Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens Jeugdzorg de heer E. de Leeuw (gezinsvoogd) en mevrouw W.J. Lamers.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om de minderjarige weer in de thuissituatie te plaatsen. De kinderrechter had eerder, op 17 januari 2013, machtiging verleend voor opname in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg tot 29 augustus 2013. De moeder was van mening dat de gesloten plaatsing niet noodzakelijk was en dat de problemen van de minderjarige beter in de thuissituatie konden worden aangepakt. Ze voerde aan dat de minderjarige, die bekend is met ADHD en ODD, suïcidaal gedrag vertoonde en dat zijn ontheemding het gevolg was van de problematiek in zijn leven, waaronder de instabiliteit van de thuissituatie.
Jeugdzorg, de verweerster in deze zaak, stelde echter dat de moeder niet in staat was om de minderjarige thuis te verzorgen en opvoeden, gezien zijn ernstige gedragsproblemen en de psychische problematiek van de moeder. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de minderjarige niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen, waardoor hij niet als procespartij kon worden aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de gesloten plaatsing noodzakelijk was om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg zou onttrekken.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor de ontwikkeling van de minderjarige, en dat de huidige situatie, waarin hij de benodigde hulp en structuur ontvangt, voortgezet moet worden. De moeder werd geadviseerd om inzicht te krijgen in de hulp die de minderjarige nodig heeft, voordat er een terugplaatsing kan plaatsvinden.