ECLI:NL:GHDHA:2013:2640

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
22-004611-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tegen politieambtenaren met verwondingen en bedreigingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen politieambtenaren, bedreiging, belediging en wederspannigheid. De feiten vonden plaats op 12 september 2010 te Spijkenisse, waar de verdachte betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met politieagenten tijdens de aanhouding van haar zoon. De verdachte heeft meerdere politieambtenaren bedreigd en beledigd, en heeft een van hen in de arm gebeten, wat leidde tot lichamelijk letsel. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De verdachte heeft in hoger beroep betoogd dat zij handelde uit noodweer, maar het hof heeft dit verweer verworpen. De vorderingen van benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële schade aan de betrokken politieambtenaren. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in aanmerking genomen bij het bepalen van de straffen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004611-12
Parketnummer: 10-712598-10
Datum uitspraak: 9 juli 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 augustus 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortejaar] 1970,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
25 juni 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 12 september 2010 te Spijkenisse, op of aan de openbare weg, de P. van Anrooystraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4], politieambtena(a)r(en) welk geweld bestond uit, meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht) slaan en/of stompen en/of duwen op/tegen het lichaam en/of rukken en/of trekken aan de kleding en/of lichaam en/of insluiten en/of opdringen en/of slaan met een stoel en/of (een) onderde(e)l(en) daarvan op/tegen het lichaam (ten gevolge waarvan die [benadeelde partij 2] ten val kwam);
2.
zij op of omstreeks 12 september 2010 te Spijkenisse [benadeelde partij 1], politieambtenaar heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Als je wat doet dan ben je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
zij op of omstreeks 12 september 2010 te Spijkenisse opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [benadeelde partij 5], politieambtenaar, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in het openbaar en/of rechtstreeks in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Kankerlijers en/of klootzakken en/of homofielen en/of Jullie moeten oprotten Teringlijers en/of kaaskoppen en/of gekke politie", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
zij op of omstreeks 12 september 2010 te Spijkenisse toen de aldaar dienstdoende [benadeelde partij 4], politieambtenaar verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 266/267 wetboek van strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde haar ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en haar daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig zich te bewegen in een andere richting dan die in welke voornoemde [benadeelde partij 4] haar voerde of wilde voeren en/of (met kracht) te bijten in de/een arm van die [benadeelde partij 4], tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (namelijk een bijtwond) bekwam;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 12 september 2010 te Spijkenisse opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde partij 4], politieambtenaar), (met kracht) heeft gebeten in de/een arm, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 12 september 2010 te Spijkenisse, op of aan de openbare weg, de P. van Anrooystraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen politieambtenaren
,welk geweld be
stond uit
hetslaan en/of duwen op/tegen het lichaam en/of rukken en/of trekken aan
hetlichaam en/of insluiten en/of opdringen
;
2.
zij op 12 september 2010 te Spijkenisse [benadeelde partij 1], politieambtenaar
,heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde partij 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je wat doet dan ben je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
zij op 12 september 2010 te Spijkenisse opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 5], politieambtenaar, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het openbaar in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Kankerlijers en/of klootzakken en/of homofielen en/of Jullie moeten oprotten
teringlijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
zij op 12 september 2010 te Spijkenisse toen de aldaar dienstdoende [benadeelde partij 4], politieambtenaar
,verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 266/267 wetboek van strafrecht, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig met kracht te bijten in een arm van die [benadeelde partij 4], ten gevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (namelijk een bijtwond) bekwam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft of hebben.
Strafbaarheid van de bewezenverklaring en van de verdachte
Beroep op noodweer(exces) ten aanzien van feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnotities bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit (putatief) noodweer, dan wel dat haar een beroep op (putatief) noodweerexces toekomt. De raadsvrouw heeft daartoe gesteld dat
– verkort weergegeven - de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van haar zoon door twee personen, van wie op dat moment niet duidelijk was dat dit politieagenten waren. Omdat haar zoon door hen werd geslagen en met pepperspray werd besproeid, heeft de verdachte begrijpelijkerwijs getracht om haar zoon los te rukken om hem te beschermen tegen de aanval. Van een moeder kan immers niet worden verwacht dat zij toekijkt hoe haar zoon wordt mishandeld. Tevens was bij de verdachte sprake van een dermate hevige gemoedstoestand, dat het door haar gebruikte geweld haar niet kan worden toegerekend.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de raadsvrouw aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting, niet aannemelijk geworden. Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen wordt uitgesloten door de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Op 12 september 2010 was de verdachte aanwezig bij de aanhouding van haar zoon, die zich aan die aanhouding trachtte te onttrekken. Bij de aanhouding was een geüniformeerde agent aanwezig. Anderen bemoeiden zich ook met de aanhouding van de zoon van de verdachte en gebruikten daarbij geweld tegen de politieagenten, onder meer bestaande uit het slaan, duwen en/of trekken van de agenten. Zij werden daarbij in het nauw gedreven. Vanwege de ontstane situatie heeft de politie pepperspray en een wapenstok moeten gebruiken.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het voor de verdachte kenbaar was dat haar zoon door politieambtenaren werd aangehouden. Voorts was, gelet op het geëscaleerde geweld tegen de politie, het door hen toegepaste geweld geboden en proportioneel te achten. Derhalve kan niet worden gesteld dat de aanranding van de zoon van de verdachte wederrechtelijk was.
Mitsdien is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een (putatieve) noodweersituatie, zodat het beroep op (putatief) noodweerexces evenmin slaagt.
De verweren worden derhalve verworpen.
Beroep op noodweer(exces) ten aanzien van feit 4
De raadsvrouw heeft tevens overeenkomstig haar pleitnotities betoogd dat de verdachte ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft gehandeld uit noodweer, dan wel dat haar een beroep op noodweerexces toekomt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat – verkort weergegeven - de verdachte, doordat zij bij haar aanhouding dermate hard bij haar keel werd gepakt en een nekklem werd aangelegd waardoor zij geen lucht meer kreeg, geen andere mogelijkheid zag zich uit deze situatie te bevrijden dan door de agent te bijten.
Het hof overweegt als volgt en stelt de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de processen-verbaal van bevindingen d.d. 12 september 2010, met proces-verbaalnummers PL17K0 2010296485-27 en PL17K0 2010296485-16, opgesteld door respectievelijk verbalisanten [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] blijkt dat voormelde politieagenten de verdachte met gepast geweld trachtten aan te houden. Omdat zij niet wilde meewerken, hebben zij haar door diverse armklemmen geprobeerd onder controle te krijgen. Toen dit niet lukte, heeft politieagent [benadeelde partij 4] een nekklem aangelegd, waarop de verdachte in zijn arm beet en ook bleef bijten. Door politieagent [benadeelde partij 5] werd gezien dat de verdachte eerst haar hoofd naar achteren bracht, haar mond opendeed, met haar hoofd naar voren ging en uiteindelijk haar tanden in de arm van politieagent [benadeelde partij 4] zette.
Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken kan niet gesteld worden dat de gedragingen van de verdachte kunnen worden beschouwd als noodzakelijk of geboden ter afwending van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Dat de verdachte geen lucht kreeg, is niet aannemelijk geworden. Zowel het beroep op noodweer als het beroep op noodweerexces faalt derhalve.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is zowel het bewezenverklaarde als de verdachte strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft deelgenomen aan openlijke geweldpleging tegen politieambtenaren en een van de politieambtenaren tijdens haar aanhouding in de arm gebeten. Met deze handelwijze heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers aangetast en tevens inbreuk gemaakt op de openbare orde, waardoor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeggebracht kunnen worden.
Daarnaast heeft zij één van de agenten beledigd en een ander met de dood bedreigd. Politieagenten dienen hun werk te verrichten zonder daarbij te worden beledigd en bedreigd.
Dat deze agressie een grote impact heeft gehad op de betrokken politieambtenaren, blijkt wel uit hun verklaringen en de inhoud van de voegingsformulieren als benadeelde partijen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 juni 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat op dergelijke feiten niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Het hof acht die straffen passend en geboden.
Dat de verdachte niet in staat zou zijn een werkstraf uit te voeren, zoals door de raadsvrouw betoogd, is door de raadsvrouw niet met – medische - bescheiden onderbouwd. Het hof vindt dit dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 50,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 50,-- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 5]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 5] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde tot een bedrag van € 75,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 75,-- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 50,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 50,-- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een bedrag van € 150,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot het gevorderde bedrag.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 150,-- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 4]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 4 primair tenlastegelegde tot een bedrag van € 175,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 125,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 4 primair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € € 125,--.
Nu niet is komen vast te staan dat de verdachte [benadeelde partij 4] heeft beledigd, zal het hof bepalen dat de benadeelde partij voor het overige deel, dat immers betrekking heeft op de aantasting van zijn eer en goede naam, niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 125,-- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141, 181, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 primair bewezenverklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3], een bedrag te betalen van
€ 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5], een bedrag te betalen van
€ 75,00 (vijfenzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van
€ 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 1 en 4 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 125,00 (honderdvijfentwintig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4], een bedrag te betalen van
€ 125,00 (honderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. S.A.J. van ’t Hul en mr. H. van den Heuvel, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 juli 2013.
Mr. N. Schaar is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.