ECLI:NL:GHDHA:2013:2895

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
22-002663-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijke mishandeling met gevolg van letsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor opzettelijke mishandeling. De verdachte heeft zijn vriendin opzettelijk mishandeld door haar tegen het hoofd te slaan, wat resulteerde in letsel en schade aan haar bril. De oorspronkelijke veroordeling door de politierechter in Rotterdam op 21 juli 2011 was een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 juni 2013 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte. De verdediging voerde aan dat de verklaring van de verdachte, afgelegd op 13 april 2010, uitgesloten moest worden van het bewijs, omdat de verdachte niet tijdig bijgestaan was door een raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van zijn verhoor recht had op consultatiebijstand, maar dat deze niet tijdig was verleend. Hierdoor heeft het hof besloten dat de verklaring van de verdachte niet als bewijs kon worden gebruikt.

Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat de verdachte wel degelijk het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, namelijk het opzettelijk mishandelen van zijn vriendin op 5 januari 2010. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, maar deze straf is voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. De uitspraak is gedaan op 27 juni 2013.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002663-12
Parketnummer: 10-732340-10
Datum uitspraak: 27 juni 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 21 juli 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1986,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 13 juni 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van
2
jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 september 2009 tot en met 05 januari 2010 te Rotterdam meermalen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), op/tegen het oog, althans het gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
De raadsman heeft – onder verwijzing naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Salduz – betoogd dat de door de verdachte bij de politie op 13 april 2010 afgelegde verklaring, van het bewijs dient te worden uitgesloten, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen nr. PL17CO 2010004177-8 d.d. 13 april 2010 is de verdachte op 13 april 2010 om 06.15 uur aangehouden en is hij vervolgens om 06.30 uur die dag voorgeleid voor een hulpofficier van justitie.
Hierna is per een fax een bericht verzonden aan de piketcentrale met het verzoek om de verdachte een raadsman toe te wijzen. Later die ochtend bleek dat vanwege een technisch probleem aan de fax, er geen bericht was verzonden aan de piketcentrale. Vervolgens is omstreeks 12.10 uur dezelfde dag opnieuw een bericht verzonden aan de piketcentrale.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 13 april 2010 dat het verhoor is aangevangen te 14.15 uur en dat ondanks het feit dat de verdachte consultatiebijstand verlangde, daar geen vervolg aan is gegeven, nu er geen raadsman is verschenen voor de verdachte binnen de vastgestelde termijnen. Door de dienstdoende hulpofficier van justitie is vervolgens opdracht gegeven om op bovengenoemd tijdstip met het verhoor aan te vangen.
Voorts stelt het hof vast dat uit de “Verklaring optreden piket” het verschijnen van de raadsman mr. G.E. van de Pols op 13 april 2010 is afgetekend om 16.20 uur.
In het kader van het door de raadsman gevoerde verweer heeft het hof kennisgenomen van de piketregeling die geldt voor het ressort Den Haag.
Uit de inhoud van de piketregeling leidt het hof af dat de piketcentrale tussen 08.00 uur en 20.00 uur operationeel is. Vanaf dat tijdstip worden piketmeldingen aan de advocatuur via SMS doorgegeven. Volgens de regeling dient de raadsman binnen vier uur nadat de melding aan de piketcentrale heeft plaatsgevonden op het politiebureau aanwezig te zijn.
Naleving van de piketregeling brengt in de onderhavige zaak dus mee dat de raadsman zich uiterlijk om 16.10 uur op het politiebureau had dienen te melden.
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat – uitgaande van het omstreeks 12.10 uur verzonden bericht aan de piketcentrale - de opdracht van de dienstdoende hulpofficier van justitie om het verhoor om 14.15 uur aan te vangen te vroeg is gegeven. Het verhoor is aangevangen, ondanks dat verdachte consultatiebijstand verlangde en ondanks de omstandigheid dat de termijn waarin de raadsman de verdachte behoort te bezoeken nog niet was verlopen. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de op 13 april 2010 door verdachte afgelegde verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 05 januari 2010 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer] tegen het oog, heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde (mishandeling, meermalen gepleegd) zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Verdachte heeft zijn vriendin tegen het hoofd geslagen, waardoor zij veel pijn heeft ondervonden en de door haar gedragen bril kapot is gegaan. Naar het oordeel van het hof is het bewezenverklaarde feit op zichzelf bezien zodanig ernstig dat hiervoor een gevangenisstraf op zijn plaats is.
Het hof is echter - alles overwegende - van oordeel dat gelet op het feit dat de verdachte niet eerder en ook niet na het bewezenverklaarde feit voor een geweldsdelict met politie of justitie in aanraking is gekomen, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz, mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen in bijzijn van de griffier R. Luijken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 juni 2013.