Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 23 juli 2013
[gefailleerde],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Alphen aan den Rijn,
Mr. M.P van Eeden-van Harskamp,in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van [gefailleerde],
Het geding
verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zijn onmiddellijke invrijheidsstelling te bevelen, dan wel de inbewaringstelling te schorsen, zo nodig onder de voorwaarde dat [gefailleerde] zijn medewerking verleent aan de verzoeken van de curator om inlichtingen te verschaffen, met dien verstande dat het hof in dat geval een schriftelijke garantie verleent dat de inlichtingen die [gefailleerde] alsdan gedwongen verstrekt op geen enkel wijze gebruikt mogen worden voor punitieve doeleinden – lees: dat genoemde inlichtingen [gefailleerde] op geen enkele wijze kunnen worden tegengeworpen in een eventuele strafprocedure of bestuurlijke boeteprocedure.
Beoordeling van het hoger beroep
Artikel 105 lid 1 Fw verplicht de gefailleerde om de curator alle inlichtingen te verschaffen, zowel mondeling als schriftelijk, die de curator behoeft voor een goede afwikkeling van het faillissement. In de beschikking van 18 april 2013 heeft de rechtbank al overwogen dat [gefailleerde] heeft geweigerd zijn administratie in te leveren, waarmee hij de op grond van artikel 105 lid 1 Fw op hem rustende verplichting niet nakomt. Op die grond heeft de rechtbank in het kader van artikel 87 Fw het bevel tot inbewaringstelling gegeven. Ook thans nog weigert [gefailleerde] zijn administratie aan de curator over te leggen, zodat hij nog altijd niet voldoet aan zijn informatieplicht.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of op basis van de huidige stand van zaken gronden aanwezig zijn die de voortduring van de inbewaringstelling en daarmee een inbreuk op de persoonlijke vrijheid van [gefailleerde] rechtvaardigen. Daarbij dient de rechtbank gelet op het arrest van de Hoge Raad van 2 december 1983 (NJ 1984, 306) het recht op de persoonlijke vrijheid van de gefailleerde – dat naarmate de inbewaringstelling langer duurt een zwaarder gewicht toekomt – af te wegen tegen de bij de voortduring van de inbewaringstelling betrokken belangen. De inbewaringstelling is volgens vaste jurisprudentie bedoeld als een dwangmiddel tegen plichtsverzuim, in dit geval het verzuimen van de informatieplicht, en om de gefailleerde ertoe te bewegen aan die verplichtingen te voldoen.
Voorts heef de rechtbank overwogen dat de vraag of, en zo ja in hoeverre, de van de [gefailleerde] aan de curator te verstrekken gegevens gebruik mag worden gemaakt in een eventuele strafzaak in deze procedure niet aan de orde is. Die vraag komt pas aan de orde wanneer tegen hem vervolging zou worden ingesteld. Met verwijzing naar onder meer de conclusie van advocaat-generaal bij de Hoge Raad van 1 maart 2013 (LJN BZ3640) is de rechtbank van oordeel dat het arrest Chambaz van het Europese Hof voor de rechten van de mens van 5 april 2012 (LJN BW5997) geen aanleiding geeft om aan te nemen dat de ‘doorschuif’-leer van de Hoge Raad zich niet zou verdragen met artikel 6 EVRM.
Vervolgens is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat voortzetting van de inbewaringstelling niet in strijd is met het bepaalde in de artikelen 5 en 6 EVRM. Nu [gefailleerde] voorts blijft weigeren de door hem gevoerde administratie aan de curator af te geven, waardoor de curator ernstig belemmerd wordt in haar taak de boedel te beheren en te vereffenen, is de rechtbank van oordeel dat de bij de inbewaringstelling betrokken belangen zwaarder wegen dan de inbreuk op de persoonlijke vrijheid van [gefailleerde]. Daarop heeft de rechtbank het verzoek tot verlenging van de inbewaringstelling toegewezen en het verzoek van [gefailleerde] tot schorsing van de inbewaringstelling afgewezen.
Tot op heden heeft [gefailleerde] niet voldaan aan zijn informatieplicht van artikel 105 Fw. Hij verkeert in de positie dat hij bij het verstrekken van inlichtingen zichzelf zou kunnen incrimineren of zich blootstelt aan het gevaar van een strafrechtelijke vervolging. [gefailleerde] doet daarom een beroep op het nemo tenetur-beginsel, inhoudende het recht dat een ieder heeft om zich in strafrechtelijke zin niet hoeven belasten. [gefailleerde] is van mening dat hij niet op grond van zijn informatieplicht en op straffe van vrijheidsbeneming kan worden gedwongen informatie te verstrekken. De huidige vrijheidsbeneming is in strijd met artikel 6 EVRM en derhalve onrechtmatig. Bovendien is (voortduring van) de inbewaringstelling is strijd met artikel 5 EVRM, omdat het alleen vasthouden van een persoon, omdat hij niet aan een verplichting heeft voldaan, punitief van aard is. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de vraag of, en zo ja in hoeverre, de van de [gefailleerde] aan de curator te verstrekken gegevens gebruik mag worden gemaakt in een eventuele strafzaak in deze procedure niet aan de orde is, maar pas aan de orde komt als tegen [gefailleerde] vervolging zou worden ingesteld. Het vonnis is volgens [gefailleerde] in strijd met recente jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens, in het bijzonder het arrest in de zaak Chambaz/Switserland. In Nederland is thans niet voorzien in een waarborg tegen het gebruik in een (eventuele) strafzaak van informatie die in het kader van de inlichtingenplicht op grond van artikel 105 Fw wordt verstrekt. Indien een dergelijke procedurele waarborg alsnog wordt gegeven, verleent [gefailleerde] zijn volledige medewerking aan zijn inlichtingenplicht.
Zoals hiervoor in overweging 7 is vermeld heeft de Hoge Raad inmiddels in die zaak uitspraak gedaan op 12 juli 2013. Hoewel het arrest betrekking heeft op de fiscaalrechtelijke inlichtingenplicht van een belastingplichtige, is het hof van oordeel dat het arrest van de Hoge Raad ook relevant is voor de inlichtingenplicht van de gefailleerde ex artikel 105 Fw in het kader van een door de rechter-commissaris of de curator gevorderde en door de rechter bevolen inbewaringstelling.