Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
primair en subsidiair ten laste gelegdeheeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2011. De verdachte, geboren in Marokko in 1979, was in eerste aanleg vrijgesproken van opzettelijke mishandeling en poging tot zware mishandeling. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 8 november 2012, 20 februari 2013 en 6 juni 2013 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 15 maanden had geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De tenlastelegging betrof een incident op 10 oktober 2010 te Rotterdam, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven of deze zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes. Subsidiair werd hem opzettelijke mishandeling ten laste gelegd. Het hof heeft echter geconcludeerd dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet buiten gerede twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte het letsel had toegebracht aan de aangever. Hierdoor was niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had begaan.
Het hof heeft daarom het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de waarheidsvinding, waarbij de verdachte de voordelen van de twijfel heeft gekregen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. F.L.C. Schoolderman, en is openbaar uitgesproken.