ECLI:NL:GHDHA:2013:2740

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
200.094.636/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. van Leuven
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming van een bijzondere curator in een omgangszaak tussen ouders

In deze zaak, die op 10 juli 2013 door het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator voor de minderjarige. De moeder en de vader zijn verwikkeld in een geschil over het gezag en de zorgregeling voor hun minderjarige dochter, geboren in 2003. De moeder heeft aangegeven dat de minderjarige niet wil zien en verzoekt om een bijzondere curator, omdat zij meent dat dit in het belang van de minderjarige is. De vader verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat er geen sprake is van een belangenstrijd die een bijzondere curator noodzakelijk maakt. Hij beschuldigt de moeder ervan de omgang tussen hem en de minderjarige te frustreren en vraagt om een dwangsom van € 500,- voor elke keer dat de moeder in gebreke blijft de zorgregeling na te komen.

Het hof heeft in eerdere beschikkingen partijen al verwezen naar het Omgangshuis voor begeleiding van de omgang, maar deze begeleiding is tot nu toe niet van de grond gekomen. Het hof overweegt dat het van groot belang is voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige dat contact met de vader zo spoedig mogelijk wordt hersteld. Het hof sluit niet uit dat de weerstand van de minderjarige tegen contact met de vader is ingegeven door de moeder. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om partijen opnieuw naar het Omgangshuis te verwijzen en het hof volgt dit advies.

Uiteindelijk wijst het hof het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator af, omdat het hof van mening is dat de benoeming niet noodzakelijk is gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof legt de moeder een dwangsom op van € 200,- voor iedere keer dat zij weigert haar medewerking te verlenen aan de omgangscontacten, met een maximum van € 5.000,-. De verdere beslissingen omtrent het gezag en de informatieregeling worden aangehouden tot een pro forma zitting op 25 januari 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 10 juli 2013
Zaaknummer : 200.094.636/01
Rekestnummer rechtbank : F2 RK 11-216
[De moeder],
wonende te[woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.H. van Leur te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F.J.I. van den Branden te Terneuzen.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
voorheen regio Rotterdam-Rijnmond, thans regio Amsterdam Gooi en Vecht,
hierna te noemen: de raad.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Voor het procesverloop in hoger beroep verwijst het hof naar zijn tussenbeschikkingen van 29 februari 2012 en 31 oktober 2012, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Bij beschikking van 29 februari 2012 is de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag of er sprake is van op de wet gegronde beletselen tegen het voortduren van gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige[naam minderjarige] geboren [in] 2003 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige) en, indien hiervan geen sprake is, op welke wijze de zorgregeling dient te worden ingevuld naar de mening van de raad. Voorts is verzocht, indien de raad adviseert tot het uitsluitend belasten van de moeder met het gezag, te onderzoeken of er een grond is voor ontzegging van het recht op omgang van de vader met de minderjarige, en indien dat niet het geval is, te adviseren over een omgangsregeling. Voorts heeft het hof overwogen dat het de raad vrij staat, indien daartoe aanleiding wordt gezien, een beschermingsonderzoek te verrichten.
Bij beschikking van 31 oktober 2012 zijn partijen verwezen naar het Omgangshuis Noord Holland, uitvoeringslocatie Amsterdam (verder: het Omgangshuis), voor het opstarten van omgang tussen de vader en de minderjarige, met dien verstande dat beide partijen hun medewerking dienen te verlenen aan alle stappen van het door het Omgangshuis te doorlopen traject en zich dienen te houden aan en te gedragen volgens de aanwijzingen van (een van) de medewerker(s) van het Omgangshuis. Iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de omgang en de informatieregeling is aangehouden tot zaterdag 27 april 2013 pro forma. Bepaald is dat partijen het hof vóór de pro formadatum berichten of een nadere mondelinge behandeling gewenst is of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 19 april 2013 een faxbericht van diezelfde datum, op 22 april 2013 ingekomen als brief;
  • op 29 april 2013 een faxbericht van diezelfde datum, op 1 mei 2013 ingekomen als brief;
van de zijde van de vader:
  • op 29 maart 2013 een faxbericht van diezelfde datum, op 2 april 2013 ingekomen als brief;
  • op 15 mei 2013 een faxbericht van diezelfde datum, op dezelfde dag eveneens ingekomen als brief;
  • op 24 mei 2013 een faxbericht, gedateerd 23 mei 2013.
De mondelinge behandeling is op 5 juni 2013 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw J.J. de Kok namens de raad.
De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn thans nog het gezag over de minderjarige, de vaststelling van de regeling inzake de verdeling van de uitoefening van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) dan wel omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, de vaststelling van een informatieregeling, het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator over de minderjarige en het verzoek van de vader tot het opleggen van een dwangsom aan de moeder per keer dat zij in gebreke blijft de vast te stellen zorgregeling na te komen.
2.
Uit de correspondentie die na de zitting van 31 oktober 2012 is ingekomen, is vast komen te staan dat de omgangsbegeleiding via het Omgangshuis tot op heden niet van de grond is gekomen. Om die reden hebben beide partijen ter verdere behandeling van de zaak een nieuwe zittingsdatum verzocht.
3.
De moeder stelt dat de minderjarige te kennen heeft gegeven dat zij haar vader niet wil zien. De moeder vindt de mening van de minderjarige belangrijk en het Omgangshuis heeft geen gehoor gegeven aan haar verzoek om de minderjarige eerst met een begeleider van het Omgangshuis te laten praten, zodat de minderjarige haar mening kenbaar kan maken. Het Omgangshuis heeft de moeder laten weten dat een dergelijke procedure niet wordt gevolgd.
Omdat het hof het verzoek van de moeder, om de minderjarige in raadkamer te horen, heeft afgewezen, verzoekt de moeder thans de benoeming van een bijzondere curator ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW. De moeder meent dat de benoeming van een bijzondere curator in het belang van de minderjarige noodzakelijk is, mede gezien de aard van de belangenstrijd tussen de minderjarige en de gezaghebbende ouders.
Ter zitting van het hof heeft de moeder gesteld dat zij contact tussen de vader en de minderjarige belangrijk vindt en dat zij derhalve een zorgregeling niet in de weg wil staan. De moeder erkent echter dat zij de minderjarige niet kan stimuleren om in contact te komen met haar vader en gezien de weerstand van de minderjarige acht de moeder contact tussen de vader en minderjarige op dit moment onverantwoord.
4.
De vader verzet zich tegen de benoeming van een bijzondere curator, aangezien er volgens hem geen sprake is van een zodanige belangenstrijd die maakt dat benoeming van een bijzondere curator in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Het geschil tussen de ouders over de (on)mogelijkheden van het opstarten van een zorgregeling tussen één van hen en het kind is volgens de vader een veel voorkomend geschil, dat in het algemeen geen benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk maakt, naast het feit dat de moeder daarvoor ook geen bijzondere feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht.
De vader kan het verzoek van de moeder niet anders zien dan de zoveelste poging om de zaak te traineren. Omdat voor de vader duidelijk is dat de moeder haar medewerking aan contact tussen hem en de minderjarige zal blijven frustreren, verzoekt de vader de moeder te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,- per keer dat zij in gebreke blijft de vast te stellen zorgregeling na te komen.
Ter zitting van het hof heeft de vader met betrekking tot de zorgregeling nog het volgende naar voren gebracht. De vader stelt dat de moeder geen mogelijkheid onbenut laat om hem uit het leven van de minderjarige te bannen. De moeder legt de uitspraken van de rechtbank over de zorgregeling naast zich neer, is ondanks het feit dat de vader mede het gezag heeft over de minderjarige, op stel en sprong van[plaats A] naar [plaats B] verhuisd en verstrekt de vader op geen enkele wijze informatie over de minderjarige. Dat sprake is van een loyaliteitsconflict lijdt wat de vader betreft geen enkele twijfel. Door de minderjarige de mogelijkheid te ontnemen om een goed contact met haar vader te onderhouden schaadt de moeder de geestelijke en emotionele ontwikkeling van de minderjarige. Het is voor de vader onverteerbaar dat hij inmiddels tweeënhalf jaar geen enkele vorm van contact meer met de minderjarige heeft gehad.
5.
De raad heeft ter zitting gesteld het advies uit het rapport van 4 juli 2012 te handhaven, te weten verwijzing van partijen naar het Omgangshuis te Noord-holland en, indien die contacten niet van de grond komen, een nader raadsonderzoek te bepalen waarbij de raad wordt verzocht te onderzoeken of een kinderbeschermingsmaatregel – in casu een ondertoezichtstelling van de minderjarige - noodzakelijk is. De raad ziet geen beletsel om partijen nogmaals naar het Omgangshuis te verwijzen en zal nader onderzoek doen indien het hof dat wenselijk acht.
6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat de minderjarige mogelijk veel weerstand heeft tegen contact met de vader. Voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige acht het hof het van groot belang dat het contact met de vader, waar mogelijk, zo spoedig mogelijk zal worden hersteld, temeer nu de vader inmiddels tweeënhalf jaar geen contact meer heeft gehad met de minderjarige. Het lijkt de moeder te zijn die de contacten tussen de vader en de minderjarige frustreert en het hof sluit derhalve niet uit dat, zo er al sprake is van weerstand bij de minderjarige, deze is ingegeven door de omstandigheden die in de sfeer van de moeder zijn gelegen. Uit het op verzoek van het hof ingestelde raadsonderzoek, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het raadsrapport van 4 juli 2012, is gebleken dat de minderjarige positieve herinneringen aan haar vader heeft en (behoudens het moeten eten van groente) geen negatieve herinneringen. Het hof acht het derhalve opmerkelijk dat de minderjarige thans een grote weerstand zou hebben tegen contact met haar vader, terwijl er sinds het rapport van de raad geen enkele vorm van contact meer is geweest. De vertegenwoordiger van de raad heeft ter zitting gesteld nog steeds achter het vorig jaar gegeven advies te staan. Aangezien de minderjarige al tweeënhalf jaar geen contact meer heeft gehad met haar vader en er naar het oordeel van het hof op dit moment geen objectief vast stelbare contra-indicaties zijn voor contact tussen hen, dient het contact weer langzaam te worden opgebouwd. Daarbij acht het hof de inzet van het Omgangshuis noodzakelijk.
Het voorgaande brengt mee dat het hof, conform het advies van de raad, de behandeling van de zaak (wederom) zal aanhouden voor de duur van zes maanden en partijen wederom zal verwijzen naar het Omgangshuis Noord Holland, uitvoeringslocatie Amsterdam, voor de opbouw van het contact tussen de minderjarige en de vader.
Indien de raad - daarnaast - nader onderzoek geïndiceerd acht (het starten van een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel dan wel te bezien of de benoeming van een gezinsvoogd gewenst is), dan staat het de raad vrij om nader onderzoek te doen.
7.
Omdat tot heden geen uitvoering is gegeven aan de beslissing van dit hof van 31 oktober 2012 (verwijzing van partijen naar het Omgangshuis voor de opbouw van het contact tussen de vader en de minderjarige) en de moeder, gelet op de door haar gestelde weerstand van de minderjarige, naar verwachting haar medewerking wederom niet zal verlenen aan de begeleide omgang, ziet het hof aanleiding om de moeder een dwangsom op te leggen van € 200,- voor iedere keer dat zij weigert haar medewerking te verlenen aan het opstarten en uitvoeren van begeleide contacten tussen de vader en de minderjarige bij het Omgangshuis met een maximum van in totaal € 5.000,-. Gelet op de door de moeder ter zitting gestelde en door de vader niet betwiste financiële omstandigheden van haar en haar huidige partner, acht het hof voormelde dwangsom in overeenstemming met de omstandigheden aan de zijde van de moeder.
8.
Het hof zal, in afwachting van het verloop van de contacten bij het Omgangshuis, de beslissingen omtrent het gezag en de informatieregeling aanhouden.
9.
Het hof zal het verzoek van de moeder, om tot de benoeming van een bijzondere curator over te gaan, afwijzen. Het verzoek van de moeder lijkt te zijn ingegeven door haar wens de bevestiging te krijgen dat omgang niet in het belang van de minderjarige is. Gelet op de inmiddels bekende feiten en omstandigheden in deze zaak, met name de aard van de belangenstrijd, acht het hof de benoeming van een bijzondere curator niet noodzakelijk.
10.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
wijst het verzoek van de moeder tot het benoemen van een bijzondere curator af;
en alvorens nader te beslissen:
verwijst partijen, te weten:
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. A.H. van Leur te ‘s-Hertogenbosch,
telefoonnummer advocaat: 073-6911979,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. F.J.I. van den Branden te Terneuzen,
telefoonnummer advocaat: 0115-617200;
naar het Omgangshuis Noord Holland, uitvoeringslocatie Amsterdam, voor het opstarten van contact tussen de vader en de minderjarige, met dien verstande dat beide partijen hun medewerking dienen te verlenen aan alle stappen van het door het Omgangshuis te doorlopen traject en zich dienen te houden aan en te gedragen volgens de aanwijzingen van (een van) de medewerker(s) van het Omgangshuis;
beveelt dat partijen zich binnen vier weken na het wijzen van deze beschikking aanmelden bij het Omgangshuis Noord Holland;
bepaalt dat het Omgangshuis Noord Holland de vorm, frequentie en duur van de omgangscontacten nader zal bepalen;
bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten die door het Omgangshuis in rekening worden gebracht voor zijn rekening zal nemen;
bepaalt dat het Omgangshuis Noord Holland het hof vóór na te melden pro formadatum rapporteert omtrent het verloop van de omgangsbegeleiding;
bepaalt dat partijen het hof vóór na te melden pro formadatum berichten of een nadere mondelinge behandeling is gewenst of dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 200,- per keer dat de moeder in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan het opstarten en uitvoeren van begeleide contacten tussen de vader en de minderjarige bij het Omgangshuis, tot een maximum van € 5.000,-;

houdt iedere verdere beslissing aan tot zaterdag 25 januari 2014 pro forma.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van Leuven en Van Wijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2013.