ECLI:NL:GHDHA:2013:2897

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
22-004196-11
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van politieambtenaren en verzet tegen aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van twee politieambtenaren en verzet tegen zijn aanhouding. De feiten vonden plaats op 17 april 2010 te Noordwijk, waar de verdachte, na een verkeersincident, zich verzet tegen de aanhouding door de politie. De verdachte heeft met zijn auto achteruit gereden, waardoor hij de politieambtenaren heeft geraakt, wat resulteerde in letsel. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde, wat leidde tot een taakstraf van vijftig uren. De officier van justitie ging in hoger beroep, wat resulteerde in een herbeoordeling van de zaak door het hof.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van honderd uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor vier maanden. Het hof overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling van de politieambtenaren, die handelden in de rechtmatige uitoefening van hun functie. De verdachte had bovendien alcohol gedronken voordat hij zijn voertuig bestuurde, wat de ernst van de zaak vergrootte. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn pogingen tot rehabilitatie en het feit dat hij begeleiding ontvangt van maatschappelijk werk. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

PROMIS

Rolnummer: 22-004196-11
Parketnummer: 09-086093-10
Datum uitspraak: 17 juli 2013
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 23 augustus 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1983,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
3 juli 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als vermeld in het vonnis.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 17 april 2010 te Noordwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een aantal personen genaamd [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (welke zich tegenover hem, verdachte, hadden kenbaar gemaakt als politiefunc-tionarissen), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - nadat voornoemde personen hem, verdachte, hadden aangesproken op zijn rijgedrag en/of zijn betrokkenheid bij een ongeval en/of zich daarbij binnen de geopende portieren van verdachtes auto bevonden en/of verdachte hadden beetgepakt teneinde hem te verhinderen weg te rijden - met zijn, verdachtes, auto achteruit is gereden, waardoor voornoemde personen door die openstaande portieren werden geraakt en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] ten val zijn gekomen en/of (vervolgens) gedeeltelijk onder verdachtes auto zijn terechtgekomen en/of die [slachtoffer 1] noodgedwongen in verdachtes auto moest stappen teneinde een val te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 april 2010 te Noordwijk, opzettelijk mishandelend een aantal personen genaamd
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (welke zich tegenover hem, verdachte, hadden kenbaar gemaakt als politiefunctionarissen) - nadat voornoemde personen hem, verdachte, hadden aangesproken op zijn rijgedrag en/of zijn betrokkenheid bij een ongeval en/of zich daarbij binnen de geopende portieren van verdachtes auto bevonden en/of verdachte hadden beetgepakt teneinde hem te verhinderen weg te rijden - met zijn, verdachtes, auto achteruit is gereden, waardoor voornoemde personen door die openstaande portieren werden geraakt en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] ten val zijn gekomen en/of (vervolgens) gedeeltelijk onder verdachtes auto zijn terechtgekomen en/of die [slachtoffer 1] noodgedwongen in verdachtes auto moest stappen teneinde een val te voorkomen, waardoor voornoemde ambtenaren/personen letsel hebben bekomen en/of pijn hebben ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 17 april 2010 te Noordwijk toen
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (allen in burger gekleed maar werkzaam bij de politie en zich als zodanig kenbaar gemaakt tegenover hem, verdachte) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 7 en/of 8 Wegenverkeerswet 1994, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een bureau van politie, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde personen, door opzettelijk gewelddadig te rukken en/of te trekken in een andere richting waarin die personen hem, verdachte, trachten te bewegen;
3:
hij op of omstreeks 17 april 2010 te Noordwijk als bestuurder van een motorrijtuig, auto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 170 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, op gronden zoals weergegeven in de door hem overgelegde pleitnota, bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van zijn cliënt ten aanzien van het onder
1. primair en subsidiair ten laste gelegde.
Aangezien het bewijs van de feiten 2 en 3 onrechtmatig is verkregen, dient dit te worden uitgesloten en behoort verdachte te worden vrijgesproken.
Naar de kern genomen wordt hieraan ten grondslag gelegd:
  • verdachte heeft zich niet schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van het ongeval, aangezien hij direct, vrijwillig en met de nodige spoed terugkwam en bovendien niet is vastgesteld dat daadwerkelijk schade als gevolg van dat ongeval is ontstaan.
  • Het politieoptreden was onrechtmatig, aangezien niet is gehandeld conform de Politiewet, de ambts-instructie en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[slachtoffer 1] ziet op 17 april 2010 op de rotonde van de Gooweg met de Schiestraat te Noordwijk een zwarte auto achteruit rijden. Hij ziet dat de bumper aan de voorzijde gedeeltelijk los hangt. Hij ziet de auto wegrijden en de Schiestraat opgaan. [slachtoffer 1] rent naar de rotonde en ziet vandaar af dat de auto de De La Bassecour Caanstraat inrijdt. Hij ziet dat de auto keert en met hoge snelheid terugrijdt (blz 49 en 50 proces-verbaal PL1610 2010061149 en zijn verklaring als getuige ter terechtzitting).
Naar het oordeel van het hof zijn deze feiten voldoende om ten aanzien van de bestuurder van de zwarte auto de verdenking te doen ontstaan dat artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 overtreden is. De omstandigheid dat verdachte onmiddellijk teruggereden is, doet er niet aan af dat hij de plaats van het ongeval verlaten heeft, terwijl hij op dat moment redelijkerwijs moest vermoeden dat als gevolg van het ongeval schade aan een ander is toegebracht.
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als getuigen ter terechtzitting acht het hof bewezen dat zij enerzijds verdachte wilden aanhouden op verdenking van overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 en anderzijds handelden ter voorkoming van verdere ongelukken vanwege verdachtes rijgedrag en de ter plaatse ontstane fuik (als gevolg van de grote groep mensen die op dat moment de begraafplaats verliet en zich bevond op de weg waarover verdachte reed). Naar het oordeel van het hof is ten aanzien van verdachte aldus gehandeld binnen de grens getrokken door artikel 2 van de Politiewet.
Artikel 2 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar houdt onder meer in:
“De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:
a. bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk
maken ..”
.
Op grond van de bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vanaf het begin van hun interventie herhaaldelijk “politie” hebben geroepen. Deze interventie vond plaats onder hectische omstandigheden. Zij hebben zich als politieagenten gelegitimeerd zodra de situatie onder controle gebracht was. Deze gang van zaken is overeenkomstig het bepaalde in de eerdergenoemde Ambtsinstructie.
Naar het oordeel van het hof past het bij de aanhouding van de verdachte gebruikte geweld binnen de in artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993 gegeven bevoegdheid en kan niet gezegd worden dat het geweld in verhouding tot het beoogde doel, te weten de aanhouding van de verdachte en de voorkoming van verdere ongelukken als gevolg van de fuik, disproportioneel was.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de
de politieagenten de verdachte hebben aangehouden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en is niet gebleken dat er sprake is geweest van een zodanig ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de eisen die zijn gesteld aan de strafrechtspleging, de belangen van de samenleving bij normhandhaving door berechting dan wel de belangen van de verdachte in zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Er is dan ook geen aanleiding om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Gelet op het voorafgaande ontvalt de grond aan het verweer van de raadsman betreffende bewijsuitsluiting ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten en behoeft dat verweer derhalve geen verdere bespreking.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1. primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij op 17 april 2010 te Noordwijk, opzettelijk mishandelend een aantal personen genaamd
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (welke zich tegenover hem, verdachte, hadden kenbaar gemaakt als politiefunctionarissen) - nadat voornoemde personen hem, verdachte, hadden aangesproken op zijn rijgedrag en zijn betrokkenheid bij een ongeval en zich daarbij binnen de geopende portieren van verdachtes auto bevonden en verdachte hadden beetgepakt teneinde hem te verhinderen weg te rijden –
heeft mishandeld doormet zijn, verdachtes, auto achteruit
te rijden, waardoor voornoemde personen door die openstaande portieren werden geraakt en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] ten val zijn gekomen en vervolgens gedeeltelijk onder verdachtes auto zijn terechtgekomen, waardoor voornoemde ambtenaren letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden;
2:
hij op 17 april 2010 te Noordwijk toen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (allen in burger gekleed maar werkzaam bij de politie en zich als zodanig kenbaar gemaakt tegenover hem, verdachte) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 7 en/of 8 Wegenverkeerswet 1994, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een bureau van politie, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde personen, door opzettelijk gewelddadig te rukken en te trekken in een andere richting waarin die personen hem, verdachte, trachten te bewegen;
3:
hij op 17 april 2010 te Noordwijk als bestuurder van een motorrijtuig, auto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 170 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:

1 subsidiair: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;

2: wederspannigheid, meermalen gepleegd;
3: overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, met ontzegging van de bevoegdheid motorrij-tuigen te besturen voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan mishandeling van twee politie-ambtenaren. Op het moment dat de verdachte door politieambtenaren werd aangehouden naar aanleiding van voornoemde incidenten heeft de verdachte zich verzet.
Dit handelen heeft bij de slachtoffers angst gewekt en het is door hen als bedreigend ervaren.
Aldus handelend heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Aangezien de verbalisanten ten tijde van de bewezen verklaarde feiten in de rechtmatige uitoefening van hun beroep waren, heeft de verdachte bovendien hun taakvervulling gefrustreerd.
Voorts heeft de verdachte een auto bestuurd, nadat hij alcoholhoudende drank had genuttigd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 juni 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard thans begeleiding te ontvangen van het maatschappelijk werk, bezig te zijn met de aflossing van schulden en vrijwilligerswerk te willen gaan verrichten. Het hof heeft geconstateerd dat de maatschappelijk werker van verdachte ter terecht-zitting aanwezig was. Het hof weegt deze ontwikkelingen mee in voor verdachte positieve zin.
Het hof stelt voorts nog vast dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, nu de inzend-termijn van het dossier door de rechtbank na het instellen van hoger beroep op 6 september 2011 met ongeveer tien maanden is overschreden. Het hof is van oordeel dat die overschrijding wordt gecompenseerd doordat de zaak na ontvangst bij het hof voortvarend ter terechtzitting is aangebracht en behandeld. Derhalve kan thans met de enkele vaststelling van de overschrijding worden volstaan.
Het hof is - alles overwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur, in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vorderingen tot schadevergoeding

1.Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadever-goeding. Deze bedraagt € 1.750,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd voor het bedrag van € 500,-.
Het hof is van oordeel dat genoegzaam aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder
1. subsidiair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 300,-.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[slachtoffer 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 300,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder
1. subsidiair bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3].

2.Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadever-goeding. Deze bedraagt € 940,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

3.Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadever-goeding. Deze bedraagt € 1.308,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 300,-.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 300,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 180, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
1. primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder
1. subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,- (driehonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in zijn vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], een bedrag te betalen van
€ 300,- (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder
1. subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,- (driehonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van
€ 300,- (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.W.H.E. Schmitz, A.M.P. Gaakeer en N. Zandbergen, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 juli 2013.
Mr. N. Zandbergen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.