 1 keer seks met haar wilde en dat zij mee moest werken en/of
  • kleding bij die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en/of
  • een) telefoon(s) uit de handen van die [slachtoffer] heeft
  • de bh van die [slachtoffer] omhoog heeft gedaan
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 september 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], zijn penis in, althans in de nabijheid van, de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht/geduwd en/of aan de tepels van die [slachtoffer] heeft gelikt en/of die [slachtoffer] stevig heeft beetgepakt bij haar arm, en/of tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij nog een keer seks met haar wilde en dat zij moest meewerken en/of de kleding bij die [slachtoffer] heeft uitgetrokken en/of (een) telefoon(s) uit de handen van die [slachtoffer] heeft
gepakt/gehaald en/of die telefoon(s) zou hebben weggehaald/weggelegd/weggegooiden/of de bh van die [slachtoffer] omhoog heeft gedaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu niet kan worden bewezen dat de verdachte het lichaam van [slachtoffer] is binnengedrongen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Weliswaar heeft de verdachte zowel tegenover de politie, als tegenover de rechter-commissaris als ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij op 11 september 2011 zijn penis in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht, doch is hij ter terechtzitting in hoger beroep op die eerdere verklaring teruggekomen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in dit verband verklaard dat hij aanvankelijk dacht dat hij met zijn penis de vagina van [slachtoffer] met ongeveer één centimeter was binnengedrongen, maar dat het ook goed kan zijn dat hij zijn penis slechts tegen de schaamlippen van die [slachtoffer] heeft gehouden en van penetratie geen sprake is geweest. In haar aangifte heeft [slachtoffer] door de politie laten optekenen dat de verdachte met zijn penis haar vagina probeerde binnen te dringen, maar dat dit niet is gelukt omdat zij zich verzette en haar onderbroek nog half op haar knieën hing.
Gelet op het vorenoverwogene kan naar ’s hofs niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte het lichaam van [slachtoffer] is binnengedrongen door zijn penis in haar vagina te brengen. Naar het oordeel van het hof is mitsdien niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 september 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld
enandere feitelijkheden [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], zijn penis in de nabijheid van de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en aan de tepels van die [slachtoffer] heeft gelikt en die [slachtoffer] stevig heeft beetgepakt bij haar arm, en tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij nog een keer seks met haar wilde en de kleding bij die [slachtoffer]
omlaagheeft getrokken en een telefoon uit de handen van die [slachtoffer] heeft gepakt en die telefoon zou hebben weggegooid en de bh van die [slachtoffer] omhoog heeft gedaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Poging tot verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 206 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf voor de duur 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting van zijn echtgenote, met wie hij in een echtscheidingsprocedure was verwikkeld, waarbij de verdachte enkel oog heeft gehad voor de onmiddellijke bevrediging van zijn eigen lustgevoelens zonder zich te bekommeren om het slachtoffer. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat de gevolgen voor het slachtoffer tot op de dag van vandaag ingrijpend zijn. Door zijn handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer en haar hiermee bijzonder veel leed berokkend. De ervaring leert dat slachtoffers van een delict als het onderhavige nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Een langdurige gevangenisstraf als in het onderhavige geval in eerste aanleg is opgelegd is in dergelijke zaken dan ook een aangewezen reactie.
Het hof heeft evenwel in het voordeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 mei 2013, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Daarnaast heeft het hof voor betreft de persoon van de verdachte kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 24 november 2011, het reclasseringsadvies (beknopt) d.d. 14 september 2011 en een voortgangsverslag d.d. 27 oktober 2011. Voorts heeft het hof kennis genomen van de pro justitia rapporten van 19 december 2011 en van
18 februari 2013, opgesteld door respectievelijk GZ psycholoog drs. A.K. Wieringa en klinisch psycholoog dr. R.A.R. Bullens. Uit het onderzoek van dr. Bullens blijkt dat er bij de verdachte geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en dat de kans op recidive als laag wordt ingeschat, waardoor een directe behandelnoodzaak niet aanwezig lijkt. Het opleggen van een onvoorwaardelijke straf, zo mogelijk om te zetten in een taakstraf, is volgens dr. Bullens geïndiceerd. Reclasseringstoezicht wordt voor betrokkene niet noodzakelijk geacht, gezien het feit dat hij zelf een proactieve houding aanneemt bij het herpakken van zijn leven.
Uit voornoemde rapporten, alsook uit hetgeen de verdachte zelf ter terechtzitting in hoger beroep over zijn persoonlijke omstandigheden heeft verklaard, leidt het hof af dat de verdachte op actieve wijze doende is zijn leven een wending ten goede te geven. Zo heeft de verdachte onder meer een vaste aanstelling bij een nieuwe werkgever weten te verwerven en heeft hij met het slachtoffer een zorgregeling en een alimentatieregeling voor zijn kinderen kunnen treffen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als in eerste aanleg is opgelegd, zou deze ingezette positieve wending op nadelige wijze doorkruisen.
Voorts is het Hof het eens met de stelling van de verdediging dat het feit dat verdachte ten tijde van het gepleegde delict politieagent was in dit geval, anders dan door de rechtbank geoordeeld, niet strafverzwarend moet meewegen.
Het hof is dan ook - alles overwegende – met de verdediging van oordeel dat de straffen als gevorderd door de advocaat-generaal in het onderhavige geval een passende en geboden reactie vormen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van ten laste gelegde ten bedrage van € 2.900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In eerste aanleg is de vordering tot een bedrag van € 1.000,- toegewezen en is het de benadeelde partij ter zake van het overig gevorderde niet-ontvankelijk verklaard. Voorts is de wettelijke rente toegewezen en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij conform in eerste aanleg is besloten.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen geven dat zij zich kan vinden in hetgeen in eerste aanleg met betrekking tot de vordering benadeelde partij is besloten.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het voorgaande mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
206 (tweehonderdzes) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 1.000,- (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte

Dit arrest is gewezen door mr. J.M. van de Poll, mr. H. van den Heuvel en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 mei 2013.