ECLI:NL:GHDHA:2013:2899

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
1 augustus 2013
Zaaknummer
22-004742-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tegen politieambtenaren en belemmering van aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die betrokken was bij openlijke geweldpleging tegen politieambtenaren en het belemmeren van de aanhouding van een neefje. De verdachte werd eerder door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het hoger beroep van de verdachte. De feiten vonden plaats op 12 september 2010 in Spijkenisse, waar de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen politieambtenaren die een aanhouding verrichtten. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat er geen sprake was van onrechtmatige opsporing. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 70 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004742-12
Parketnummer: 10-712600-10
Datum uitspraak: 9 juli 2013
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 augustus 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortejaar] 1974,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
25 juni 2013.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 september 2010 te Spijkenisse, op of aan de openbare weg, de P. van Anrooystraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4], politieambtena(a)r(en), welk geweld bestond uit meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of duwen op/tegen het lichaam en/of rukken en/of trekken aan de kleding en/of lichaam en/of insluiten en/of opdringen en/of bijten en/of slaan met een stoel en/of (een)onderde(e)l(en) daarvan op/tegen het lichaam (ten gevolge waarvan die [benadeelde partij 2] ten val kwam);
3.
hij op of omstreeks 12 september 2010 te Spijkenisse toen [benadeelde partij 2], belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten [betrokkene] als verdacht van overtreding van artikel 416 wetboek van strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde die genoemde [betrokkene], ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, deze door die opsporingsambtenaar ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handeling(en) opzettelijk heeft belet en/of belemmerd en/of verijdeld, door die [betrokkene] los te rukken en/of trachten los te rukken uit de handen en/of de greep van van die [benadeelde partij 2].
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting – verkort en zakelijk weergegeven – betoogd dat sprake is geweest van een onrechtmatige toepassing van de bevoegdheid tot pseudokoop ingevolge artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering, nu uit het procesdossier niet blijkt dat daaraan een schriftelijk bevel ten grondslag lag. Daardoor kan de noodzaak tot en belangenafweging bij de inzet van deze bevoegdheid niet worden getoetst, zodat geen controle mogelijk is en niet wordt voldaan aan de eis van een helder en transparant opsporingsonderzoek. Volgens de raadsvrouw is dientengevolge sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het kader van het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, waarvan het gevolg dient te zijn dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachte.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie in de vervolging ontvankelijk behoort te worden verklaard. Daartoe heeft hij aangevoerd dat, verkort weergegeven, de handelingen met betrekking tot de gestolen velgen niet onrechtmatig kunnen worden geacht behoudens het ontbreken van een schriftelijk bevel. Indien en voor zover al sprake is van pseudokoop als bedoeld in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering kan het ontbreken van het schriftelijk bevel daartoe weliswaar gekenschetst worden als een vormverzuim, doch niet een zodanig verzuim, mede gelet op het feit dat vooraf overleg heeft plaatsgevonden met de officier, dat het gevolg daarvan moet zijn dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Het hof overweegt naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en op grond van het procesdossier van de verdachte als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] d.d. 13 september 2010 met nummer PL17KO 2010296485-23 blijkt dat er op 9 september 2010 een bedrijfsinbraak was gepleegd waar onder meer velgen waren weggenomen. De aangever heeft op 12 september 2010 contact opgenomen met de politie met de mededeling dat de weggenomen velgen via www.marktplaats.nl (hierna: Marktplaats) te koop werden aangeboden door ene ‘[naam]’. Na overleg met de officier van justitie en met diens toestemming kon via de aangever contact worden gelegd met de verkoper om te trachten een pseudokoop in gang te zetten. Op verzoek van de verbalisanten heeft de aangever op 12 september 2010 een afspraak gemaakt met de verkoper in een woning te Spijkenisse. Daarop zijn de verbalisanten in burgerkleding ter plaatse gegaan. In de voortuin van de woning zagen de verbalisanten drie mannen staan, die ambtshalve werden herkend als [medeverdachte], de verdachte en het neefje van de verdachte. De verbalisanten zagen in de tuin twee velgen staan die werden herkend van de advertentie op Marktplaats. Desgevraagd door een van de verbalisanten beaamde [medeverdachte] dat dit de velgen waren. Daarop hebben de verbalisanten zich bekend gemaakt als politieagenten.
Anders dan de verdediging kennelijk meent, maakt de enkele door de aangever gemaakte afspraak met de verkoper nog niet dat sprake is van burgerpseudokoop als bedoeld in artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op de betrokkenheid van de opsporingsambtenaren en de officier van justitie bij deze afspraak is wel sprake geweest van pseudokoop ex artikel 126i van het Wetboek van Strafvordering. Het hof stelt vast dat zich in het dossier geen schriftelijk bevel tot pseudokoop bevindt, waarin is gemotiveerd waarom die inzet noodzakelijk werd geacht. In zoverre is derhalve sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Nu de opsporingsambtenaren blijkens voormeld proces-verbaal over de inzet van een pseudokoop vooraf overleg hebben gevoerd met de officier van justitie en hiertoe tevens toestemming hebben verkregen, volgt dat er een toets heeft plaatsgevonden door de officier van justitie. Naar ’s hofs oordeel zijn deze besluitvorming door de officier van justitie en de ambtshandelingen in het dossier voldoende toetsbaar, zodat het ontbreken van het schriftelijke bevel tot pseudokoop daardoor voldoende wordt gecompenseerd. Mitsdien zal het hof aan het vormverzuim geen rechtsgevolg verbinden.
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de verdachte voorts betoogd – verkort en zakelijk weergegeven – dat de staandehouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, nu er op het moment dat de verbalisanten de tuin in liepen geen feiten of omstandigheden waren die een redelijk vermoeden van schuld van enig strafbaar feit kunnen opleveren. De zogenaamde blik van verstandhouding acht de verdediging daartoe onvoldoende. De omstandigheid dat de verdachte ambtshalve bekend was, had in de visie van de verdediging juist reden moeten vormen om hem niet naar zijn identiteit te vragen.
Het hof begrijpt het standpunt van de raadsvrouw aldus dat dientengevolge sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het kader van het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, waarvan het gevolg moet zijn dat
- waar het daaruit voorvloeiende onderzoek als onrechtmatig moet worden beschouwd - de daaruit verkregen resultaten van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Het hof stelt op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] d.d. 13 september 2010 met nummer PL17KO 2010296485-23 en het proces-verbaal van aangifte van verbalisant [benadeelde partij 2] d.d. 13 september 2010 heeft de aangever van een bedrijfsinbraak op verzoek van de politie telefonisch contact opgenomen met een adverteerder op Marktplaats, genaamd ‘[medeverdachte]’, die de bij die bedrijfsinbraak gestolen velgen te koop aanbood. Deze adverteerder sprak volgens de aangever met een duidelijk buitenlands accent. Na daartoe een afspraak te hebben gemaakt met de verkoper, zijn de verbalisanten vervolgens ter plaatse gegaan. In de voortuin van de woning zagen de verbalisanten bij de velgen drie mannen staan, die ambtshalve werden herkend als [medeverdachte], de verdachte en diens neefje. Omdat de verbalisanten een afspraak hadden voor de velgen en deze mannen bij de velgen stonden, kregen zij het vermoeden dat zij allen iets met de velgen te maken hadden. Bij de aanhouding van [medeverdachte] zag een van de verbalisanten dat deze [medeverdachte] oogcontact had met de verdachte en zijn neefje. Daarop liepen beiden weg. Vervolgens werden de verdachte en zijn neefje staande gehouden teneinde hun identiteit vast te stellen.
Naar het oordeel van het hof vormden voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, voldoende grond om een redelijk vermoeden van schuld te kunnen opleveren dat de verdachte zich aan enig strafbaar feit schuldig had gemaakt. De verbalisanten waren redelijkerwijs voor hun taakvervulling gerechtigd om het identiteitsbewijs van de verdachte ter inzage te vorderen. Dat de verdachte reeds ambtshalve bekend was, doet daaraan niet af.
Nu geen sprake is van enig vormverzuim, kunnen de uit het onderzoek voortvloeiende resultaten mitsdien voor het bewijs worden gebezigd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 september 2010 te Spijkenisse, op of aan de openbare weg, de P. van Anrooystraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen politieambtenaren, welk geweld bestond uit
hetslaan en/of schoppen en/of duwen op/tegen het lichaam en/of rukken en/of trekken aan
hetlichaam en/of insluiten en/of opdringen
;
3.
hij op 12 september 2010 te Spijkenisse toen [benadeelde partij 2], belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten [betrokkene] op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, deze door die opsporingsambtenaar ter uitvoering van het bepaalde in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering ondernomen handeling opzettelijk heeft belemmerd, door die [betrokkene] trachten los te rukken uit de handen en/of de greep van van die [benadeelde partij 2].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uren subsidiair 35 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft deelgenomen aan openlijke geweldpleging tegen politieambtenaren. Met deze handelwijze heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers aangetast en tevens inbreuk gemaakt op de openbare orde, waardoor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeggebracht kunnen worden.
Voorts heeft de verdachte de aanhouding van zijn neefje belemmerd. Aldus handelend heeft de verdachte de politie belemmerd bij de uitoefening van haar werkzaamheden in het publieke domein en heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het openbaar gezag. Op deze wijze kunnen opsporingsambtenaren hun werk niet naar behoren uitoefenen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 juni 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 125,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder onder 1 en 3 bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 125,-- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 325,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 50,--, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkverklaring voor het overige deel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 50,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu de vordering voor het overige betrekking heeft op het onder 2 tenlastegelegde, van welk feit de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, zal het hof bepalen dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 50,-- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 141 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 125,00 (honderdvijfentwintig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag te betalen van
€ 125,00 (honderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag te betalen van
€ 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. S.A.J. van ’t Hul en mr. H. van den Heuvel, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 juli 2013.
Mr. N. Schaar is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.