ECLI:NL:GHDHA:2013:2737

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
200.125.818/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. Mink
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om de minderjarige weer in de thuissituatie te plaatsen. De kinderrechter had eerder, op 17 januari 2013, machtiging verleend voor opname in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg tot 29 augustus 2013. De moeder was van mening dat de gesloten plaatsing niet noodzakelijk was en dat de problemen van de minderjarige beter in de thuissituatie konden worden aangepakt. Ze voerde aan dat de minderjarige, die bekend is met ADHD en ODD, suïcidaal gedrag vertoonde en dat zijn ontheemding het gevolg was van de problematiek in zijn leven, waaronder de instabiliteit van de thuissituatie.

Jeugdzorg, de verweerster in deze zaak, stelde echter dat de moeder niet in staat was om de minderjarige thuis te verzorgen en opvoeden, gezien zijn ernstige gedragsproblemen en de psychische problematiek van de moeder. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de minderjarige niet in staat was tot een redelijke waardering van zijn belangen, waardoor hij niet als procespartij kon worden aangemerkt. Het hof heeft vastgesteld dat de gesloten plaatsing noodzakelijk was om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg zou onttrekken.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een veilige en stabiele omgeving voor de ontwikkeling van de minderjarige, en dat de huidige situatie, waarin hij de benodigde hulp en structuur ontvangt, voortgezet moet worden. De moeder werd geadviseerd om inzicht te krijgen in de hulp die de minderjarige nodig heeft, voordat er een terugplaatsing kan plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 10 juli 2013
Zaaknummer : 200.125.818/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-3788
[De moeder],
wonende te[woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.A. van den Berg te Rozenburg,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 17 april 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 januari 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 6 juni 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 21 mei 2013 een brief van 17 mei 2013 met bijlage.
De raad heeft bij brief van 11 juni 2013, ingekomen bij het hof op 12 juni 2013, aan het hof medegedeeld niet ter zitting aanwezig te zijn.
De zaak is op 19 juni 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • namens Jeugdzorg de heer E. de Leeuw (gezinsvoogd) en mevrouw W.J. Lamers.
De advocaat van de hierna te noemen minderjarige, mr. A.J.H.M. Hopmans te Rotterdam, de vader en de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De minderjarige[naam minderjarige], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige, is in raadkamer gehoord.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is met ingang van 17 januari 2013 machtiging verleend om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven tot 29 augustus 2013. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de machtiging tot opname en het verblijf van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg van 17 januari 2013 tot 29 augustus 2013.
2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de minderjarige weer in de thuissituatie wordt geplaatst, althans een zodanige beschikking af te geven als het hof vermeent te behoren.
3.
Jeugdzorg verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en derhalve het verzoek van de moeder tot vernietiging van de bestreden beschikking af te wijzen.
4.
Gelet op het verhoor in raadkamer is het hof tot de conclusie gekomen dat de minderjarige niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, zodat de minderjarige in de onderhavige procedure niet als procespartij is aangemerkt.
5.
De moeder kan zich niet met een gesloten plaatsing van de minderjarige verenigen en voert daartoe het volgende aan. De overgelegde stukken kunnen volgens de moeder geen aanleiding vormen voor de conclusie dat de opname van de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk is. Tijdens de crisisopvang in [naam Stichting] is de minderjarige gezien door een psychiater, werkzaam bij[naam organisatie]. Volgens de psychiater is de reden dat de minderjarige zich suïcidaal uit, wegloopt en soms erg opstandig, driftig en boos kan reageren, gelegen in het feit dat hij een ontheemd kind is geworden als gevolg van kindeigen problematiek in combinatie met het wisselende gedrag van de moeder, voortvloeiende uit haar eigen psychiatrische problematiek. Tevens stelt de psychiater dat de besloten groep kan fungeren als een tussenstap om het gedrag van de minderjarige te stabiliseren en hem vervolgens door te plaatsen naar een behandelgroep. Van daaruit zal een uitgebreid psychodiagnostisch onderzoek plaatsvinden om meer zicht te krijgen op de minderjarige. Voor de moeder is die redenering niet te volgen. De psychiater geeft zelf aan dat de minderjarige ook een ontheemd kind is geworden als gevolg van de verschillende complexen in zijn jonge leven maar hij ziet kennelijk geen beletsel om de minderjarige telkens ergens anders te plaatsen. Nu volgens de moeder een groot deel van de geconstateerde problematiek bij de minderjarige kennelijk uit het hebben van verschillende woonplekken bestaat, vindt de overweging van de kinderrechter, dat opneming en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk is, in ieder geval geen steun in het verzoekschrift van Jeugdzorg. Ook uit de constateringen van de psychiater (hechtingsstoornis bij een tienjarige jongen die al op verschillende leefgroepen heeft gewoond, bekend is met ADHD en ODD, zich suïcidaal uit en agerend gedrag vertoont) kan geconcludeerd worden dat een gesloten plaatsing van de minderjarige niet in zijn belang is.
De moeder beseft overigens terdege dat sprake is van een zorgelijke situatie omtrent de minderjarige maar in haar ogen dient de oplossing niet te worden gezocht in een gesloten plaatsing. Door de beperking van de vrijheid van de minderjarige zullen de problemen volgens haar alleen maar verergeren en de zorgen omtrent hem toenemen. Volgens de moeder is de minderjarige juist gebaat bij een terugplaatsing in zijn vertrouwde thuissituatie. Voor de moeder is duidelijk dat dit thans nog geen ideale situatie voor de minderjarige is, doch met de juiste begeleiding ziet de moeder mogelijkheden om weer zorg te dragen voor zijn dagelijkse verzorging en opvoeding. De moeder ziet in dat zij reeds lang de nodige begeleiding heeft ontvangen maar kan zich niet vinden in de stappen die nu worden ondernomen. De effecten van het middel zijn erger dan de kwaal. Tevens meent de moeder dat het seksueel grensoverschrijdend gedrag van de minderjarige jegens zijn zusje, dat de moeder overigens nimmer heeft waargenomen, eveneens vanuit de thuissituatie (of een uithuisplaatsing in niet-gesloten jeugdzorg) behandeld kan worden. De moeder verzet zich tegen verdere plaatsingen van de minderjarige en wil dat de minderjarige weer bij haar thuis komt.
6.
Jeugdzorg stelt dat de moeder geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat zij in staat is om de minderjarige, gelet op zijn kindeigen problematiek, thuis te kunnen verzorgen en opvoeden. Het feit dat de minderjarige gesloten geplaatst dient te worden is onderschreven door een psychiater, een gedragsdeskundige en diverse hulpverleners. De enkele overtuiging van de moeder dat zij de zorg voor de minderjarige thuis aan zou kunnen maakt dat niet anders. Jeugdzorg erkent dat de vele wisselingen niet in het belang van de minderjarige zijn, maar die zijn het gevolg van kindeigen problematiek en de onstabiele thuissituatie. Om die reden wordt door Jeugdzorg naar een perspectiefbiedende, stabiele plek met passende behandeling/zorg voor de minderjarige gezocht. Plaatsing bij de moeder is geen optie, aangezien in de loop der jaren zonder het gewenste resultaat diverse vormen van hulpverlening zijn ingezet. Mede als gevolg van de psychische problematiek van de moeder valt zij telkens terug in haar oude gedrag. Bovendien is gebleken dat de moeder onvoldoende bescherming kan bieden met betrekking tot het grensoverschrijdend gedrag van de minderjarige jegens zijn zusje.
Ter zitting van het hof heeft Jeugdzorg gesteld dat zij weliswaar verbetering zien bij de minderjarige maar dat een thuisplaatsing niet tot de mogelijkheden behoort. Jeugdzorg wil toewerken naar een behandeling van de minderjarige in een open setting maar het heeft de voorkeur van Jeugdzorg om de minderjarige vanuit de gesloten setting in een gezinshuis of een pleeggezin te plaatsen.
7.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b lid 3 van de Wet op de jeugdzorg wordt een machtiging tot opneming van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts verleend indien de minderjarige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal ontrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
8.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de minderjarige ernstige (gedrags)problemen vertoonde en vertoont, waarbij onder meer sprake was en is van grensoverschrijdend gedrag. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de minderjarige bekend is met ADHD en ODD en dat daarnaast ook sprake is van hechtingsproblematiek en suïcidaal gedrag. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de minderjarige sinds zijn verblijf in een besloten groep in [naam tehuis] een positieve ontwikkeling doormaakt. Gezien de ernstige problematiek van de minderjarige, maar ook vanwege de psychische problematiek van de moeder zelf, komt een behandeling vanuit de thuissituatie of niet-gesloten jeugdzorg naar het oordeel van het hof onvoldoende tegemoet aan de ontwikkelingsbehoeften van de minderjarige en de veiligheid die hij bij de vervulling van die behoeften nodig heeft. Het hof weegt daarbij mee dat in het verleden reeds veel hulp is ingezet zonder resultaat. De minderjarige dient naar het oordeel van het hof zo veel mogelijk hulp op maat te krijgen. Gezien de mededeling ter zitting van Jeugdzorg, dat de minderjarige op dit moment in aanmerking komt voor een vervolgstap en dat plaatsing in een gezinshuis of een pleeggezin de voorkeur heeft boven een netwerkplaatsing, gaat het hof er van uit dat Jeugdzorg alles in het werk zal stellen om die stap in het belang van de minderjarige ook zo spoedig mogelijk gerealiseerd te krijgen.
Het hof weegt mee dat de moeder ter zitting heeft meegedeeld dat zij wel inziet dat de minderjarige thans niet thuis geplaatst kan worden maar gezien haar mededeling dat de minderjarige vanuit de gesloten plaatsing weer bij haar geplaatst moet worden is het hof van oordeel dat de moeder geen inzicht heeft in de hulp die de minderjarige, gezien zijn problematiek, nodig heeft. Het hof is van oordeel dat de moeder die nu niet kan bieden. Vooralsnog acht het hof het continueren van de huidige situatie waarin structuur, hulp, rust en een veilig en stabiel opvoedingsklimaat gewaarborgd zijn, noodzakelijk.
9.
Gelet op het hiervoor overwogene was en is er naar het oordeel van het hof sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen aan de zijde van de minderjarige die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat hij zich aan de benodigde zorg zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. De machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in gesloten jeugdzorg tot 29 augustus 2013 is dan ook terecht verleend. Het vorenstaande brengt met zich dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Mink en Van Wijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2013.