In deze zaak, die op 10 juli 2013 door het Gerechtshof Den Haag is behandeld, gaat het om een verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator voor de minderjarige. De moeder en de vader zijn verwikkeld in een geschil over het gezag en de zorgregeling voor hun minderjarige dochter, geboren in 2003. De moeder heeft aangegeven dat de minderjarige niet wil zien en verzoekt om een bijzondere curator, omdat zij meent dat dit in het belang van de minderjarige is. De vader verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat er geen sprake is van een belangenstrijd die een bijzondere curator noodzakelijk maakt. Hij beschuldigt de moeder ervan de omgang tussen hem en de minderjarige te frustreren en vraagt om een dwangsom van € 500,- voor elke keer dat de moeder in gebreke blijft de zorgregeling na te komen.
Het hof heeft in eerdere beschikkingen partijen al verwezen naar het Omgangshuis voor begeleiding van de omgang, maar deze begeleiding is tot nu toe niet van de grond gekomen. Het hof overweegt dat het van groot belang is voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige dat contact met de vader zo spoedig mogelijk wordt hersteld. Het hof sluit niet uit dat de weerstand van de minderjarige tegen contact met de vader is ingegeven door de moeder. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om partijen opnieuw naar het Omgangshuis te verwijzen en het hof volgt dit advies.
Uiteindelijk wijst het hof het verzoek van de moeder tot benoeming van een bijzondere curator af, omdat het hof van mening is dat de benoeming niet noodzakelijk is gezien de omstandigheden van de zaak. Het hof legt de moeder een dwangsom op van € 200,- voor iedere keer dat zij weigert haar medewerking te verlenen aan de omgangscontacten, met een maximum van € 5.000,-. De verdere beslissingen omtrent het gezag en de informatieregeling worden aangehouden tot een pro forma zitting op 25 januari 2014.