2jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 september 2009 tot en met 05 januari 2010 te Rotterdam meermalen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), op/tegen het oog, althans het gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
De raadsman heeft – onder verwijzing naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Salduz – betoogd dat de door de verdachte bij de politie op 13 april 2010 afgelegde verklaring, van het bewijs dient te worden uitgesloten, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen nr. PL17CO 2010004177-8 d.d. 13 april 2010 is de verdachte op 13 april 2010 om 06.15 uur aangehouden en is hij vervolgens om 06.30 uur die dag voorgeleid voor een hulpofficier van justitie.
Hierna is per een fax een bericht verzonden aan de piketcentrale met het verzoek om de verdachte een raadsman toe te wijzen. Later die ochtend bleek dat vanwege een technisch probleem aan de fax, er geen bericht was verzonden aan de piketcentrale. Vervolgens is omstreeks 12.10 uur dezelfde dag opnieuw een bericht verzonden aan de piketcentrale.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 13 april 2010 dat het verhoor is aangevangen te 14.15 uur en dat ondanks het feit dat de verdachte consultatiebijstand verlangde, daar geen vervolg aan is gegeven, nu er geen raadsman is verschenen voor de verdachte binnen de vastgestelde termijnen. Door de dienstdoende hulpofficier van justitie is vervolgens opdracht gegeven om op bovengenoemd tijdstip met het verhoor aan te vangen.
Voorts stelt het hof vast dat uit de “Verklaring optreden piket” het verschijnen van de raadsman mr. G.E. van de Pols op 13 april 2010 is afgetekend om 16.20 uur.
In het kader van het door de raadsman gevoerde verweer heeft het hof kennisgenomen van de piketregeling die geldt voor het ressort Den Haag.
Uit de inhoud van de piketregeling leidt het hof af dat de piketcentrale tussen 08.00 uur en 20.00 uur operationeel is. Vanaf dat tijdstip worden piketmeldingen aan de advocatuur via SMS doorgegeven. Volgens de regeling dient de raadsman binnen vier uur nadat de melding aan de piketcentrale heeft plaatsgevonden op het politiebureau aanwezig te zijn.
Naleving van de piketregeling brengt in de onderhavige zaak dus mee dat de raadsman zich uiterlijk om 16.10 uur op het politiebureau had dienen te melden.
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat – uitgaande van het omstreeks 12.10 uur verzonden bericht aan de piketcentrale - de opdracht van de dienstdoende hulpofficier van justitie om het verhoor om 14.15 uur aan te vangen te vroeg is gegeven. Het verhoor is aangevangen, ondanks dat verdachte consultatiebijstand verlangde en ondanks de omstandigheid dat de termijn waarin de raadsman de verdachte behoort te bezoeken nog niet was verlopen. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de op 13 april 2010 door verdachte afgelegde verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 05 januari 2010 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer] tegen het oog, heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op: