ECLI:NL:GHDHA:2013:2859

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2013
Publicatiedatum
30 juli 2013
Zaaknummer
200.121.167/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Mink
  • K. Kamminga
  • A. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot afleggen beëdigde verklaring in verband met huwelijksaangifte en voorgenomen huwelijksvoltrekking

In deze zaak gaat het om de toelating van verzoekers tot het afleggen van een beëdigde verklaring in het kader van een huwelijksaangifte. De verzoekers, een man en een vrouw, zijn in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin hun verzoek om huwelijksaangifte werd afgewezen. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Vlaardingen heeft geweigerd medewerking te verlenen aan de huwelijksaangifte, omdat de man niet in staat was om een geboorteakte over te leggen. De man heeft echter wel een beëdigde verklaring afgelegd, maar de ambtenaar betwistte de identiteit van de man en stelde dat deze niet voldoende vaststond.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat de man eerder in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) was ingeschreven en dat zijn identiteit was vastgesteld door de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Het hof oordeelde dat het ontbreken van een geboorteakte kan worden verholpen door een beëdigde verklaring, zoals bedoeld in artikel 1:45 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof concludeerde dat de ambtenaar niet de eis kan stellen dat de identiteit van de man volledig vaststaat, en dat de man derhalve moet worden toegelaten tot het afleggen van de beëdigde verklaring.

De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te vernietigen en de ambtenaar te gelasten om over te gaan tot het opmaken van de akte van huwelijksaangifte. Het hof wees ook de verzoeken van de verzoekers om proceskostenvergoeding en vermindering van griffierecht af, aangezien deze al eerder waren behandeld. De uitspraak werd gedaan op 24 juli 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 24 juli 2013
Zaaknummer : 200.121.167/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-1035
1.
[De vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
2.
[de man],
hierna te noemen: de man,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de verzoekers,
advocaat mr. J.M.M. Verstrepen te Oosterhout,
tegen
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Vlaardingen,
zetelende te Vlaardingen,
vertegenwoordigd door mevrouw C. Cornelisse,
hierna te noemen: de ambtenaar, en door
mevrouw D.P.M.M. Rutten-Bakens namens de gemeente,
hierna te noemen: de gemeente.
In verband met het bepaalde in artikel 44 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
het Openbaar Ministerie,
Arrondissement Den Haag, waarvoor in het hoger beroep in de plaats treedt:
Ressortsparket Den Haag,
hierna te noemen: het OM.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De verzoekers zijn op 31 januari 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 november 2012 van de rechtbank Rotterdam.
De ambtenaar heeft op 8 april 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de verzoekers:
  • op 1 februari 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
  • op 28 februari 2013 een brief van diezelfde datum met bijlage;
  • op 2 mei 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage.
van de zijde van de ambtenaar:
- op 15 mei 2013 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen.
Van de zijde van het OM is op 21 mei 2013 een civiele conclusie ingekomen. Tevens is meegedeeld dat de Advocaat-Generaal niet ter zitting aanwezig kan zijn.
De zaak is op 23 mei 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, en door mevrouw N.P. Pelt-Sidorova, tolk in de Russische taal;
  • namens de ambtenaar mevrouw C. Cornelisse en mevrouw D.P.M.M. Rutten-Bakens;
  • met instemming van de ambtenaar, de ouders van de vrouw, als toehoorders.
De advocaat van de verzoekers heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
Na de zitting zijn, volgens afspraak ter zitting, de volgende stukken bij het hof ingekomen:
  • van de zijde van de ambtenaar op 4 juni 2013 een faxbericht van diezelfde datum, op 5 juni 2013 ingekomen als brief;
  • van de zijde van de verzoekers op 6 juni 2013 een brief van diezelfde datum.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Het hof verwijst naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van verzoekers, strekkende tot:
  • de vernietiging van het besluit van de ambtenaar;
  • het opdragen van de ambtenaar alsnog de aangifte in behandeling te nemen zodat tot huwelijksvoltrekking kan worden gekomen;
  • het veroordelen van de ambtenaar in de kosten van het geding, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de weigering van de ambtenaar medewerking te verlenen aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte van verzoekers.
2.
De verzoekers verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • de ambtenaar op te dragen alsnog de aangifte in behandeling te nemen, eventueel onder nader door het hof vast te stellen maatregelen als bijvoorbeeld benoemd in artikel 1:27a BW jo artikel 26 BW;
  • de ambtenaar te veroordelen in de proceskosten;
  • verzoekers in aanmerking te doen brengen voor vermindering van griffierecht.
3.
De ambtenaar is, indien het hof op enigerlei wijze de identiteit van de heer [naam] kan vaststellen, alsnog bereid het verzoek tot het opmaken van een akte van huwelijksaangifte in behandeling te nemen. De ambtenaar is van mening dat de verzoekers de kosten die de gehele procedure met zich brengt zelf moeten dragen.
4.
Vast staat dat de man in de onmogelijkheid verkeert de geboorteakte over te leggen, zijnde één van de over te leggen bescheiden voor de aangifte van een huwelijk als bedoeld in artikel 1:44 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Evenzo staat vast dat de man niet in staat is dit te verhelpen door een akte van bekendheid, afgegeven door de kantonrechter van zijn geboorteplaats of woonplaats, op verklaring van vier meerderjarige getuigen als bedoeld in artikel 1: 45 lid 1 BW. Ter zitting van het hof is aan de ambtenaar de vraag voorgelegd of het ontbreken van een geboorteakte in onderhavig geval kan worden verholpen door het bepaalde in artikel 1:45 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW. De inhoud daarvan luidt als volgt:
“Het ontbreken van een geboorteakte kan ook worden verholpen, hetzij door een dergelijke, maar beëdigde verklaring, afgelegd door de getuigen, die bij de voltrekking van het huwelijk tegenwoordig zijn, of wel door een bij de ambtenaar van de burgerlijke stand afgelegde beëdigde verklaring van de aanstaande echtgenoot, inhoudende dat hij zich geen geboorteakte of akte van bekendheid kan verschaffen. In de huwelijksakte wordt van de afgelegde verklaring melding gemaakt”.
De ambtenaar is in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na het sluiten van de mondelinge behandeling hierover een standpunt in te nemen en de verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld om vervolgens uiterlijk 12 juni 2013 op het standpunt van de ambtenaar te reageren.
5.
Uit de brief van 4 juni 2013 komt naar voren dat de ambtenaar volhardt in het standpunt dat een akte van huwelijksaangifte niet kan worden opgemaakt, omdat het ontbreken van een geboorteakte in casu niet kan worden verholpen door het bepaalde in artikel 1:45 lid 3 BW. Weliswaar erkent de ambtenaar dat de man in plaats van een geboorteakte een beëdigde verklaring af zou kunnen leggen, maar zulks brengt volgens de ambtenaar niet met zich dat daarmee tevens de identiteit van de man vaststaat. Zonder het vaststaan van de identiteit van de man ziet de ambtenaar geen mogelijkheid om een akte van huwelijksaangifte op te maken.
Zowel ter zitting van het hof als in voormelde brief heeft de ambtenaar het hof aangegeven dat alsnog tot het opmaken van een akte van huwelijksaangifte wordt overgegaan indien het hof de ambtenaar opdraagt zulks te doen. In dat geval zou de ambtenaar zich gedekt voelen door de beslissing van het hof.
6.
Bij brief van 6 juni 2013 stellen de verzoekers, zoals ook eerder bepleit ter zitting, dat de identiteit van de man al eerder in de Gemeentelijke Basis Administratie, hierna: de Gba, van de gemeente [plaats] is opgenomen. De identiteit is - zoals gebruikelijk bij asielzoekers die niet in staat zijn documenten met betrekking tot hun identiteit, zoals een geboortebewijs, over te leggen - vastgesteld door de Immigratie- en Naturalisatiedienst en indertijd in de vorm van een identiteitsbewijs, het W-document, opgenomen. Nu uit de door de gemeente (via de Politie) verzochte vergelijking van vingerafdrukken volgens de man is gebleken dat de man dezelfde persoon is die zich in Nederland heeft aangemeld voor bescherming als degene die aangifte van zijn huwelijk wenst te doen, en zijn identiteit eerder is geregistreerd, menen de verzoekers dat ten onrechte het argument van “niet vaststaan van de identiteit van de man” wordt aangevoerd. De verzoekers stellen dat met toepassing van artikel 1:45 lid 3 BW voldaan kan worden aan de huwelijksvereisten van de Afdeling 1 en 2 van Boek 1. Zij persisteren derhalve bij de gronden van hun hoger beroep en beschouwen de weigering van de ambtenaar als inbreuk op de door hen benoemde rechten tot het sluiten van een huwelijk.
7.
Het hof oordeelt als volgt, waarbij het uit gaat van de volgende feiten en omstandigheden. De man stelt dat hij op 4 februari 2001 is ingereisd in Nederland. Op 22 februari 2001 zijn in dat kader van hem vingerafdrukken afgenomen en op 23 februari 2001 is een rapport eerste gehoor opgemaakt, waarbij onder meer een verklaring is afgelegd omtrent zijn persoonsgegevens. De man stelt een en dezelfde persoon te zijn als degene wiens vingerafdrukken zijn genomen.
Uit de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek van Het Korps Landelijke Politie Diensten, hierna: het KLPD, van 16 augustus 2012, waarbij de op 22 februari 2001 afgenomen vingerafdrukken ter zake het asiel zijn vergeleken met de afgenomen vingerafdrukken van 23 januari 2012 ter zake van het vreemdelingentoezicht, is naar voren gekomen dat de vingerafdrukken afkomstig zijn van één en dezelfde persoon. Bovendien komt het CRV-nummer (ter zake het vreemdelingentoezicht) overeen met het referentienummer (ter zake het asiel). Ter zitting in eerste aanleg (op 11 september 2012) heeft de ambtenaar verklaard dat het dactyloscopisch onderzoek dient te leiden tot de conclusie dat de identiteit vastgesteld kan worden. Voorts heeft de ambtenaar verklaard dat de man in 2004 onder ede heeft verklaard wie hij is, voldoende om de identiteit vast te stellen. Op grond hiervan is de man ingeschreven geweest in de GBA.
Bij besluit van 16 oktober 2006 heeft de vreemdelingenpolitie de man ongewenst verklaard. Als gevolg hiervan is de man uitgeschreven uit de GBA.
8.
Voor het hof staat vast dat de man geen mogelijkheid heeft om een geboorteakte over te leggen en evenmin in staat is de weg van artikel 1:45 lid 1 BW te volgen. De man is daarmee niet in staat zijn identiteit aan te tonen. Het ontbreken van een geboorteakte kan echter ook worden verholpen door het bepaalde in artikel 1:45 lid 3 BW. Het hof stelt voorop dat artikel 1:45 lid 3 BW niet de eis stelt, zoals door de ambtenaar wordt betoogd, dat de identiteit - van in casu de man - vast moet staan. Het artikel voorziet nu juist in de mogelijkheid een huwelijkakte op te maken zonder dat de identiteit van degene die in het huwelijk treedt voor de ambtenaar (voldoende) vast staat. De daarin omschreven weg van de verklaring, waarvan melding wordt gemaakt in de huwelijksakte, brengt mee dat de ambtenaar is ontheven van de verplichting tot het vaststellen van de identiteit en derhalve af kan gaan op de afgelegde verklaring.
9.
Voor zover de identiteit van de man wel een vereiste zou zijn dan is het hof van oordeel dat die, mede op basis van het vorenstaande, voldoende vast is komen te staan. De man heeft immers ingeschreven gestaan in de GBA en in artikel 26 lid 3 van de Wet GBA is bepaald dat inschrijving niet geschiedt dan nadat de identiteit van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld. Naar het oordeel van het hof stond de identiteit van de man ten tijde van de inschrijving in de GBA derhalve vast. Uit genoemd onderzoek van de vingerafdrukken blijkt dat de man een en dezelfde persoon is als degene die eerder in de GBA stond ingeschreven. Dat de man nadien ongewenst is verklaard en als gevolg daarvan is uitgeschreven uit de GBA doet daar niet aan af. Bovendien heeft de ambtenaar ter zitting in hoger beroep verklaard nooit reden te hebben gezien dat sprake zou zijn van een schijnhuwelijk.
10.
Gelet op het vorenstaande is het hof derhalve van oordeel dat de man moet worden toegelaten tot het afleggen van een beëdigde verklaring als bedoeld in artikel 1:45 lid 3 BW.
Het hof zal de ambtenaar derhalve gelasten over te gaan tot het opmaken van een akte van huwelijksaangifte. Het hof gaat er van uit dat, nadat de huwelijksaangifte een feit is geworden, de ambtenaar zijn medewerking zal verlenen aan de huwelijksvoltrekking.
11.
Het hof ziet geen reden, zoals door de verzoekers is verzocht, om de ambtenaar in de proceskosten te veroordelen, en zal dat verzoek derhalve afwijzen.
12.
Naar het oordeel van het hof behoeft het verzoek van de verzoekers, om hen in aanmerking te doen brengen voor vermindering van griffierecht, geen bespreking, aangezien op dit verzoek reeds in een eerder stadium van de procedure is beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Vlaardingen om over te gaan tot het opmaken van de akte van huwelijksaangifte van de verzoekers, waarbij de verzoeker [naam] zal worden toegelaten tot het afleggen van een beëdigde verklaring als bedoeld in artikel 1:45 lid 3 BW, van welke verklaring in de huwelijksakte melding moet worden gemaakt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Kamminga en Stuurop, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2013.