In deze zaak gaat het om de toelating van verzoekers tot het afleggen van een beëdigde verklaring in het kader van een huwelijksaangifte. De verzoekers, een man en een vrouw, zijn in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin hun verzoek om huwelijksaangifte werd afgewezen. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Vlaardingen heeft geweigerd medewerking te verlenen aan de huwelijksaangifte, omdat de man niet in staat was om een geboorteakte over te leggen. De man heeft echter wel een beëdigde verklaring afgelegd, maar de ambtenaar betwistte de identiteit van de man en stelde dat deze niet voldoende vaststond.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat de man eerder in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) was ingeschreven en dat zijn identiteit was vastgesteld door de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Het hof oordeelde dat het ontbreken van een geboorteakte kan worden verholpen door een beëdigde verklaring, zoals bedoeld in artikel 1:45 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof concludeerde dat de ambtenaar niet de eis kan stellen dat de identiteit van de man volledig vaststaat, en dat de man derhalve moet worden toegelaten tot het afleggen van de beëdigde verklaring.
De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te vernietigen en de ambtenaar te gelasten om over te gaan tot het opmaken van de akte van huwelijksaangifte. Het hof wees ook de verzoeken van de verzoekers om proceskostenvergoeding en vermindering van griffierecht af, aangezien deze al eerder waren behandeld. De uitspraak werd gedaan op 24 juli 2013.