ECLI:NL:GHDHA:2013:2749

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
23 juli 2013
Zaaknummer
200.120.887/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Kempen
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de ondertoezichtstelling van minderjarigen na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die de ondertoezichtstelling had verlengd tot 30 december 2013. De moeder stelde dat de omstandigheden ten goede waren veranderd en dat de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren. De vader, die als belanghebbende was aangemerkt, steunde de moeder in haar verzoek. De Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam, verweerster in hoger beroep, had echter een andere mening en stelde dat de minderjarigen in hun ontwikkeling bedreigd werden.

Tijdens de zittingen werd duidelijk dat de minderjarigen zich cognitief en sociaal-emotioneel goed ontwikkelden en dat de communicatie tussen de ouders verbeterd was. Jeugdzorg maakte zich echter zorgen over de communicatie tussen de ouders en de mogelijkheid van toekomstige ontwikkelingsbedreigingen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig waren. De ouders hadden aangegeven dat zij bereid waren om met een psycholoog te werken aan hun communicatie.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de ondertoezichtstelling van de minderjarigen met ingang van de uitspraak opgeheven. Deze beslissing werd genomen in het belang van de minderjarigen, die zich naar behoren ontwikkelden en geen hulp nodig hadden. De uitspraak benadrukt het belang van de communicatie tussen ouders in situaties van ondertoezichtstelling en de rol van Jeugdzorg in het waarborgen van de ontwikkeling van minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 juli 2013
Zaaknummer : 200.120.887/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 12-3239
[De moeder],
wonende te [woonplaats 1], gemeente [naam gemeente],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[De vader],
wonende te [woonplaats 2], gemeente [naam gemeente],
hierna te noemen: de vader,
advocaat voorheen mr. C.H. Remmelink te Zoetermeer, thans mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 25 januari 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 december 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 10 april 2013 een verweerschrift ingediend.
De vader heeft op 5 april 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 21 maart 2013 een brief van 19 maart 2013 met bijlage;
  • op 11 april 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage;
  • op 12 april 2013 een brief van 10 april 2013 met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 26 maart 2013 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 17 april 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • namens Jeugdzorg: mr. U. Altintas en mevrouw T. van Schuylenburg;
  • de vader.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
Van het verhandelde ter terechtzitting is proces-verbaal opgemaakt, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Ter zitting heeft het hof de mondelinge behandeling van de zaak aangehouden teneinde Jeugdzorg in de gelegenheid te stellen haar standpunt, dat de minderjarigen in hun ontwikkeling worden bedreigd, nader te onderbouwen.
Bij het hof zijn nadien de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 28 mei 2013 een brief van 25 mei 2013 met bijlagen;
  • op 13 juni 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van Jeugdzorg:
- op 14 juni 2013 een brief van 27 mei 2013 met bijlagen.
De mondelinge behandeling is op 19 juni 2013 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • namens Jeugdzorg: mr. U. Altintas en mevrouw E.J. van Broekhoven.
  • de vader.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
  • [de minderjarige sub 1], geboren[in 1] 2004 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [de minderjarige sub 1]), en
  • [de minderjarige sub 2], geboren [in 2]2006 te [geboorteplaats] (hierna ook te noemen: [de minderjarige sub 2]),
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, verlengd tot 30 december 2013. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de periode tot 30 december 2013.
2.
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen alsnog af te wijzen.
3.
De vader verweert zich daartegen.
4.
Ter zitting van 17 april 2013 heeft het hof Jeugdzorg in de gelegenheid gesteld om haar standpunt, dat de minderjarigen in hun ontwikkeling worden bedreigd, nader te onderbouwen.
5.
In de brief van Jeugdzorg van 27 mei 2013 komt naar voren dat de minderjarigen zich volgens school cognitief en sociaal-emotioneel op niveau ontwikkelen. Jeugdzorg stelt dat beide ouders kunnen inspelen op de behoeftes van de minderjarigen. Volgens Jeugdzorg wordt de rol van de nieuwe partner van de moeder voor de minderjarigen steeds duidelijker en blijkt de communicatie tussen de ouders te zijn verbeterd. De minderjarigen ervaren geen last met betrekking tot de scheiding van hun ouders en het is niet nodig dat ze een cursus of behandeltraject gaan volgen. Jeugdzorg realiseert zich dat voor de verlenging van de ondertoezichtstelling nodig is dat de minderjarigen in hun ontwikkeling worden bedreigd maar maakt zich wel zorgen over de communicatie tussen de ouders. Voor zover bij Jeugdzorg bekend hebben de ouders geen individuele begeleiding dan wel therapie gehad, hetgeen wel door [naam GGZ-instelling] is geadviseerd.
Daarnaar gevraagd ter zitting van het hof heeft Jeugdzorg medegedeeld dat het hof goed heeft begrepen dat er bij de minderjarigen op dit moment geen sprake meer is van een ontwikkelingsbedreiging. Naar de mening van Jeugdzorg ontwikkelen de minderjarigen zich goed en hebben zij geen hulp nodig. Jeugdzorg maakt zich wel zorgen over het feit dat de ouders niet bereid zijn om aan een verbetering van de communicatie te werken. De ontwikkeling van de minderjarigen hangt volgens Jeugdzorg nauw samen met de kwaliteit van de communicatie tussen de ouders en bij handhaving van de ondertoezichtstelling kan Jeugdzorg proberen de ouders met elkaar op één lijn te krijgen en de ontwikkeling van de minderjarigen in de gaten blijven houden. Ondanks het feit dat er thans geen hulpvraag voor de minderjarigen bestaat sluit Jeugdzorg niet uit dat er in de toekomst een ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarigen ontstaat indien de ouders niet aan de verbetering van hun communicatie werken.
6.
De moeder erkent dat er in het verleden problemen zijn geweest maar volgens haar zijn de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling niet langer aanwezig. De minderjarigen ontwikkelen zich goed en de moeder verwijst hiervoor onder meer naar de verklaringen van de leerkrachten van de minderjarigen en de bevindingen van [naam GGZ-instelling]. Ook is volgens haar de communicatie tussen partijen verbeterd. Volgens haar hebben zich sinds de vorige zitting geen incidenten voorgedaan tussen haar en de vader. Het halen en brengen van de minderjarigen verloopt eveneens zonder incidenten en zij en de vader zijn er in geslaagd zonder problemen of conflicten gezamenlijk een zwemevenement van één van de kinderen bij te wonen. Er zijn volgens haar verschillen van inzicht, maar partijen leren daarmee omgaan. De verschillen van inzicht liggen met name op het terrein van de invulling van de omgangsregeling tijdens de vakanties, maar de problemen die daarmee samenhangen vormen volgens de moeder geen reden voor een ondertoezichtstelling.
7.
Ook de vader erkent dat het goed gaat met de minderjarigen. Het grootste probleem voor de vader is de communicatie tussen partijen. In tegenstelling tot de moeder is de vader van mening dat de communicatie niet is verbeterd. Zo is hij bijvoorbeeld niet gekend in het feit dat de moeder de minderjarigen heeft ingeschreven bij een andere huisarts en dat de moeder hun dochter heeft aangemeld voor paardrijles. Hij is bang dat de communicatie niet zal verbeteren indien Jeugdzorg niet langer bij de zaak betrokken blijft. Volgens de vader handelt de moeder alsof het alleen haar kinderen zijn. De vader voorziet problemen indien de ondertoezichtstelling wordt opgeheven.
8.
Het hof stelt voorop dat een ondertoezichtstelling zoals bedoeld in artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts kan worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor nog altijd aanwezig zijn. Het hof zal derhalve onderzoeken of de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
9.
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling van de minderjarigen niet langer aanwezig zijn. De vader en de moeder hebben de stelling van Jeugdzorg, dat er momenteel geen zorgpunten zijn waar te nemen in de ontwikkeling van de minderjarigen, erkend. Zij ontwikkelen zich naar behoren en er is derhalve geen sprake van feiten of omstandigheden die van dien aard zijn dat de minderjarigen zodanig opgroeien dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd. Zorgpunten die mogelijk in de toekomst met betrekking tot de minderjarigen zullen ontstaan indien de ouders niet werken aan een verbetering van de communicatie tussen hen, vormen onvoldoende grond om de ondertoezichtstelling te handhaven. Het hof deelt de zorgen van Jeugdzorg met betrekking tot de communicatie tussen de ouders, maar deze zorg kan grotendeels worden weggenomen door de ouders, nu zij ter zitting van het hof hebben medegedeeld dat zij ieder voor zich de heer [naam psycholoog/therapeut], als psycholoog/systeemtherapeut verbonden aan [naam GGZ-instelling], per email zullen benaderen en zich tot hem zullen wenden teneinde met hem gesprekken te voeren en zodoende de communicatie tussen hen te verbeteren. Het hof gaat er vanuit dat de ouders die toezegging inmiddels gestand hebben gedaan. De advocaat van de moeder heeft toegezegd Jeugdzorg een bewijs te zullen sturen van het feit dat de ouders het contact met de heer [naam psycholoog/therapeut] daadwerkelijk in gang hebben gezet.
10.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en de ondertoezichtstelling van de minderjarigen met ingang van heden opheffen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van de minderjarigen met ingang van heden op.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Van Kempen en Van Wijk, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2013.