ECLI:NL:GHDHA:2013:2746

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
200.125.490/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Kempen
  • A. Mink
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige in verband met onderzoek naar letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012, die onder toezicht was gesteld door de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De moeder, die in hoger beroep ging tegen de beschikking van de kinderrechter, was van mening dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing niet aanwezig waren. De moeder voerde aan dat zij naar eer en geweten had gehandeld en dat de veiligheid van de minderjarige gewaarborgd was. De vader, die in een penitentiaire inrichting verbleef, ontkende mishandeling en wilde dat de minderjarige weer bij de moeder werd geplaatst.

De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door de heer M.C. Dors, en de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam, stelden dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk waren vanwege vermoedens van kindermishandeling en de ernst van de situatie. Het hof heeft de feiten van de kinderrechter overgenomen en vastgesteld dat er bij de minderjarige onverklaarbare en ernstige letsels waren geconstateerd. Het hof oordeelde dat de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie niet gegarandeerd was, vooral gezien de meldingen van huiselijk geweld en de problematiek binnen de relatie van de ouders.

Het hof concludeerde dat zowel de ondertoezichtstelling als de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk waren in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, waarbij het hof benadrukte dat er duidelijkheid moest komen over het perspectief van de minderjarige na het NFI-onderzoek naar de toedracht van de verwondingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 10 juli 2013
Zaaknummer : 200.125.490/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-3657
[De moeder],
wonende te[woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R. van den Hemel te Dordrecht,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
vertegenwoordigd door de heer M.C. Dors.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
[de vader],
wonende te[woonplaats], thans verblijvende in de penitentiaire inrichting[naam inrichting],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R. van den Hemel te Dordrecht;
2.
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 12 april 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 maart 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De raad heeft op 4 juni 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 21 mei 2013 een brief van 17 mei 2013 met bijlagen;
  • op 11 juni 2013 een brief van 10 juni 2013 met bijlage;
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 6 juni 2013 een brief van 5 mei 2013 (bedoeld is: 5 juni 2013) met bijlage.
De zaak is op 19 juni 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • de heer M.C. Dors namens de raad;
  • mevrouw S. Otten en mevrouw S. Ozcan (gedragsdeskundige) namens Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar, met benoeming van Jeugdzorg tot stichting in de zin van de Wet op de Jeugdzorg. Voorts is met ingang van 11 maart 2013 de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg verlengd tot 4 maart 2014. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil zijn de ondertoezichtstelling en de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg, beide voor de periode tot 4 maart 2014.
2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de raad af te wijzen.
3.
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek van de moeder af te wijzen.
4.
De moeder kan zich niet met de ondertoezichtstelling en de verlenging van de duur van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige verenigen en voert daartoe het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de ouders niet hebben kunnen voorkomen dat de minderjarige letsel heeft opgelopen. De moeder erkent dat de minderjarige er belang bij heeft op te groeien in een omgeving waarin haar veiligheid kan worden gewaarborgd. Zij heeft naar eer en geweten gehandeld door direct bij constatering van het letsel van de minderjarige naar de huisarts te gaan. Tot voor kort wist noch vermoedde de moeder dat het letsel van de minderjarige is veroorzaakt door een ongeluk van de vader. De raad gaat uit van opzet (niet accidenteel) maar de verklaring van de vader, dat de minderjarige op zijn schoot ongemakkelijker ligt dan bij de moeder op schoot, is niet ongeloofwaardig. Het is uiterst ongelukkig dat de vader de minderjarige heeft laten vallen en dat hij haar vervolgens te hard heeft beetgepakt, maar het is geen onvoorstelbare gang van zaken. De moeder heeft er veel verdriet van dat de minderjarige ernstig letsel heeft opgelopen en nu de toedracht ervan duidelijk is, zijn beide ouders voornemens hulp in te schakelen, met als doel de vader beter met de minderjarige om te laten gaan. De vader zit vanwege het voorval preventief gedetineerd maar zodra hij vrij komt wil hij direct een aanvang maken met de hulpverlening. Het betrof een (weliswaar ernstig) ongeluk maar de ouders spannen zich in om te voorkomen dat een dergelijk incident zich ooit nog voor kan doen. De veiligheid van de minderjarige is gewaarborgd. De moeder komt tot de conclusie dat de gronden voor een ondertoezichtstelling niet aanwezig zijn en dat een verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige niet noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de moeder medegedeeld dat het NFI onderzoek gaat doen naar de toedracht van de verwondingen bij de minderjarige. Aangezien het onderzoek nog niet is gestart en het volgens de advocaat van de moeder nog wel een half jaar kan gaan duren voordat het onderzoek zal starten meent de moeder dat de minderjarige in afwachting van de uitkomst van het onderzoek weer thuis moet worden geplaatst.
5.
De raad stelt dat de ouders bij de politie bekend zijn wegens veelvuldige meldingen van huiselijk geweld, huiselijke twist en mishandeling. De moeder wordt regelmatig op straat gezien met blauwe plekken. Uit het rapport van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling van[een datum in]2013 komt naar voren dat het totaal aan bij de minderjarige geconstateerde letsels niet verklaard kan worden door een enkelvoudig moment van geweldsinwerking. Bij het ontbreken van een adequate accidentele toedracht hebben de bij de minderjarige geconstateerde huidafwijkingen ter plaatse van het hoofd-hals gebied, de romp, de rug en de ledematen vrijwel zeker een niet-accidentele oorzaak (niet toevallig of niet door een ongeluk veroorzaakt).
De raad is zich bewust van het feit dat er naast het belang van het kind en haar veiligheid nadrukkelijk ook het belang van de ouder(s) en het familieleven meegewogen moet worden. Gezien de zeer jonge leeftijd van de minderjarige, de ingrijpendheid van dergelijke maatregelen en het belang van een goede hechting tussen kind en ouders zal het uitgangspunt altijd zijn om hier zo min mogelijk inbreuk op te hoeven maken. In dit geval heeft de raad zorgvuldig en transparant gehandeld. De raad stelt dat kindermishandeling een ernstig feit is waarvan de gevolgen voor een kind onuitwisbaar zijn. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige was en is dringend nodig om haar veiligheid te waarborgen, haar te beschermen tegen mogelijk nieuw letsel en ook om meer duidelijkheid te krijgen rond het ontstaan van dit letsel. Onderzoek heeft uitgewezen dat er een gerede verdenking is van toegebracht letsel bij de minderjarige. Verder onderzoek en vervolging (strafrechtelijk) zullen hier mogelijk op termijn meer duidelijkheid over verschaffen. Naast de vermoedens van mishandeling is er sprake van een langdurige en complexe persoonlijke problematiek binnen de relatie van de ouders. De raad concludeert dat destijds en nog altijd aan de gronden voor een ondertoezichtstelling en verlenging van de uithuisplaatsing is voldaan en verzoekt derhalve de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6.
Jeugdzorg stelt dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige gehandhaafd moeten worden, gezien de vermoedens van kindermishandeling en het feit dat het onderzoek van de politie nog loopt. Zolang het onderzoek van de politie nog loopt kan de minderjarige wat Jeugdzorg betreft niet worden teruggeplaatst. Het is onduidelijk of het verhaal van vader klopt bij het letsel dat is aangetroffen bij de minderjarige. De veelvuldige meldingen van huiselijk geweld tussen vader en moeder en het overmatig gebruik van alcohol brengen ook de nodige zorgen in de opvoedsituatie met zich mee. De moeder lijkt een bagatelliserende houding aan te nemen ten aanzien van de gebeurtenissen die de afgelopen maanden hebben plaatsgevonden. Ondanks het feit dat moeder zegt open te staan voor hulpverlening is er nog geen hulpverlening gestart waardoor er nog geen inzicht is in de behandeling van moeder. Sinds de vader gedetineerd zit lijkt de moeder meer openheid van zaken te geven maar de vraag is of dat zo blijft zodra de vader weer vrij komt. Bovendien acht Jeugdzorg het van belang om naar de ontwikkeling van de minderjarige te kijken. Zij reageert nog heel heftig op de bezoeken van de moeder, ook de dagen na de bezoeken. Een terugplaatsing van de minderjarige bij moeder op dit moment gaat ten koste van de positieve ontwikkeling die de minderjarige doormaakt.
7.
De vader ontkent dat hij de minderjarige heeft mishandeld. Hij vindt dat hij onschuldig vast zit en aangezien de moeder een goede moeder is voor de minderjarige wil hij dat de minderjarige weer bij haar wordt geplaatst.
8.
Het hof overweegt als volgt. Indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, kan de kinderrechter hem onder toezicht stellen van een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg. Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
9.
Hoewel de vader ontkent de minderjarige ooit te hebben mishandeld zijn bij haar tot op heden verschillende onverklaarbare en ernstige letsels / verwondingen geconstateerd. De oorzaak daarvan en het mogelijke aandeel daarin van de ouders moeten nog door het NFI worden onderzocht. Gelet op de ernst van hetgeen uit de stukken naar voren is gekomen acht het hof het noodzakelijk de uitkomst van dat onderzoek af te wachten. Of het ernstige letsel bij deze zeer jonge minderjarige nu is ontstaan door een opzettelijk toebrengen daarvan dan wel door een ongeval, daarvan kan in ieder geval gezegd worden dat de minderjarige in de thuissituatie gevaar heeft gelopen, welk gevaar zich in haar geval helaas heeft verwezenlijkt. Na de afronding van het onderzoek dient er naar het oordeel van het hof, gezien de leeftijd van de minderjarige en de hechtingsfase waarin zij verkeert, zo spoedig mogelijk duidelijkheid te komen over het perspectief van de minderjarige. Het hof weegt voorts mee dat uit de overgelegde stukken is gebleken dat er diverse keren sprake is geweest van huiselijk geweld en ook uit eigen waarneming ter zitting is het hof gebleken dat de vader zich ten opzichte van de moeder (tenminste verbaal) agressief kan gedragen. Ook daarin ziet het hof een ernstige bedreiging voor de zedelijke of geestelijke belangen en de gezondheid van de minderjarige. Dat de vader thans gedetineerd is doet daar niet aan af. Niet bekend is of de vader wellicht op korte termijn vrij komt en zo lang het onderzoek naar de verwondingen van de minderjarige nog niet is afgerond acht het hof de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie niet gegarandeerd.
10.
Uit het voorgaande volgt dat zowel de ondertoezichtstelling als de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht in een vorm van pleegzorg noodzakelijk zijn in het belang van haar verzorging en opvoeding. Daarmee wordt nog altijd voldaan aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De bestreden beschikking dient derhalve te worden bekrachtigd.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Mink en Van Wijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juli 2013.